35tniienfanÖscï)p toujten, órmaliteiteiN zullen hier en daar den minder welgezeten land bouwer tot. een afschrik wezen. Maar heeft een tegenstemmend lid der Kamer (dhr. Koppeijnë) gezegddat als er zoo groot verlangen naar afkoop is, deze ook wel zal kunnen verkregen worden zonder wet, wat wij niet zoo gemakkelijk kunnen toe stemmen op dezelfde wijze redenerende zeggen wijals er invaar lijk .behoefte aan afkoop gevoeld wordt, dan zal men de moeijêhjkhedendie bij of door de wet bestaan, wel weten te overwinnen. En naar het ons voorkomt hebben zij regt, die gezegd hebben dat deze wet toch altijd een stap tot vooruit gang is. Het laat zich toch niet ontkennen, dat het eerste struikelblok was in den onwil der tiendheffers om de tienden afkoopbaar te stellen. Dat struikelblok is weggenomen bij eventuele bekrachtiging van het ontwerp, en die magtige kapitalisten, die hun bezit ten koste van landbouw en landbouwers op zoo ge makkelijke wijze konden vermeerderen, zullen niet langer door hunnen onwil den afkoop kunnen keeren. Laat het ontwerp dan ook later nog meerdere leemten of gebreken vertoonen, het beginsel is uitgemaakt, waarom het hier vooral te doen was. Op dien grond wenschen wij de aanneming door de Eerste kamer, want aan bezwaren die dan nog voortduren, kan tegemoet gekomen worden; maar, als deze verwerpt, is er vooreerst geene afkoopbaarheid mogelijk. Of zou die kamer wederom het ontwerp weigeren omdat het beginsel van wederkeerigheid daarin niet is opgenomen? Sommigen zouden dat consequent noemen. Anderen zullen het misschien met ons eenen anderen naam geven. Men zou het toch met de opname van dat beginsel nooit verder kunnen brengen, dan tot de bepaling, dat de tiendheffer de tienden afkoopbaar kon stellen en des noods, zooals het amendement de Brauvo wilde, met bijvoeging, dat hij de vaststelling der afkoopsom konde vorderen. Daarvoor behoeft wel geene wet geschreven te worden, om iemand het regt te geven zijn wettig eigendom verkoopbaar te stellen en is de tiendheffer daartoe gezind, dan is zijn regt om eenen billijken prijs te bedingen genoegzaam gewaarborgd. Enkele leden der kameren daar onder zelfs, die niet voor het geheel der wet warenhebben dat overtuigend aangetoond, en het zou kunnen schijnen, dat de kamer naar eenen stok zocht om den houd te slaan, wanneer zij om het gemis van Jiet reciprociteitsbeginsel de wet afstemde. Ten slotte meenen wij te kunnen constateren, dat de strijd voor en tegen deze wet eigenlijk is, een strijd tusschen de rustige en rijke tiendheffers en de voorstanders van de vrije ontwikkeling van den landbouw. Onder de eersten zijn er velen, die in beginsel de afschaffing zijn toegedaan, maar met het oog op private belangen voor de toepassing terugdeinzen. Zij hebben tot hiertoe weten tegen te houden, wat door den heer Sloet en anderen, eerst op congressen met zooveel waarheid en kracht is ontwikkeld en voorgestaan, en later met zooveel talent en vol harding in de kamer is tot stand gebragt. Dat mogen ook de anti-ministeriële bestrijders van dit wets-ontwerp bedenken, dat de zaak is uitgegaan uit het midden des volks, dat zij eigenlijk slechts wat den vorm betreft eene ministeriële voor dragt kan heeten. Is het billijk, dat een wensch, door een groot en belangrijk deel der natie met zooveel aandrang geuit, nog langer worde gedwarsboomd? Mag eene zoo gewigtige bron van inkomsten, zoo naauw zamenhangende met het welvaren des lands, langer worden gedrukt? Laat het zijn, dat de wet in veler oog een soort van bedrog schijnt, waardoor men in schijn toegeeft, maar inderdaad een bestaande toestand bestendigt: de uitkomst zal vertrouwen wij leeren, dat zij niet gerekend hebben op de kracht, die een ernstige wil uitoefenen kan, en als de ontwikkeling van den landbouw niet meer door dien knellenden band wordt gedrukt, zullen de vruchten daarvan de zekere beschaming zijn van hunne vrees en verwachting. De tweede kamer heeft Dingsdag eenige zaken van onderge schikt of bijzonder belang behandeld, en de zitting van dien dag zou voor het groote publiek weinig belangrijks hebben opgeleverd, indien zij niet gekenmerkt was geweest door een incidentdat ons doet zien, wat wij voor de toekomst van de oppositie kunnen verwachten. De heer Storm heeft den stormloop geopend of is als stormram gebruikt tegen den minister van koloniën. Hij heeft zich verwonderd getoonddat de minister bij het aanbieden der wet tot bekrachtiging van de spoorweg-concessie op Java, niet heeft overgelegd, alle de rapporten die ook in Indie over deze aan gelegenheid zijn uitgebragt en bepaaldelijk dat van den heer Stieltjes. Hij is gevolgd door den heer ran Lynden en enkele anderen, en nadat de minister gezegd had dat hij nog geen ge legenheid had gehad, om zelf alle daartoe behoorende bijlagen te lezendie eerst zeer onlangs waren aangekomenis daarop gevolgd, dat het eene onverantwoordelijke handeling is genoemd, dat de minister bekrachtiging der concessie vroeg, alvorens ook de laatstgezonden stukken gelezen te hebben. Men beweerde dat de kamer naauwkeurig moest kunnen nagaan, hoe de lijnen op Java zooal