COURANT.
No. «4.
45st,! Jaargang;:
MAANDAG 28 AUGUSTUS.
OPENING GROOTE JAGT.
GEMEENTE-RAAD TE GOES,
Verkort verslag1 van den toestand der
Provincie Zeeland, door Gedepu
teerde Staten uitg-ébrag-t aan de
Provinciale Staten, in de zomer
vergadering- van 1858.
Dc uitgave dezer (courant geschiedt Maandag en Donderdag
avonduitgezonderd op feestdagen.
De prijs per kwartaal is f J,75 franco per post ó,90.
De inzending van advertentien moet. geschieden vóór drie uren des namiddags.
Gewone advertentien worden d W ets. de regel geplaatst
Geboorte'huwelijks- en doodberigtenvan d6 regels d f J^50
behalve het. zegelregt.
BESTUREN EN ADMINISTRATIEF
KESmiSGEVmG-
De COMMISSARTS des KONINGS in de pro
vincie ZEELAN D maakt bekend, dat, ingevolge liet
besluit van Gedeputeerde Statende gvoote jagt in
deze provincie geopend wordt op Woensdag den J Sep
tember aanstaande
voorts dat het uitoefenen der korte jagt, dagelijks,
met uitzondering van den Zondagen der lange jagt
op den Maandag, Woensdag en Zaturdag van iedere
weekals ook op de vier dagen voorafgaande aan de
sluiting dier jagt zal geoorloofd wezen.
Deze kennisgeving zal in het provinciaal blad ge
plaatst en aan de Gemeente-besturen ter aanplakking
gezonden worden.
Middelburg, den 14 Augustus 1858.
De Commissaris des Konings voornoemd
S VAN HEEMSTRA.
OPENBARE VERGADERING
van den
ten raadhuize at.daait,
OP DONDE JiDAG- DEN 26 AUGUSTUS 8858
des avonds ten 7 ure.
PUNTEN VAN BEHANDELING.
Vaststelling der gemeente rekening 1857.
Rekening van het algemeen armbestuur 1857.
Staten van begrooting van het burgHijk armbestuur
voor 1859.
Idem van het gasthuis.
Overlegging van die der gemeente voor hetzelfde jaar.
Verordeningen tegen wier overtreding straf is bedreigd.
Mededeeling van ingekomen stukken.
Vervolg).
Hoofdstuk VIII.
Armwezen.
Uit hetgeen door de gemeentc-bestnrcn bij hunne verslagen over
1857, omtrent den toestand van het armwezen, is medegedeeldmag
men opmakendat die toestand over het algemeenin vergelijking
van vorige jaren, verbeterd is; hetgeen ook daaruit schijnt te blijken,
dat, volgens verschillende opgaven, die naar aanleiding van art. 10
der wet tot regeling van het armbestuur door de besturen der in
stellingen van weldadigheid zijn gedaanhet getal bedeelden zoo wel
als het bedrag van den verleenden onderstand over 1857, weder
minder is geweest dan over 1S56.
Tot die verbetering kunnen geacht worden dezelfde gunstige om
standigheden te hebben medegewerkt, welke ook in 1856 hebben be
staan namcutlijk de mindere duurte der eerste en noodwendigste
levensbehoeften, en de meer algemeen bestaan hebbende gelegenheid,
tot het verkrijgen van werk voor den handwerksman, vooral in de
gemeenten ten platten lande, alwaar dit, door de in onderscheidene
gemeenten ópgerigtc zoogenaamde vlasserijen, zeer is bevorderd.
Vrij algemeen zijn de bezwaren der gemeente-besturen, omtrent de
werking van art. 27 der wet tot regeling van het armbestuur, volgens
welke de plaats waar de arme i9 geboren, zijn onderstands-domicilie
is. Die bepalingzegt menstrekt tot groot bezwaar der gemecntc-
financien, vooral uithoofde van haar verschil met de daaromtrent bij
de kerkelijke reglementen gegcvcne voorschriften. Dat bezwaar heeft
dan ook aanleiding gegeven, dat ecnige gemeente-besturen zich geza-
mcntlijk tot de regering hebben gewend, met het verzoek dat de
bepahngbetreffende de regeling van het onderstands-domiciliein
overeenstemming moge worden gebragt, met die in de kerkelijke
reglementen vervat.
