1803. IN". 4.
MAANDAG 12 JANUARI J. 50' Jaargang.
pCaatseftjli feluur.
Bels.ext dm g- li.; ngon
1B62. {Vervolg.)
«oessche {in :i tv r.
De uitgave dezer Courant geschiedt Maan
dag en Donderdag avonduitgezonderd
op feestdagen.
Prijs per kwartaal 1,95fr. p. p. J' 1,90.
W- Gewone advcrtcntlE» worden a SO et. «Ie
regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberlgteu van
1-6 regel» a f 1,26, behalve het zegelregt.'
De Inzending van advertentlEn moet geschieden vóór drie uren des namiddags op de» dag dér uitgave.
De BURGEMEESTER van GOES, brengt bij deze ter kennis
van een ieder die het aangaat:
Dat het kohier der GRONDBELASTINGop de Gebouwde
en Ongebouwde Eigendommen voor deze gemeente, over den
loopenden jare, bekleed met alle de formaliteiten bij dewet gevorderd,
op heden ter invordering is gesteld in handen van den ontvanger
dier belastingen, binnen deze gemeente.
Gedaan ten raadkuize van Goes, den 9 januarij 1863.
De burgemeester voornoemd
M. P. BLAAUBEEN.
De BURGEMEESTER van GOES, brengt bij deze ter kennis
van een ieder die het aangaat:
Dat het kohier van het PATENTREGT voor deze ge
meenteover het 2de kwartaal van het dienstjaar 1862/1863,
bekleed met alle de formaliteiten bij de wet gevorderd, op heden
ter invordering is gesteld in handen van den ontvanger dier
belastingen, binnen deze gemeente.
Gedaan ten raadhuize van Goes, den 10 januarij 1863.
De burgemeester voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De anti-ministeriële partij in ons land is gelukkig genoeg ge
weest, om in de koloniale aangelegenheden den stok te vinden
waarmede zij het geheele ministerie meende te kunnen tuchtigen.
Eerst had zij gezocht de werkzaamheid van den heer Thorbecke in ver
denking te brengen, die te lang op zijne daden liet wachten, maar
de door hem ingediende wets-ontwerpen bewezen, dat men hem
van werkeloosheid geei szins beschuldigen kon. Toen waren het
de finantiële plannen van den heer Bets, waarop de batterijen
gerigt werden; maar zoolang deze niet in al lmnnen omvang wa
ren ingediendwas het bezwaarlijk om die tot het struikelblok
te maken. Maar de minister van koloniën diende eene wet in;
die de schrik der oudgasten was; hij bleek een eenigzins on
handig verdediger te wezen; nu was het punt van aanval voor
eenen beslissenden strijd gevonden, en de verwerping van het
budget voor koloniën moest het ministerie doen vallenalthans
het werd den volke wijs gemaakt, dat zoo die begrooting met
eenige meerderheid verworpen werd, het ministerie onmogelijk
kon blijven, zonder zich aan de schreeuwendste inconsequentie
schuldig te maken. Wij kennen de zeer lange en zeer pathetische
artikelen, die daarover geschreven zijn, maar mogen gelukkig nu
het feit constateren, dat het ministerie door die verwerping zich
volstrekt niet geslagen heeft geacht, en dat de raadslieden der
kroon zich geene vrees hebben laten aanjagen door de bladen
der oppositie, dat zij rustig voortgaan op den ingeslagen weg,
inmiddels rondziende naar eenen nieuwen ambtgenoot om in den
ouden geest werkzaam te zijn.
delijk werd gezegd, dat men slechts den minister Uhlênbeck
w&de treffen, en dat men de meeste hoofdstukken der begrooting met
algemeene stemmen of met groote meerderheid aannam, want
Wij leiden daaruit af, dat, nu deze afgetreden is,''eene ontbin
ding der kamer geheel onnoodig is geworden. Hoe men het
ook betwiste of bemantele het is duidelijkdat de tweede
kamer het ministerie steunen wil. De leidende gedachte van het
zelve is wel aangevallen, maar door eene veelheid van stem
men goedgekeurd. Er is dus geene de minste reden voor het
kabinet om te wijken, al nemen wij ook aandat het sommigen
daarom te doen was. Zooveel ziet men ten minste weder uit
de laatste gebeurtenissen, dat zij het niet geraden hebben, die al
voor lang profeteerden, dat dit ministerie onder deszelfs eigen
onmagt bezwijken moest. Zeker zal het dat nooit, zoolang het
zoo veel kracht openbaartzoolang het zoo veel steun bij de ver
tegenwoordiging vindten zoolang het gezond verstand der natie
zich blijft verklaren voor de groote beginselen, die het ministerie
belijdt en in praktijk brengt.
