1863. N°. 31. MAANDAG 20 A?EIL. 50"" Jaargaug. JTfaiitsefp bestuur. OPENBARE BESTEDING. ^tjineiifariöscfje tetglen. coiissciiK coiiinr. l>e uitgave dezer Courant gesrliiedt •ïn;ti>- dag en Ooiidsrdag 'avonduitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal 1,35 fr. p. p. ƒ1.00. y Gewone advcrtentiën worden it 20 et. «Ie regel "[geplaatst. Geboorte-, huwelijks- eu doodberigtcn Van l-ö regels 1,20behalve het zegelregt. ^b ÏSe inzending van advertcutiën kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave. BÜEGEMEESÏEK en WETHOUDEES van GOES zullen op Zaturdag den %dtn Mei aanstaande, des namiddags ten een ure, ten raadhnizepubliek aan den minstinschrijvenden in drie perceelen trachten aantebesteden 1 Benige VERNIEUWINGEN en HERSTELLINGEN aan gemeente-gebouwen. 2a. DITO aan de voormalige trekkers-woning. 3o. liet HERSTELLEN van een paar buiten-vloeddeuren van de haven-sluis. Waarvan de bestekken van heden af ter lezing zullen liggen op de secretarie dezer gemeente. De locale aanwijzing der te doene werken zal geschieden: van de twee eerste perceelen op Donderdag den 3(Bten Aprildes middags ten 1 ure, te beginnen aan het raadhuis en van het derde perceel denzelfden dag, des namiddags ten 5 ure, aan het Goessclie sas terwijl bij den heer J. Souxenüam opzigter der gemeente-werken de verlangde informatien te bekomen zijn. Gedaan ten raadhnize van Goes, den 18 April 1863. Burgemeester en Wethouders voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. De secretaris H. C. PILAAE. BUEGEMEESTEE en WETHOUDEES van GOES, brengen bij deze ter kennis van een ieder die het aangaat: dat het KOHIER van den HOOFDELIJKEN OMSLAGover het loopende dienstjaar, gearresteerd door den gemeenteraad den 25 February dezes jaars, en door heeren gedeputeerde staten van Zeeland goedgekeurd den 10 dezer, aan den ontvanger der plaat selijke belastingen ter invordering toegezonden ismitsdien ieder belastingschuldige vermanende, om het deswege verschuldigde ten kantore van voornoemden ontvanger te voldoen. En zal aan deze op de gebruikelijke wijze publiciteit gegeven worden. Gedaan ten raadhnize van Goes, den 18 April 1863. Burgemeester en wethouders voornoemd. M. P. BLAAUBEEN. De secretaris, H. C. PILAAE. Het Nieuwe Dagblad heeft in zijn nommer van gisteren eenige regelen gewijd aan de beoordeeling van het hoofdartikel in ons nommer van 16 dezer. Daarin wordt protest aangeteekend tegen het geopperd vermoeden, dat de brief uit Indie een gefingeerde vorm zoude zijn, waarin de stukken nu aan de kamer mede gedeeld, werden openbaar gemaakt. Dit is zeker wel de gemak kelijkste wijze om zich te verwerenmaar zij is niet de meest overtuigende. De onpartijdige lezer zal dan ook erkennen dat zij, die zoodanig vermoeden hadden opgevat, door een eenvoudig protest, niet tot andere gedachten komen, ten ware zij gebragt kunnen worden tot het geloof, dat het Nieuwe Dagblad even weinig als anderen gediend is met wapenen, die eerlijke lieden gewoon zijn te verfoeijen. Maar wonderlijk is de redenering, bijna zouden wij zeggen: hier heeft verlegenheid in verwarring gebragt, dat het blad zich geen borg gesteld heeft voor de medegedeelde feiten, omdat het die niet kon controleren, en toch voor zich zeiven een waar borg bezat in de soliditeit der bron waaruit het had geput. Wij vinden hier dus autoriteitsgeloof met natuurlijken twijfel vereenigd. Eene vereeniging die hier wel schijnt aangebragt om de aandacht van dat zekere vermoeden afteleiden, niettegenstaande juist deze voorstelling het krachtig versterkt. En wat wij aller minst kunnen toegeven is de stelling, dat wij door onze bestrijding in werkelijkheid zonden gedaan hebben, wat wij het Nieuwe Dagblad hadden toegedicht. Immers het is voor allen bewezen en waar dat liet N. D. het eerst de bewuste stukken voor een deel openbaar heeft gemaakt, en het