JPerrero alles juist zoo als hij te voren aangekondigd had. Hij stak de honderd waskaarsen aan, kleedde zich zoo als hij gezegd had en schreef met de meest mogelijke koelbloedigheid tot zijn laatste oogenblik, waarin eene min of meer bevende hand deed zien dat zijn einde naderde. Eindelijk plaatste hij zich in de houding, zoo als hij zich zeiven geschilderd hadvoor de kist en schoot zich door het hoofd. INGEZONDEN STUKKEN. Aan de Redactie der Goessche Courant. Niet zonder eenige bevreemding vond ik in uw artikel gewijd aan Het ontwerp van wijzigingen in het reglement van admi nistratie der polders in Zeeland," voorkomende in uw nommer van 2 dezer, de stelling opgenomen, dat als er hulp verleend moet worden aan de Caiamiteuse-polders, Zeer zeker de achter liggende polders de eerst geroepenen zouden zijn om te helpen. Ik zeg met „bevreemding," omdat uwe beschouwingen zoo zeer de kenmerken dragen van eene onpartijdige en juiste beoordeeling van de belangrijke punten van wrijving, welke bij de behande ling van dit onderwerp eerstdaags zullen ter sprake komen. Geroepen om een werkzaam aandeel te nemen aan de regeling dezer aangelegenheden, en gaarne erkennende prijs te stellen op de voorlichting van anderen, wenschte ik uwe bewering, dat de ach terliggende polders nzeer zekerde eerstgeroepenen zouden zijn om te helpennader met u in het openbaar te besprekenin de hoop u te overtuigen, dat dit beginsel zeer onregtvaardigen minstens zeer onbillijk is. Indien het mij gelukken mogt om u en anderen, die met u die stemming beamente bewegen om eens ernstig te onderzoeken waarop deze bewering zoude moeten steunen dan geloof ik dat men spoedig tot de overtuiging komen zalvooral bij toetsing aan de werkelijke verhouding tusschen de polders onderling, dat men bij consequente toepassing van dat systeem onwillekeurig tot de grootste onbillijkheden vervallen moet en tevens dat deze in de geldelijke belangen van Zeelands grondeigenaren zoo diep ingrijpende stellingminstens voor eenige gegronde tegen spraak vatbaar is. Ook de minister van Binnenlandsche Zaken zegt betrekkelijk de vraag, op wien de verpligting rust om in dezen te subsidiëren, dood eenvoudig dat het uit den aard der zaak voortvloeitdat daar waar de Caiamiteuse-polders zelve te kort schieten, de achter liggende de eerst geroepenen zouden zijn om hulp te verleenen en daarna de provincie. Doch bij al den eerbied welke ik voor dien grooten staatsman koester, meen ik toch dat belanghebbenden in dezen, aanspraak* mogen maken op eene meer afdoende bewijsvoering als eene een- voudige verklaring dat het- voortvloeit uit den aard der zaak en daarom meen ik u (die het gevoelen van den minister schijnt" te deelen) beleefdelijk te mogen uitnoodigen, mijne gronden van tegenspraak te overwegenen zoo mogelijk te wederleggen. Zie hier de redenen waardoor ik meen te kunnen bewijzen waar om de zoogenaamde achterliggende polders, volgens de regels van billijkheid en regtvaardigheid, zeer zeker de eersten niet zijn, om buitengewone offers te brengen ter voorziening van de Caiami teuse-polders. Het geldt hier de vraag over het al of niet langer behouden, van vruchtbare gcdeeltens grond, eenmaal der zee ontwoekerd en ik kan mij daarbij onmogelijk meer als twee verschillende be langen denken, namelijk het plaatselijk bijzonder of eigen-) belang vertegenwoordigd door den eigenaaren het algemeene belang vertegenwoordigd door den staat. Welke toch zijn de gewone drijfverenwaarom men voor be dijking vatbare gronden der zee ontwoekerd? Immers geene andere, dan het plaatselijke of eigenbelang van den bedijker, die er zijn geldelijk voordeel in meent te vinden, en het algemeene belang van den staatdie de bedijking ter be vordering van dit laatste toestaat of beveelt; na den eigenaar toch is het de Staat welke de grootste zoo niet de eenige gel delijke voordeelen geniet bij iedere aanwinst van voor bebouwing geschikte gronden. Bestaan er nu bij eene bedijking slechts twee belangen welke geraadpleegd worden, namelijk het bijzonder belang van den be dijker en het algemeene belang van den staatdan kunnen er in mijn oog, ook voor het behouden van eenmaal ingedijkte gron den geene andere belangen in aanmerking komen om hulp te verleenen. Men verlieze toch niet uit het oog, dat het plaatselijk belang van iederen polder uit den aard der zaak noodwendig beperkt wordt tot dien polder zelve, en zich dit dus nimmer verder uit strekken kan, terwijl het algemeene belang begint, waar het bij zondere belang van den eigenaar ophoudt. De voor bedijking vatbare gronden beschermen in den regel de achterliggende polders even goed vóór als na de bedijking, en dit zoo zijnde dan is het in de meeste gevallen voor de ach terliggende polders ook betrekkelijk onverschillig of men al of niet tot die bedijking overgaat. Zoo ook spreekt men nog van een zoogenaamd provinciaal belang, om de verpligting der provincie te betoogen tot het subsidiëren der in nood verkeerende polders maar men denke zich op eenig gedeelte onzer provincie eenige voor bedijking vatbare gron den, bijv. het verdronken Zuid-Beveland, en ik vraag gerust, welk