VERKORT VERSLAG VAN DEN TOESTAND DER PROVINCIE ZEELAND, OVER 1861. behoorende bij de Goessche Courant van Maandag* den 11 Augustus 1862No. 62. Vervolg van no 57 Wij mcencn hier nog te moeien vermelden, dat wij, naar aanleiding eener door zeker gemeenlebestuur aan ons onderworpen vraag als onze zienswijze aan hetzelve hebben te kennen gegeven 1°. dat. met de wet niet in strijd is dat, tegelijk met de verkiezingen die tengevolge der gewone aftreding van raadsleden plaats hebben, de verkiezingen ter vervulling van tusschentijds bij den raad open gevallene plaatsen kunnen geschieden mits daardoor de bij art. S der gemeentewei gestelde termijn niet worde overschreden; doch dat 't de voorkeur schijnt te verdienen om beide verkiezingen op afzonderlijke tijdstippen te doen plaats hebben, daar toch, al wor den ook, volgens vroeger gegevene voorschriften, twee stembussen gebruikt, al liglelijk verwarring kan ontstaan, zoo als 't, bij voor beeld, moeijelijk zal kunnen worden voorgekomen, dat niet de een of ander kiezer zijne stembriefjes in verkeerde bussen steekt; en 2'. dat de betrekking van lid van den raad moet geacht worden onvereenigbaar te zijn met die van brandmeester zelfs al is de laatste niet bezoldigd. Bij onderscheidene koninklijke besluiten werden herbenoemd als burgemeesters de heeren P Bruggeman van BaarlandJ. Rot tier Jz van BorsselenM Nijsse, van Driewegenen Ellewoutsdijk; J. van Dnine, van Kapelle; I, G. J van .den Bosch, van Katlendijke; J Trimpevan Kloetinge P van Wingen, van Oudelande J. dc Klerk Az van Wemeldinge I. Willemse, van Yerseke. Eindelijk werd te Kortgeen de heer J. C. Hoogendorp benoemd lot wethouder ter vervanging van den heer M. C. de Koster. Tegen de te Kortgeen plaats gehad hebbende benoeming werden bij ons bezwaren ingediend door den heer M. C. de Kosterwelke als lid van den raad dier gemeente herkozen en als zoodanig toege laten was. De raad, namelijk, van gevoelen zijnde dat gemelde heer door zijne aftreding als raadslid, tevens had opgehouden wethouder te zijn in welke betrekking hij eerst in 1863 zou hebben moeten aftreden, ging lot het benoemen eens wethouders over, waarbij des raads keuze op den heer J C Hoogendorp viel. Naar de meening van den heer de Koster, had geene nieuwe be noeming moeten plaats hebben; hij verzocht ons derhalve de vernie tiging van het betrokken raadsbesluit bij Zijne Majesteit aan te vragen Blijkens de op bladzijde 19 en volgende van het in Uwe zomer vergadering van 1854 door ons uitgebragt verslag waren wij reeds toen van gevoelen, dat hij die, zooals de heer de Koster, als raadslid aftreedt maar herkozen wordt, niet ophoudt wethouder te zijn, indien hij als zoodanig nog geen zes jaren zitting heeft Ofschoon dan ook de toenmalige minister van binnenlandsche zaken eene andere zienswijze was toegedaan en het koninklijk besluit van den 27 September 1853 (staatsblad n°. 103), met onze opvatting van de besprokene wettelijke voorschriften niet scheen te strooken, was in ons gevoelen ten deze geene verandering gekomen Bovendien kwam t ons niet onmogelijk voor dat de Regering sedert, omtrent het juiste verstand dezer bepalingen, tot andere inzigten was gekomen, terwijl ook het onder «erpelijk geval, in onze schatting, niet gelijk stond met dat waaromtrent bij gemeld koninklijk besluit was beslist, dewijl, gelijk uit de overwegingen van hetzelve was af te leiden dat daar 't niet zooals hier, betrof een raadslid die op denzelfden dag zijner aftre ding weder als zoodanig was opgetreden. De zaak kwam ons in verband met een en ander belangrijk genoeg voor om aan des Konings beslissing te worden onderworpen. Wij ontvingen daarop de mededeeling des ministers van binnenland sche zaken dat, alhoewel de