Cetterfmnöe. Eenige staatsbladen zijn ingekomen en worden gedeponeerd. Successivelijk worden in behandeling gebragt en zonder dis cussie met algemeene stemmen verleend de volgende remissien van boofdelijken omslag over 1862, als: Mr. P. J. van Voorst Vader, 5/in. 250,Erven mr. E. N, van der Bilt, 6/m. 250,Mr. P. H. Saaijmans Vader, 6/in. 250,Dhr. J. Fransen van de Putte, 6/m. 167,50. Dhr. J. C. Kakebeeke, 4/m. 88,33. Allen wegens tijdelijk verblijf buiten de gemeente. Dhr. L. P. de Lannée, 7/m. 26,25. Dhr. J. D. Evers, 3/m 11,25. Dhr. M. M. J. van den Bergh, 8/m. 25,33'. L. Douw, 5/m. 10,83. C. Hofman, 12/m. 15,Dhr. D. A. A. de Neijn Hoogwerf, 8/m. 6,66 Mej. F. C. J. ICeijzer, 12/m. 10,Mej. de wed. Bodt, 3/m. 2,50. J. B. Kalschuer, 7/m. 2,33. J. Versee, 12/m. 4,J. van den Ende, 8/m. f 1,33. En van de honden-belasting over het 2 half jaar aan dhr. G. C. van Kalmthout, mevr. de wed. Hochart, J. Meijler en H. Bruggeman, ieder ad 1,50, Daarna wordt de zitting veranderd in eene met besloten deu ren tot het behandelen der reclames tegen den hoofdelijkeu om slag, en alzoo de openbare zitting gesloten. Vervolg van het verslag van de voorlezing van dr. S. Piccardt.) Men heeft Bellamy wel eens verweten, dat hij geen meester was over de taal: Dat was met het oog op zijne gebrekkige opleiding niet te verwonderen; maar zeker kan men zeggen, dat hij meester was over den vorm. Er is bijna geen dichter bij wien men zoo veel verschil in maat vindt. Men stootte zich in zijne dagen soms aan de rijmlooze verzenwaarin hij zijn gevoel uitsprak. Die vorm was in Nederland vreemd, en vooral destijds toen menigmaal een collectie rijmklanken poësie werd geacht. Het gelukt aan weinigen in rijmelooze verzen iets goeds te leveren. Wat Bel lamy in dien vorm schonk is met regt geroemd en zijn voor treffelijk gedicht: Aan Chloëdat de spreker mededeelt, is wel in staat met het rijmlooze lied te verzoenen. Ook daaruit blijkt hetdat Bellamy bovenal is de zanger van het gevoel en de zanger der natuur. In de laatste afdeeling beschouwt de spr. den tijd waarin B leefde en werkte. Was hij in enkele opzigten een kind van zijn tijd in menig opzigt contrasteerde hij met dien tijd. Van daar aan de eene zijde soms overdreven lof, aan den anderen kant blaam en zelfs laster. Men heeft gezegdB. gaf zooveel dat het hem onmogelijk was iets goeds te leveren. Daar is waarheid in en hij heeft dit Zélf erkend'; doch hèt was henl een behoefte om te zingen, jen* door de gebrekkige opleiding in zijne jeugd, kon hij niet altijd de woorden vinden om zijne gedachten intekleeden. Klonk soms een valsche toon van mijn gespannen snaren 'tWas dan wanneer mijn hand mijn hart niet volgen kon. Onze dichter heeft ook zijn talent getoond in een ander genre van poesie. Zijn heerlijke romance Roosje is overbekend. Er mogen gebreken in zijn, doch zij spreekt tot ieders hart, lokt tranen uit ieders oog. Mogten enkelen destijds hebben beweerd dat het geen meesterstuk was, niemand heeft ooit tegengesproken dat de meesterhand er in herkend kon worden. Ook in puntdichten muntte B. uit. Men herinnert zich zijn aan Densus. Natuur heeft zich vermoeid in 't vormen van uw leest Toen staakte zij haar werk, en liet U zonder geest. Er is wel eens beweerd, dat B. soms al te natuurlijk was. Ook dat gebrek, zoo het een gebrek is, kon men hem niet euvel duiden. Hij deed zich altijd vóór, gelijk hij was en hij was de man der uitersten. Onopregtheid schuwde hij, en