direct belang, welk geldelijk voordeel hebben de ingezetenen van Zeeland, of de provinciale kas van die bedijking immers het is weder de Staat als vertegenwoordigende het algemeene belang, welke hier de voordeelen geniet. Neen, nog eens wil ik het herhalen, ik kan mij slechts twee ver schillende belangen denken zonder tot de grootste inconsequen- tien te vervallennamelijk het bijzonder belang van de eigenaars, wier belang eindigt, bij den dijk die hunnen polder begrenst, en het algemeene belang dat door den staat vertegenwoordigd wordt en dat ter bevordering daarvan verpligt is, de indijkingen aantemoedigen en te bevorderen, en zoo ook het eenmaal inge dijkte te helpen behouden zoodra de krachten van den eigenaar daartoe ontoereikend zijn. Drijven de vertegenwoordigers van het algemeene belang hunne eischen te hoog op tegenover het privaat belang van de eigena ren, voor en aleer zij deze hulp verleenen, zoo dat bij hun de prikkel voor hun eigenbelang door te zware offers wordt vernie tigd, dan benadeelt men het algemeene belang. Immers zoo dra men verder gaat als de billijkheid medebrengt, dan berooft men den eigendom die er onder gebukt gaat, en men staat op het punt om een gedeelte van den productieven arbeid voor het "Vaderland te doen verloren gaanwaardoor schade toegebragt wordt aan het algemeen belang. Behoef ik er bij te voegen dat ikzoo lang men mij niet zal hebben overtuigddat deze mijne beschouwingen op eenen on- juisten grondslag rusten, nimmer zal medewerken, om het in mijn oog onbillijk subsidiestelsel der zoogenaamde achterliggende pol ders, of het uitschrijven eener provinciale belasting in den vorm van opcenten tot hetzelfde doel te heffen, op nieuw te wettigen Neen, eerst dan wanneer de wetgever zal hebben uitgemaakt in hoeverre het zuiverhet enkel provinciaal belang gerekend moet worden betrokken te zijn bij de aanwinst of het behoud van grondenbinnen het gebied van de provincie gelegen zal men in miin oog daartoe kunnen en mogen overgaan. VERHAGEN. Van algemeene bekendheid zijn de formulieren van handteeke- ningendie door de directie van het Grootboek van de buiten Amsterdam wonende en niet met de inwoners der hoofdstad gelijk gestelde personen, bij beschikking over hunne inschrijvingen, ge vorderd worden en die steeds op ongezegeld papier worden af gegeven. De omstandigheid dat tot de legalisatie wordt verlangd de mede-onderteekening van den gemeente-secretarisgaf aanlei ding dat een dezer ambtenaren zwarigheid maakte die verklaring op ongezegeld papier en ongeregistreerd af te geven. Het gevoelen van Z. E. den minister van financien daaromtrent zijnde gevraagd, is bij resolutie van den 25 Eebruarij 11. m>. 51, te kennen gegeven 1 dat de gemelde verklaring van handteekening ingevolge art. 27 A n 33 der wet van 3 October 1843 (staatsblad no. 47) op ongezegeld papier kan worden opgemaakt; 2 dat die verklaring gesteld in den daarvoor door de directie van de Grootboeken bepaalden vorm, en opgemaakt wordende door het kollegie van burgemeester en wethoudersis eene akte van het gemeente-bestuur; dat zij, als zoodanig door den secretaris der gemeente mede-onderteekenddoor dezen op zijn repertoire ingeschreven, en binnen twintig dagen na hare dagteekening ter registratie aangeboden moet worden 3». dat de vrijstelling van het regt van registratie bij art. 24 van het vorstelijk besluit van den 22 December 1814no. 25 (staatsblad n>. 113) verleend, op de bedoelde verklaring van handteekening toepasselijk is. Daar er tot nog toe aan de vervulling van het bij no. 2 ge vorderde zelfs niet gedacht werdis de kennisneming van deze beslissing, die niet algemeen is bekend gemaakt, van veel belang, niet alleen voor den gemeente-secretaris, die in geval van over treding zich blootstelt aan eene geldboete van 2,50 voor het verzuim van inschrijving op het repertoire en van 25,voor het ongeregistreerd afgeven eener akte, indien de overtreding be wezen ismaar voor iederen eigenaar van in het Grootboek in geschreven kapitalen, ten einde bij eventuele overschrijving geen oponthoud en mogelijk schade te ondervinden. Het middel van kontröle echter ontbreektten ware dat kon gevonden worden bij de directie der Grootboeken van Nationale Schulddoor deze in de verpligting te brengen om de vooraf gaande registratie der formulieren van handteekening te vorderen. 250ste STAATS-LOTERIJ. Prijzen van 1000,en daarboven. 5e klasse. 11de Lijst. No. 3322 en 9584, ieder 1000. 12de Lijst. No. 11422, 1000. 14de Lijst. No. 3107, 1500. No. 2142, 1000. Jïïttr&töerigten. GOES, 21 April 1863. Bij geringe aanbieding bedong men heden stijf vorige weekprijzcn en noteerde TARWE 9,25 a 9»%5. ROGGE 6«/„. Winter GERST 5,— a 5,15. Zomer DITO f 4'5/,5 HAVER f 3 a 3,40. Groene ERWTEN f PAARDENBOONÉN5,90 a/6,15. MEEKRAP stiL GRASBOTER f 1,30 IIOOIBOTER 1,20 a 1,25 het ned. EIJEREN (Kippen) 2,10 a 2,20 de 100 stuks. AMSTERDAM, 22 April 1863. TARWE onveranderd. ROGGE stil. KOOLZAAD X 82V2. RAAPOLIE vlieg, f 46' j op 6 w. f 47a/4. LIJNOLIE in één doen, vlieg, 42,,'.j a ','j op 6'w. f 44,a f 433/4.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1863 | | pagina 3