vraag of art. 87 der gemeentewet ook van toepassing is, in geval de als raadslid aftredende wethouder her kozen wordt, voor verschillende beschouwingen vatbaar is, hij evenwel zwarigheid meende te moeten maken de vernietiging van het zoo even gemelde raadsbesluit aan Zijne Majesteit voor te dragen, aangezien de bedoelde vraag reeds meermalen door Hoogstdezelve in bevestigenden zin beantwoord is Opmerkingen omtrent den loop der dienst. Gaven verreweg de meeste gemeentebesturen blijken van eene prij zenswaardige behartiging der gemeente-belangen bij enkelen daar entegen wij vermelden 't met leedwezen werd eene zoodanige be hartiging geenszins aangetroffen. Tot de zulken behoort in de eerste plaats de gemeente Breskens Daar toch schijnt het welzijn der gemeente vaak, door verschillen van persoonlijken aard, op den achtergrond te worden gesteld. Zelfs de openbare raads-vergaderingen dragen daar de blijken van verregaande tweespalt terwijl hartslogtelijke taal daarin maar al te dikwerf voor bezadigde beraadslaging in de plaats treedt. Dat de nadeelige invloed hiervan op de gemeente-belangen zich niet laat wachten, behoeft geen betoog Ook werkt zulks nadeelig terug op de gemeente-ambtenaren. Hoe, bij voorbeeld, de secretaris over zijne ondergeschiktheid aan den burgemeester denkt, kan uit 'tgeen wij op bladz 116 van dit verslag aanstipten gereedelijk worden afgeleid. Plaatselijke verordeningen Uit de over enkele dezer verordeningen met het departement van binnenlandsche zaken gevoerde briefwisselingis ons gebleken dat naar het gevoelen der Regering aan dc eigenaars van huizen de ver- pligling kan worden opgelegd om al datgene te verriglen wat lot goede instandhouding van dc riolen voor zoo ver zij onder hunne erven loopen nuodig is alsmede om, voor zoo ver hunne perceelen aan opene riolen grenzen, hunne erven door muren of beschoeijingen van de riolen gescheiden te houden. Almede kan bij zoodanige verordening worden bepaald dat de ambachtslieden aan wie door de eigenaren de uitvoering van een of ander werk wordt opgedragen, waardoor in strijd met sommige bepa lingen der verordening gehandeld zou worden, verpligl zijn om, indien die eigenaren aan hunne wenken dienaangaande geen gehoor geven daarvan aan burgemeester en wethouders kennis te geven Nog kan bij zoodanige verordening, aan hen, aan wie het opzigt op de naleving daarvan is opgedragen, en aan de werklieden die met bepaalde werkzaamheden door het gemeentebestuur worden belast, de bevoegdheid worden gegeven de woningen der ingezetenen, ondanks deze laatstcn binnen te treden. Eindelijk moet, naar de zienswijze der Regering, de bepaling eencr plaatselijke verordening waarbij de sluiting der herbergen en dier gelijken des Zondags gedurende de godsdienst-oefeningen, voor in gezetenen, alleen voer de maanden October tot en met Mei, en alzoo niet voor de overige maanden wordt voorgeschreven geacht worden iD strijd te zijn met art. 3 der wet van den i Maart 1815 (Staatsblad no. 21), als zijnde de daarin vervatte bepaling voor het geheele jaar van toepassing "Wij vermelden hier nog, dat op eene aan ons door zeker gemeente bestuur gerigle vraag, door ons is geantwoord, dal, daar de verordening op de brandweer en die omtrent de persoonlijke diensten, zoo als die in de bedoelde gemeente bestaan, zich tegen de oefeningen met de brand- bluschmiddclen op de Zondagen, na afloop van alle godsdienst-oefe ningen, niet verzetten, het personeel der brandweer, naar ons oordeel, daartoe op die dagen wettiglijk kan worden opgeroepen, te meer omdat hetzelfde beginsel in art. 42, 2e zinsnede, der wet van den 11 April 1827 (staatsblad no. 17), voor de wapen-oefeningen der schutterijen is aangenomen. Eindelijk slippen wij hier aan, dat bij Zijner Majesteits besluit van den 6 July 1861, n*. 