hij had tot leuze: „Goed rond, goed zeeuwsch. Men heeft hem ook wel eens nagegeven, dat hij te bijtend, te scherp was; doch ook die beschuldiging drukt niet zwaar. Men mag het standpunt niet voorbijzien, waarop velen zijner tijdgenooten hem reeds in jeugdigen leeftijd hadden geplaatst, waardoor hij er als van zelf toegebragt werd om soms uit de hoogte te oordeelen. Ook in zijn tijd waren er recensenten die soms koelweg zonder rede te geven, afkeurdendikwijls om den schrijver in een hatelijk daglicht te stellen. Dat kon B. niet verdragen, om zonder deug delijke gronden uit de hoogte te worden veroordeeld, en dan werd hij scherp en fier. Op staatkundig gebied was B. geheel het kind van zijn tijd. Hij hield echter niet van halfheid en als hij eens een weg ingeslagen was bleef hij dien .volgen. Toen er eene scheuring kwam in zijne partij de partij der patriotten en Cornells de Gijselaar van wien den spotnaam van „Keesen" zou afgeleid wezen, tot de meer gematigden overging, bleef onze dichter bij de uitersten en dweepte met den baron van der Capellen en de zijnen. Op zijne politieke denkwijze heeft ongetwijfeld een belangrijke invloed uitgeoefend, de beruchten Quint Ondaatje, die zijn huisgenoot was, en t'is niet te verwonderen dat de vurige jongeling ook ten dien opzigte nel eens tot een uiterste oversloeg. Maar B. moest predikant worden en voor zulk een ambt waren zijne opgewonden gedichten weinig passend, heeft men gezegd. Maar had men dan gewilddat onze dichter den mensch uit schudden zou om altijd en overal den predikant te vertoonen. Bellamy dacht er anders over en spreker zal niet .beslissen of hij zich de regte voorstelling der zaak gemaakt heeft. Onze dichter stelde zich voor om een prediker te zijn der vrijheid, wat ook zijn uitgegeven kanselwerk getuigt. Het godsdienstig en burgerlijk leven waren naar zijne opvatting geen twee zaken, maar de beste Christen zou tevens de beste burger zijn. De vrijheid die hij predikte was de gehoorzaamheid aan de wetten. B. had eene diepe afkeer van alles wat onheilig is en indien hij soms medegesleept, door den kring waarin hij geraakt was, eene vrijheid' zocht die naar bandeloosheid zweemde, men vergete het niet dat dergelijke opgewonden oogenblikken in het leven van iederen jongeling, vooral van ben die bedeeld zijn met een zoo levendigen geest als B., voorkomen. Men heeft onzen dichter wel eens verweten dat hij ondankbaar zou zijn geweest jegens zijne weldoeners. Die bewering is onge grond. Mogelijk overlaadde hij hen niet met verjarings en 'lof dichten, doch hij was afkeerig van al wat naar vleijerij geleek. Een jongeling die zóó schreef kon niet ondankbaar wezen. Als woorden altijd echte bewijzen van dankbaarheid waren, dan zou de wereld wel van dankbaren vervuld zijn. Er is echter dikwijls meer" erkentelijkheid in het hart van hem die zwijgt, dan bij dengene die er veel over spreekt. De schoonste dank die B. zijne weldoeners bragt, waren zijne gedichten en de lauweren die hij heeft ingeoogst. Hoewel B. door niét weinige zijner tijdgenooten veroordeeld is geworden, was hij een zegen voor zijn tijd. Hij leerde wat de ware dichter zijn moet. Hij bragt de natuur in de kunst terug en schudde de boeijen af waarin men de poesie gekluisterd had. Er behoorde moed en volharding toe om den stroom des tijds tegen te staan. Met Meuwland en van Alphenvormt Bellamy den overgang uit een tijdperk van meestal armzalige rijmelarij tot Feith en