I8«3. i\0. 5. DONDERDAG 15 JMPABIJ. 50" Jaargang.
«OESSCHE (01IH\T.
niO
cn gj^iu
eijjws
De uitgave dezer Courant geschiedt Maan
dag cn Donderdag avonduitgezonderd
op feestdagen.
Prijs per kwartaal 1,85 fr. p. p. ƒ1,90.
r Gewone adrertentiFii worden a 30 et. de
regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van
1-6 regels a ƒ1,20, behalve het zegelregt.
•f -
De inzending van advertentiEu moet geschieden vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave.
HET INDISCHE VRAAGSTUK.
Er was zeker geen strijd over het budget van koloniën noodig,
om de algemeene aandacht te vestigen op onze Oost-Indische
bezittingen en de groote belangen, die daar hunnen zetel hebben.
Honderden in ons land houden het oog gerigt naar de plek
waar zoovelen der hunnen leven en arbeiden. Duizenden vinden
in den arbeid die voor Indische behoeften gevorderd wordt, hier
een middel van bestaan. Maar wat meer zegt, het gelieele vader
land bestaat door de O.-Indische baten en men moet alzeer lako-
niek, om niet te zeggen ten eenenmale onverschillig zijnindien
men niet met belangstelling dat alles volgtwat over Indie en
deszelfs toekomst, bestaan en productie, hier wordt geschreven
en gesproken. Men zou daaraan minder waarde kunnen hechten,
indien niet een tal van mannen, die in Indie zelve gearbeid heb
ben, hier te lande uit hunne ervaring, zij het dan ook ieder
van hun standpunt, ons den stand der zaken deden kennen.
Wat echter voor den aanschouwer van hunnen onderlingen strijd
de zaak zoo moeijelijk maakt, is het hemelsbreed verschil, dat
tusschen hunne bijzondere meeningen wordt opgemerkt. Wie zich
wil laten leiden door de onderscheidene bevoegde sprekers, die
soms met groot talent hunne zaak verdedigen, geraakt in eenen
maalstroom, die aan de ontwikkeling eener bepaalde opinie doet
wanhopen. De jongste discussien ïïi de kamers hebben dat weder
bevestigd. Wij gelooven niet dat velen door al die redevoe
ringen op de hoogte gekomen zijn, om voor zich zeiven een
vast besluit te kunnen opmakendaar men toch altijdbij elk
resultaat erkennen moet, dat men door anderer oogen zag. Toch
hebben die discussien eene belangrijke bijdrage geleverd voor de
regte kennis van het tegenwoordig standpunt, en niet alleen
menigeendie vroeger over Indische zaken zich niet bekommerde,
als hier maar Indisch geld werd geziende oogen geopend
maar zij hebben medegewerkt om twee voorname punten tot
klaarheid te brengen, voor wie daarover nog in het onzekere was.
Het eerste is dat ook hier de waarheid in het midden ligt
en dat zij ons de veiligste leidslieden zijndie ook op kolo
niaal gebied ontwikkeling en vooruitgang willen, zonder die aan
den eenen kant door vasthoudendheidaan den anderen kant
door onberadenheid onmogelijk te maken. Er is meer dan een
vertegenwoordiger geweest, die zich daaromtrent duidelijk heeft
uitgesproken. Wie vrij van partijzucht hen hoort, komt onwil
lekeurig tot de erkentenisdat zij geen ongelijk hebben, en dat
zij slechts afkeuring kunnen vinden bij dezulken, die hun lieve-
lingstheorien zonder eenige wijziging willen doorvoerendie gaarne
voorthollen naar een of ander uitersteof die van alles eene
partijzaak maken om hunne bijzondere inzigten en bedoelingen
te bereiken. Wij zouden daarom wenschendat er nog meer
belangstelling was, en dat meerderen al het gesprokene in de
kamers overwogen. Zij zouden tot de conclusie, komen, dat. men
velen der zoogenaamde vrij-arbeiders veel te zwart afschildert en
ook, dat in de eerste kamer meer dan een lid de begrooting van
koloniën afkeurdezonder daarom een oudgast te wezen. Wij
komen nadrukkelijk op tegen die eenzijdige beoordeeling die
slechts dient om in verdenking te brengen het goede tegen te
werken of althans te vertragen. Het is bijna zekerdat de
cultuur-wetzoo als die door den afgetreden minister was in
gediend, niet alzoo zou aangenomen zijn bij de tweede kamer,
en wij bejammeren bijna, dat zij niet in behandeling kwam, omdat
daardoor ook buiten de kamer veel licht zoude zijn opgegaan.