55, is ingetrokken het koninklijk beslnit van den 22 April 1825. no. 106, houdende magliging op de plaatselijke besturen, om op hunne kosten, te doen vervolgen alle veroordeelingen tot boete in correctionele en politiezaken 't zij wegens contraventie tegen plaatselijke keuren of reglementen 'tzij wegens contraventie tegen wettelijke bepalingen Deze intrekking was aan Zijne Majesteit voorgedragen op grond dat het bedoelde besluit niet meer in de tegenwoordige orde van zaken past, en dat bovendien de reden die er toe had geleid, namentlijk dat overtredingen, bij onvermogen om boete te betalen, niet straffeloos zouden worden gepleegd door de bepalingen van art 165 der ge meentewet is opgeheven. Archieven. Te Goes schijnt de weinig beschikbare ruimte eene behoorlijke rangschikking van de oude archieven in den weg te staan. De catalogus van de bibliotheek aldaar is afgedrukt en zal weldra worden uitgegeven. Bij een onderzoek van het archief te Kruiningen werd niets van algemeen belang gevonden. Geldmiddelen der gemeenten Over het algemeen is de toestand der plaatselijke geldmiddelen bevredigend Met betrekkin» tot de rekening van dc gemeente Goes, hebben wij een adres van twee ingezetenen dier gemeente ontvangen, strekkende onder andere om onze goedkeuring aan die rekening te onthouden, op grond dat door den gemeenteraad, zonder in achtneming van de voor schriften van art. 233 der gemeentewei aan sommige fabriekanten in die gemeente vrijstelling is verleend vari het aldaar geheven wor dende sas cn havengeld, waardoor, naar de meening der adressanten, de gemeente minstens met een bedrag van f 2000 was benadeeld, en waarmede het in de rekening gebragle cijfer, wegens ontvangen sas- en havengeld zou behooren te worden vermeerderd. Daar echter hier geen sprake was van ontvangsten die door den ontvanger, doch door burgemeester en weihouders waren gedaan, en door hen buiten de rekening en verantwoording waren gelaten, en voorts de door den raad genomen besluiten, niet geacht kunnen worden van invloed te zijn op de verantwoording door burgemeester en wei houders van de inkomsten en uitgaven der gemeente, vermits burge- meestor en wethouders verpligt zijn de besluiten van den raad ten uitvoer te leggen en de wet geene middelen aan de hand geeft om hetgeen tengevolge van raadsbesluiten te min mogt ontvangen zijn, op de raadsleden te verhalen hebben wij gemeend aan het verzoek der adressanten geen gevolg te kunnen geven, doch ons bepaald om den gemeenteraad het verkeerde van zijne handeling onder het oog te bren gen, en hem tot de intrekking van zijne besluiten, waarbij de bedoelde vrijstelling is verleend, uit te noodigen De gemeenteraad heeft echter gemeend tot die intrekking niet te moeten overgaat)., tengevolge waar van zijne besluiten op de gronden vermeld in het staatsblad no. 39 van dit jaar, door den Koning onder daglcekening van den 9 April laatstleden zijn vernietigd. Op daartoe ontvangen uitnoodiging van den minister van binnen landsche zaken, zijn door ons in 1861, aan de algemeene rekenkamer gezonden de rekeningen van de gemeenten Arnemuiden, Colijnsplaal Ellewoutsdijk en Westkapellewelke door die kamer, op grond van art. 59 der wet van den 5 October 1841 (staatsblad no. 40). zijn ge vraagd. Die rekeningen hebben wij zonder eenige opmerking terug ontvangen Daar bij sommige gemeenten de onregelmatige gewoonte bestond om van het bedrag der opcenten op de personele belasting, in de reke ning, slechts de helft van hetgeen de gemeente, volgens de kohieren van het belastings-jaar, aangevangen in het jaar waarover de rekening loopttoekomt en hetwelk tusschen 1 Mei en 31 December wordt uitgekeerdte