Wij behoeven zeker thans onze wenschen voor het bestaan van
dat ministerie niet nader te formuleren, 't Is duidelijk genoeg,
dat wij ons aan de zijde scharen van hen, die eenen langen
duur hopen, niet alleen omdat de eindelooze verwisseling van
kabinetten de wording van iets goeds in den weg staat, maar
uit innige overtuiging, dat de regte weg tot ontwikkeling van
's volks welvaren is ingeslagen. Maar wij verwachten Ook dat
die,hoop niet zal verijdeld worden, te meer, daar wij met-ge
noegen zien, dat al het geschreeuw der contraminerende partij
de ministers geen hand breed doet wijken. Is er ook in de
aangeboden cultuur-wet wat de onpartijdigsten en kundigstën
bezorgdheid inboezemt, die wet is nog niet bij de kamer in be
handeling, en wie zegt ons of een, nieuw minister die zal over
nemen. Geschiedt dit niet, dan zal het worden uitgekreten als
een nieuw middel van het kabinet, om zich, a tout prix, staande
te houden, maar men late zich door het gejammer der oppositie
bladen niet tot een overhaast en onbillijk oordeel brengen. Wij
weten nu eenmaal, dat het om de verwijdering van den heer
Thorbecke te doen is, dat daartoe alles verkeerd wordt uitgelegd
en allerlei zaken met elkander worden verward of door een
gemengd; maar of de heer van der Heim in de eerste kamer
de alarmklok trekt, en of de jonge Hagenaarnog meer kolom
men met zijne vreesselijke voorspellingen en dreigende beschou
wingen vult, men zal er den minister geen schrik mede aanjagen
en de kracht der partij zelve er niet door versterken. Het
vrijzinnig beginsel ligt te diep in het volk, om weggepraat te
worden, en de oogen van velen zijn wijd geopend door de wan
hopige worsteling, die gedurende bijna 10 jaren het eminente hoofd
verwijderd hield, om te eindigen in de confessie, dat men zonder
hem er niet konde komen.
Ten slotte wijzen wij op een nieuw feit, ter bevestiging van
wat wij in ons vorig artikel schreven. De jonge Hagenaar heeft
in zijn no. van 10 januarij weder lang gerekte artikelen over
het bekende onderwerp. Bij die gelegenheid wordt o. a. de heer
Fransen van de Putte, lid der tweede kamer op weinig lóijale
wijze ter sprake gebragt. Wij achten ons niet geroepen den
handschoen voor hem optenemen, en dat te minder omdat wij
zijn karakter genoeg kennen, als boven zulken smaad verre ver
heven. Maar wij komen daarop terug om te doen zien, hoe waar
het isdat men weinig kiesch is in de keuze der middelen om
zijn doel te bereiken. In eene vrij duistere volzindie na her
haalde lezing ons niet duidelijk werd, wordt de rigting van dien
afgevaardigden veroordeeld, ook omdat hij als contractant met het
goevernement rijk werd toen de zou van de gunst hem beseheen.
Uit die enkele woorden blijkt het geheele beginsel. Zij die zelve door
gunst rijk zouden willen worden, beschuldigen anderen, dat zij daar
van hebben gebruik gemaakt. Men denkt onwillekeurig aan het
spreekwoord van den waard en zijne gasten. De toon waarop
geredeneerd wordt over eenen vertegenwoordigerwien niemand
Anderen, die met ons op hetzelfde standpunt staan, hebben
ook gemeend, dat het kabinet of de eerste kamer nu moest ont
bonden worden. Het eerste wenschten zij evenmin als wij, het
laatste scheen hun ook niet veel te beloven en zij hoopten
daarom, dat een expedient zoude gevonden worden. Wij meen
den daarentegen van dit ministerie, en vooral van deszelfs hoofd,
te mogen verwachten, wat thans gebeurt. Waarom toch zou het
ministerie aftreden, waar zelfs menige tegenstander verklaarde,
dit niet te wenschen? Een groot man noemde dit kabinet: een
noodzakelijk kwaad, en men heeft in de laatste dagen nog al
eens met die uitdrukking geschermdom den nadruk vooral
op het woord kwaad te doen vallen. Wij vermeten ons niet
met dien grooten en parlementairen man in het strijdperk te
treden, maar durven toch vragen of een kwaad, dat eene nood
zakelijkheid vervult, door deze omstandigheden niet, eenigermate
althans, hetbooze karakter verliest; ja of het niet eene weldaad
is, wanneer het onmisbaar bevonden wordt. Het heeft voor ons talent en ijver ontzeggen zal is die van den nijd, van den
ook niet zoo weinig beteekenis, dat inde eerste kamer herhaal- servllen man wien zelfstandigheid en onafhankelijkheid immer