Bilderdijk. Het volk heeft B. spoedig op den regten prijs gesteld, zijne' liederen werden populair en op de straten gezongen. Het verdient opmerking en t'is eene eere voor onze Zeeuwsche letterkundigen, dat juist Bekker, Cats en Bellamy zooveel gedaan hebben om den volksgeest te veredelen en te leiden tot het schoone en goede. De geest van verdraagzaamheid die uit de gedichten van B. spreekt was eenig in zijnen tijd; in dagen door hevige partijschappen anders exclusief bij uitnemendheid. Bellamy verfoeide met al de kracht zijner ziel den vrijwilligen slaaf en den man die ongevoelig bleef voor al wat goed en edel is, maar overigens klopte zijn hart warm voor allen. Zoo was hij nuttig voor zijne tijdgenooten en als wij van hem spreken herinneren wij ons met weemoed dat hij zoo vroeg werd weggenomen. Het begin en het einde van zijn leven stond zoo digt bij elkander. Nog geen dertig jaren oud bezweek, hij jjan eene verzuimde verkoudheid. Met ontzetting werd de mare van zijn verscheiden vernomen. De Utrechtsche burgers verge zelden zijn lijkstoet. Zeeuwsche studenten droegen hem op den 15 Maart 1786 bij fakkellicht naar het graf. Wel kon er ook bij dat graf gezegd worden dat er een fakkel was gebluscht, doch waarvan het licht nooit zal ondergaan. Ten slotte wees de spreker op den invloed der dichters, die Zeeland aan Nederland heeft geschonkenop Anlonides in wien [de geest van Vondel leefdeop Cats wiens gedachte voor velen t'orakel zijnop Bellamy die aan het vaderland zulke treffende liederen schonk. Als wij bij het graf van den jeugdigen dichter ons in gedachten verplaatsen en daar in gulden letteren zijn naam in marmer lezendan rijst de gedachte in ons op mogt zijn geest onder ons en ons volk voortleven en aller borst voor vrijheid en liefde blijven gloeijen. Met eenige dichtregelen besloot de spreker zijne rede. De luide toejuiching van het opgekomen publiek getuigde dat de bezielde woorden van den heer Piccardt den gewenschten indruk hadden te weeg gebragt. Die toejuichingen drukten het zegel op het goede werk, dat de talentvolle spreker gedurende den afgeloopeu, winter alhier ondernomen heeft en met eere volhragt. INGEZONDEN. Aan de redactie van de Goessche Courant. Ik meen langs dezen weg onder de aandacht van het publiek te moeten brengen een feit, dat wel zeker bij niemand goedkeuring vinden zal. Het is bekend dat de stoomboot Zuid-Beveland in de vorige week omhoog is gevaren voor Stavenisse. Toen de stoomboot Stad Goes op haren togt de omhoog zittende boot in het gezigt kreeg, liet de gezagvoerder op de Stad Goes onverwijld alle vlaggen in top hijschen en voer alzoo voorbij. De directie der Z.-Beveland zulks vernemende heeft aan den gezagvoerder op deze boot den bepaalden last gegeven, om wanneer het zich mogt voordoendat de stoomboot Stad Goes eenige hulp noodig had, die steeds met de meeste bereidwilligheid te verleenen. Ik stel mij voor geen der ondernemingen partij en het is wel zeker dat de directie van de boot Stad Goes aan deze handeling geheel vreemd is, ja dezelve bepaald zal afkeuren, maar daarom is het dan ook te wenschen, dat aan den gezagvoerder de noodige instructien worden gegevenopdat deze niet handele in strijd met alle humaniteit en daardoor een blaam werpe op de onder neming die door zulke handelingen in ongunstig licht zon worden gesteld. Inmiddels met achting; Goes, 2 Maart 1863. B O.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1863 | | pagina 3