verantwoorden en de andere helft dat tusschen 1 Januarij en 30 April van het volgende jaar wordt uitgekeerd, en dus nog vóór het tijdstip waarop de rekening moet worden gesloten als restant te laten om in eene volgende rekening te veranuvoorden, heb ben wij de besturen dier gemeenten uitgenoodigd, om voortaan al wat aan gemeente-opcenten over het belastings-jaar, aangevangen in het jaar waarover de rekening loopttot en met den laatsten Junij van het volgende jaar wordt ontvangen, in de rekening te verantwoorden. Uit dc processen-verbaal van opneming der boeken en kas van de gemeente ontvangers, die naar aanleiding van art. 181 der gemeentewet aan ons worden medegedeeld, is het ons gebleken, dat in de kassen van sommige gemeenten vrij aanzienlijke geldsommen aanwezig waren en welzoo, dat hel cijfer dier gelden hij twee gemeenten het bedrag der inkomsten van een geheel jaar overtrof, en bij vele anderen meer dan de helft of een derde dier inkomsten bedroeg De oorzaak daarvan meenden wij te moeten toeschrijven aan de ver keerde gewoonte van sommige gemeentebesturen, om, zoodanige uit gaven die lot geene jaarwedden betrekking hebben of op bepaalde tijdstippen moeten worden gedaan, eerst betaalbaar te stellen tegen het tijdstip waarop de rekening der gemeente moet worden opgemaakt, en daar dit al ligt tot misbruik van de zyde der ontvangers en lot nadeel der gemeenten kan leiden zoo als bevestigd is geworden bij de op neming van de kas van den ontvanger der gemeente Breskens, waarbij een tekort van nagenoeg f 1700 is bevpnden waarvoor slechts eene borgtogt bestond van 1000 inschrijving op het grootboek der 2Vj pCt. nationale schuld, hebben wij de gemeentebesturen ernstig aanbevolen om voor zoo ver die gewoonte bij hen mogt bestaan, daarvan terug te komen en hen de middelen aan de hand gegeven, waardoor zij het aanwezig zijn van belangrijke geldsommen in de gemeente-kas kunnen voorkomen. Als een gevolg van die aanbeveling hebben de besturen van twee gemeenten reeds de instructie van den ontvanger gewijzigd, door te bepalen dat, wanneer de in de gemeente kas aanwezige geiden een zeker bedrag of het bedrag van den borgtogt des ontvangers te bóven mogt gaan, dat meerdere zal worden bewaard in eene ijzeren kist met drie verschillend werkende sloten, waarvan de burgemeester, een der wethouders en de ontvanger ieder een sleutel onder zijne berusting zal hebben. Ten aanzien van het in de gemeente Goes geheven wordende sasgeld, hebben twee ingezetenen dier gemeente bij ons bezwaren ingebragtde heffing daarvan werd door hen beweerd ongrondwettig le zijn, en tot belemmering van handel en scheepvaart in die ge meente te strekken. Daar echter de gegrondheid van die bezwaren door ons niet kon worden erkendhebben wij gemeend geeue maatregelen te moeten nemen om de opheffing daarvan te bevorderen. Gemeen te-eigendom men De toestand van de westelijke zijde des torens te Korlgene vorderde buitengewone voorzieningen. Nadat het muurwerk door het vol zetten der losse plaatsen, was versterkt, is hetzelve met portland-cement gepleisterd. Voorts zijn de deuren en het verder houtwerk geschilderd; door een en ander is, zegt men, den toren eene wezenlijke ver- fraaijing aangebragt. Medische politie aMogt het ons gebeuren in het verslag van het jaar i860, eene toenemende verbetering van den gezondheidstoestand der ingezetenen van dit gewest te vermelden, van dien toestand in het verloopen jaar 1861 kan dit niet gezegd worden." «Indien ter beoordeeling het sierfte-cijfer als maatstaf gelden mag, dan levert het laatste een hooger cijfer, dan het eerste De verhouding der overledenen tot de bevolking, was in het voorgaande jaar één sterfgeval op 36 zielen, terwijl zij in 1860 