Nu moeten wij, neen! nu moet Indie, dat met groot verlangen
naar den uitslag der beraadslagingen in het Moederland uitziet,
al weder wachten en wie weet hoe lang. Heeft men ginds ook
al die wet niet begeerdmen haakt toch naar eenen anderen
toestand. En bij de zekerheid, dat al wat uit het heden geboren
wordt, hier en ginds, altijd aan eene of andere zijde ongevallig
zal wezenis het zaak grondig te onderzoeken en ernstig na te
denkenom voor ons zeiven een vast standpunt te vinden. Zal
de arbeid vrij of gedwongen zijn? Op die vraag schijnt het ant
woord gemakkelijk. Die den Javaan' als machine beschouwt, acht
vrijheid onmogelijkdie in hem een menseh zietnoemt dwang
onbestaanbaar. Maar het is hier de vraag niet, wat in het af-
geti-okkene waarheid is veeleer wat geschiedeniservaring en
praktijk geleerd hebben. Deze brengen ons tot de redelijke stel
ling dat voor zooveel de Javaan nog machine mogt zijnwat
wij evenwel ontkennen, hij tot bewustzijn zijner menschheid moet
worden gebragtom van den dwang hem te kunnen ontheffen,
en hem in vrijheid aan de belangen van het moederland te doen
medewerken. Tot dat bewustzijn komt hij niet, zoolang men hem
in banden houdt, of als het in hem ontwaakt, zal hij die, door
natuurlijk instinct gedreven, verbreken. Daarom komt ons zoo
aannemelijk voor, dat zij gehoord worden, die langzaam willen
leiden tot eenen vrijen arbeiddie voor beide partijen meest
vruchtbaar moet zijnmaar die daarhenen willen leiden niet
door behoud van dwangmaar door verstandige en geleidelijke
losmaking van drukkende boeijen.
Men mag den Javaan niet vleesch en bloed afnemen om zich
ten zijnen koste hier onder schatten te begraven. Ook die waar
heid is in de kamer dezer dagen herhaald (zie redev. van den heer
J. F. van de Putte in de eerste kamer) en ook dat noemen wij eene
weldaaddat men er toegebragt wordt om een volk regt te doen
wedervaren, dat al te lang alleen als middel om zich te verrij
ken werd ^beschouwd. Cijfers en berekeningen zijn onmisbaar
maar de menschelijklieid heeft ook hare regten en de indische
kwestie mag niet maar eene geldkwestie zijn. Hoe meer deze
waarheid begrepen wordt, des te zekerder is het dat cijfers en
berekeningen meer en meer in ons voordeel moeten worden. Wat
wij voor ons aannemen, dat ontwikkeling en beschaving voor
waarden voor stoffelijk welvaren zijn, maar dat geen van beiden
zonder vrijheid kunnen gedacht worden, dat moeten wij ook toe
passen op onze koloniën. Zijn deze nog de ziel van ons firntn-
tieel bestaan, dan is het billijk, dat wjj de Indische bevolking
niet als eene ziellooze massa met verachting behandelen. De
j natie moet dat begrijpen en zij zal weten te kiezen tusschen
de uiteenloopende rigtingen van onzen tijd. Om die reden geloo
ven wij, dat de laatste dagen ook nuttig zullen geweest zijn, al
is men niet in alle de bijzonderheden van het indische vraag
stuk ingedrongen. Dat kunnen niet allen en dat behoeven niet
i allen. Maar wat allen mogelijk is, is dit: de waarheid te erken
nen, die voor alle volken, voor alle menschen geldt, maar die
I dan ook voor allen moet worden toegepast, slechts onder het
voorbehouddat -een bedachtzame overweging van aller belan-
gen voorschrijft.