geprojecteerd warenalvorens zij over deze zaak beraadslagen kon. De oppositie-mannen waren hier in tegenspraak met hun vroeger voorgeven, toen zij het de anti-ministerielen van dien tijd verweten, dat deze Indie op het Binnenhof wilden re geren en in alle details indringen. Dat is haar dan ook door den minister met kalmte geantwoord en teregt heeft men haar doen opmerken, dat zij nu wilde temporiseren en alzoo hetzelfde verwijt op zich zoude ladendat zij zoo herhaaldelijk de mi nisters voorgeworpen heeft. De minister is getrouw gebleven aan de beginselendie hij altijd beleden heeft en beloofde de over legging der gevraagde stukkenop zijne beurt eischende, dat de kamer de zaak niet op de lange baan zoude schuiven en dat zij den inhoud der stukken zoude geheim houden. De minister heeft voort> van zijne zijde getoondde zaak ernstig te willen doorzetten door aanstonds bij zijn departement een begin te laten maken met het in gereedheid brengen der stukken hij heeft verzekerd dat daaraan dag en nacht zoude gearbeid worden ten einde in weinige dagen te kunnen leveren, wat anders eenen veel langeren tijd vereischen zou. De centrale afdeeling heeft in den geest des ministers beslist, dat de kamer nog vóór het reces het wets-ontwerp zoude onderzoeken, en de poging is alzoo mislukt, om een uitstel te provocerenwaaruit later de beschuldiging kon worden ont leend, dat er niets werd afgedaan. Als wij ons wel herinneren, heeft voor eenigen t'jd een lid der kamer de uitdrukking ge bruikt, dat het er op aankomt om de punten op de i's te zetten. Het blijkt dat de minister dat ook wil, en dat hij, met de behar tiging- der belangen van Indie belastdie i's niet vergeet te punctueren. In de zitting van gisteren heeft de heer Storm op nieuw -eene poging gewaagd om de behandeling van de concessie der spoor wegen op Java eerst na het reces te behandelen. De minister had reecis gezorgd, dat onderscheidene stukken des betreffende, door hem Dingsdag toegezegd, bereids bij de kamer waren in gekomen. De hr. van Bosse heeft daarop voorgesteld om voor- loopig alleen de twee verslagen waarop de minister gewezen had te doen drukken, de overige bescheiden ter griffie neder- teleggen en alsdan de zaak vóór het reces in de afdeelingen te behandelen. Dat voorstel is aangenomen met 32 tegen 18 stemmen nadat het voorstel Storm met 27 tegen 23 stemmen was afge wezen. Later is nog een voorstel aangenomen van den heer van Nispen om bij de te drukken stukken ook een advies van den raad van Indie optenemen. De kamer heeft vervolgens nog eenige kleinere wets-ontwerpen aangenomen. Aan de leden der Tweede Kamer is rondgedeeld de memorie van beantwoording en het eindverslag over het wets-ontwerp, houdende bepalingen omtrent den accijns op het buitenlandsch gedisteleerd. Uit het eerstgemeld stuk blijkt, dat naar alle waar schijnlijkheid het thans aanhangige wets-ontwerp en de wet van ;20 Junij 1862 vóór of uiterlijk op 1 Junij in werking zoude Jamnen treden. Bij Z. M. besluit van 21 dezer is een pensioen verleend van 350,aan M. Landenbergweduwe van C. II. Hagen, in leven ontvanger der in- en uitgaande regten en accijnsen tc Bath. Tevens heeft Z. M. benoemd tot ontvanger der directe belas tingen, in- en uitgaande regten en accijnsen te Bath c. a. den heer J. Kleinman, thans in gelijke betrekking te Iloogeveen. De kerkeraad te Wolfaartsdijk heeft het berigt ontvangen dat ook de heer W. I). Gezelschap, thans predikant te Heemstede voor liet op hem uitgebragte beroep heeft bedankt. De kerkeraad van Wolfaartsdijk wenscht dus het zevende beroep in dezelfde vakature te doen. De kerkeraad van Wemeldingen heeft nu het veertiende beroep in dezelfde vakature uitgebragt en tot predikant beroepen ds. II. O. G. Schijvlietthans te Hilversum. In de raadsvergadering van eergisteren, is besloten.- de beurs-uren te veranderen, zoo als ter vorige vergadering is voorgesteld medegedeeld de aanbeveling voor een lid der schoolcommissie bevattende de heeren mrs. J. A. van Hoek en J. G. de Witt Hamer-, besloten magtiging te vragen tot het gemeenschappelijk handelen over verbetering van wegen; besloten de assurantie van eenige gebouwen te verhoogen; het kohier van de honden belasting vasttestellen; het jaarverslag van de scholen rondtezenden voorts eenige stukken medegedeeld en daarna de vergadering gesloten. Herhaaldelijk werden wij heden hier verontrust door het gerucht van brand. Gelukkig was evenwel spoedig alle gevaar geweken. De ijverige brandweer was als naar gewoonte op zijn post. Wij vernemen dat te Heinkenszand een bedroevend ongeluk heeft plaats gehad. De dienstmaagd van mr. v. d. is naar men zegtbij het water putten in de welput gevallen althans men heeft daarin haar lijk gevonden. In de vergadering van den gemeenteraad te Nieuw- en St. Joosland is besloten een adres aan den koning te rigten met verzoekdat bij het leggen van den spoorweg MiddelburgGoes het Sloe moge afgedamd en niet overgebrugd wordenopdat ook voor die gemeente eene aanwinning van honderde bunders zou kunnen worden verkregen.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1863 | | pagina 2