één op 40 bedroeg." Deze nadeelige uitkomst heeft nogthans eene gunstige zijde, in zoo ver de sterfte-verhouding in 1859 veel ongunstiger was, te weten één sterfgeval op 26 zielen." «Van ernstige beteekenis is evenwel ook nu weder de aanzienlijke kinder-sterfle. Hare verhouding tot het geheel getal overledenen was over 1861 zelfs ongunstiger, dan over de beide vorige jaren. Van de 4686 gestorvenen bezweken 1895 kinderen beneden het jaar, dus in eene verhouding van 0,404 tot het geheel. In het ongunstige jaar 1859 was die 0,391, in 1860, 0,349." «Het ware te wenschen dat men middelen konde aanwenden om zulke treurige verschijnselen voor te komen. Hoogst waarschijnlijk ligt de oorzaak in eene gebrekkige verzorging der pasgeborenen Eenige geneeskunst-oefenaren toch hebben daarop bij herhaling gewezen.'' «Vooral op het platte land moet die verzorging zeer gebrekkig zijn, terwijl men in de meeste huisgezinnen, in den regel, legen ziekten der kleine kinderen geene geneeskundige hulp inroept." «Hieruit is het vermoedelijk te verklaren dat, blijkens de achter de statistieke tabellen geplaatste sterfte-tafel naar den ouderdom, het getal overledenen beneden het jaar aanzienlijker is in de kleine ge meenten dan in de grootere/' «Doelmatige zieken fondsen, door gemeente-besturen aangemoedigd en, zoo mogelijk, door een matig subsidie gesteund, zouden van wel dadige werking kunnen zijn ter mindering der kinder-slerfte." «In januarij, bij strenge vorsttelde men weinig ziekten. Eerst toen de vochtigheid zich aan koude paarde, ontstonden als gewoonlijk cattarrhale aandoeningen, vooral der luchtwegen. In meerdere of mindere mate bleef het caltarrhaal ziekte karakter tot aan den voor zomer voortduren." «Daarbij was toch het ziekte-cijfer gering. Het nam nog af ge durende den voorzomer. Eerst later vermeerderden de ziekten. Opvallend IS bel echterdat in de najaars-maanden septemberoctober en november, even als in het jaar i860, de sterfte gering was, in verhouding (ot vroegere lijden. Onder andere in Middelburg was dit cijfer ongeveer de helft van het gemiddelde." «Tegen het najaar had het zoogenaamd gastrisch ziekte-karakter de bovenhandhet werd later 'door het rheumatischc én catarrhale vervangen." »Ofschoon, gelijk wij dit in den aanvang opteekenden, de gezonds- heidstoestand over het jaar 1861 niet zoo gunstig te noemen is als in het vorige, zoo kan die toestand echter, in verhouding tot vroegere jaren, tot de gunstigste gerekend worden." Uitslag-ziekten. «Te Domburg had men één geval van gewijzigde pokken, te Middel burg, Zierikzee en Hoedekenskerke enkele gevallen van windpokken." Diphtheritis faucium »Deze gevaarlijke keelziekte verscheen voor hel eerst in dit gewest in het vorige jaar 1860. In het voormalig 4e district le St Kruis en ie Aardenburg aan de Belgische grenzen gelegenzag men enkele gevallen, welke in ons vorig verslag zijn medegedeeld De ziekte heeft zich in dit jaar niet voorgedaan uitgezonderd één geval uit Noord-Brabant ingevoerd. Het betrof een jeugdig rijks-amb tenaar en ging in genezing over." «Zij ontstond echter wederom niet ver van Belgie in het voor malig 5e district, in een oord, waar in der tijd het eerst de cholera in ons gewest epidemisch is voorgekomen." «Terwijl vroeger in het 4e district de diphtheritis faucium slechts weinige personen aantastte werden in het 5c dislricl 37 ziektege vallen opgeteekend, waarvan 12 met den dood eindigden Zij bepaalde zich bij de uitgestrekte gemeente Hontenisse «Even als in I860 bleef nu de herkomst der ziekte in het duister. Wie intusschcn met den maatschappelijken toestand in dit oord be kend is, dien zal dit niet bevreemden."

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1862 | | pagina 3