was dus geene onbescheidenheid van ons, als wij dat openbaar gemaakte besprakenook hebben wij de stellingen in den brief vervat niet bestreden maar slechts eenige gedachten daarover geuit; en hoe men zeggen kan, dat wij ieménd iets hebben toegedicht als wij op het gedrukte in een publiek blad wezen, dat verklaren wij niet te begrijpen. Het is nog het oogenblik niet, om de bewuste stellingen in het breede te bespreken, maar wij achten ons verpligt twee punten te releveren uit het schrijven van het N. Dagblad, en op onze beurt protest aanteteekenen tegen eene valsche voorstelling. Wij omkleeden dat protest met redenen. Ons wordt toegedicht, dat wij het publiek het regt ontzegd hebben om te cordeelen. Men heeft slechts ons artikel in te zien om zich te overtuigen, dat hier eene verkeerde voorstelling wordt gegeven. Wij schreven, met het oog op de onbescheidene en ontijdige openbaarmaking en op het geschrevene in het Dag blad n'. 88, dat naar onze meening het publiek door de kamer en niet de kamer door het publiek moet voorgelicht worden. Wanneer de kamer kennis genomen heeft van alle stukken, die wij niet of slechts ten deele kennen, dan zal uit haar verslag licht opgaan voor het publiek, dan zal de geheimhouding ook wel opgeheven wezen, en door het een en ander ingelicht zal het publiek dan kunnen oordeelen en zich doen hooren. Wij stellen daarop zelfs lioogen prijs, mits het regte tijdstip gekozen worde en men niet in het wild sckerme. Yoor het oogenblik is het publiek nog niet op de hoogte en wij willen het daarop niet gebragt hebben door willekeurige mededeeling van hetgeen voorshands nog geheim moest worden gehouden. Het Dagblad haspelt allerlei zaken dooreen waarvan bij ons geene sprake was, en laat zich zelfs vervoeren tot het zonderling argumentdat het publiek en de leden der kamer één zijn. Doch wij wil len dat alles niet op den voet volgen. Alleen verklaren wij dat wij geen comité-generaal voor de behandeling van 's lands zaken willen, dat wij de meest mogelijke openbaarheid blijven voorstaan; maar dat wij even afkeerig zijn van onbescheidenheid, en bovenal, dat wij het land beklagen, als de kamer door 's lands opinie moet worden voorgelicht. Het is zeker, dat in sommige gevallen de kamer er belang bij heeft om de publieke opinie te kennen, maar eene kamer die op de immer wisselende golven van 's lands opinie dobberde zou het schip van staat bezwaarlijk i in eene veilige haven kunnen voeren. Eindelijk, wij hebben het beginsel van geheimhouding niet in het belang van den minister verdedigd. Meermalen reeds hebben wij dat beginsel afgekeurd, en het zou wel dwaas zijn het te willen vasthouden in het belang van eenen staatsman, die het lang vóór ons heeft bestreden. Dat weet het Dagblad zeer goed, gelijk het ook weet, dat wij alleen opkwamen tegen de schending van het geheim, nu de geheimhouding eenmaal was gevraagd. Men moge het afkeuren dat zulks gevraagd werdmaar dat geeft geen regt om onbescheiden te worden of om iemand voor een vijand van openbaarheid te verklaren, wanneer hij het gevoelen van anderen eerbiedigen wil. Doch wij laten liever het publiek beslissen, wie hier onhandig is geweest. Gaarne voeren wij eenen eerlijken strijd waar dit noodig is, maar het ware onze lezers slechte dienst gedaan, dien strijd noo- deloos te verlengen. Wij veroorlooven ons slechts nog ééne vraag: wanneer in één artikel zooveel tegenstrijdigs wordt gezegd, zoo veel dat allen, die het bestredene lazen als onwaar zullen vér- klaren komt het dan niet sterk uitdat de oppositie zich hiér zwak heeft gevoeld P Een bij het departement van Koloniën ontvangen regerings telegram, gedagteekend Buitenzorg 14 Maartluidt In Madioen en Soerabaija hebben overstrooraingen plaats gé- had. Overigens niets buitengewoons.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1863 | | pagina 1