Ook tegen het verhaalbare der kosten van geneeskundige hulp zijn
vernieuwde bezwaren ingebragt, hoofdzakelijk op grond van het hoog
bedrag waartoe die kosten niet zelden worden opgevoerd. Tot wegneming
van dat bezwaarwerd door een aantal besturen der gemeenten in
Zuid- en Noord-Bevel and ecu gemeenschappelijk besluit genomen,
waarbij onder anderen werd bepaald dat de kosten van genees-, heel-
en verloskundige verpleging, de geneesmiddelen en de heel- cn verlos
kundige werktuigen daaronder begrepen, in eeno dezer gemeenten,
krachtens art. 21 der wet van 18 junij 1854, (staatsb. n°. 1Ö0), ver
strekt aan armenin ccnc andere dier gemeenten domicilie van
onderstand hebbendeniet zullen worden teruggevorderd. Ofschoon
de gunstige strekking eener dergelijke regeling, en het wenschclijkc
dat daaraan uitvoering mogt kunnen gegeven wordendoor de ver
gadering algemeen werd erkendbestond er evenwel verschil van
gevoelen over de vraag, of zij bevoegd was aan het besluit hare
goedkeuring te verlet-tien.
Sommige leden meenden deze vraag toestemmend te kunnen beant
woorden op grond van art. 121 der gemeente-wet, dat aan dc be
sturen van twee ol' meer gemeenten in het algemeen de bevoegdheid
toekentgemeenschappelijke zaken en belangen onder goedkeuring
van gedeputeerde staten, te regelenvoorts omdat artikel 41 van de
wet op het armbestuur dat verpleegt, wel de bevoegdheid toekent
om van de gemeente, waar de behoeftige armlastig is, den verleenden
onderstand terug te vorderen maar het geenszins daartoe verpligt,
weshalve evenzeer al een gemeentebestuur in ieder bijzonder geval
bevoegd is, van het regt van terugvordering af te zien, hetzelve bevoegd
moet worden geacht met een ander gemeente-bestuur overeentekomen,
dit in alle voorkomende gevallen en wederkeerig te zullen doen.
Andere leden vonden daarentegen in de goedkeuring van het be
sluit bezwaar, omdat het, naar hun oordeel, de strekking had de
plaats van hqt tverkelijk verblijfen alzoo niet de plaats der geboorte
voor wat de geneeskundige verpleging betrefttot het domicilie van
onderstand te maken, hetgeen, naar hun gevoelen, in strijd was met
art. 35 van de wet op het armbestuur.
Wegens dezen twijfel het gevoelen van den min. van biun. zaken
des aangaande gevraagd hebbendegaf deze te kennen datnaar
zijn oordeel, de wet op het armbestuur niets bevat, wat het aangaan van
de bedoelde overeenkomst zou verhinderen; dat de facultative inhoud van
haar 71ste artikel er vrijheid toe schijnt te geven; terwijl de grond
slagen in art. 35 bedoeld, uitsluitend zijn die, naar welke het domi
cilie van onderstand wordt geregeldwelk domicilie van onderstand
in de overeenkomst in zijn geheel wordt gelaten.
Omtrent eene gedane vraagof de kosten van verpleging van
publieke vrouwen in syphilitische gasthuizen, behooreu tot die, welke
krachtens art. 41 der wet op het armbestuur, op het domicilie van
onderstand der verpleegden kunnen worden verhaald, is door den
minister van binn. zaken te kennen gegeven, dat die naar zijn oor
deel ontkennend moet worden beantwoordomdat hier geen sprake
is van onderstand door een arme uit behoefte gevraagdmaar van
verpleging als maatregel van politie, in het belang van de gezondheid.
Tcu gevolge van een gerezen geschil over het verhaalbare der
kosten wegens ovcrvaartgelden en nachtverblijf van beboeftigenis
door de betrokkene besturen het verlangen te kennen gegeven dat
door de regering mogt worden beslist, of zoodanige kosten volgens
de wet op het armbestuur verhaalbaar waren. De regering daarop
gehoordheeft geantwoord dat zij in deze niet kan heslissenomdat
de beantwoording der vraag uitsluitend behoort tot de bemoeijingen
van den regter.
De wet op het armbestuur wordt overigens behoorlijk nageleefd
hetgeen mede plaats heeft met de opmerkingen en voorschriften die
door de regering worden gegeven ten aanzien van het jaarlijks door
de gemeente besturen vast te stellen maximum van ouderstand.
De voorschriften der Viet,' met betrekking tot het verlcenen van
subsidienbeantwoorden aan haar doel.
Naar aanleiding van art 70 der wet, is der ged. staten tusschen-
komst gevraagd in 10 geschillen over het onderstands domicilie van
behoeftigen en in 25 geschillen over teruggave van onderstand. Van
eerstgenoemde zijn er 6 door hunne bemoeijng geschikt, cn 4 ter
beslissing aan den koning moeten worden voorgedragen, van de laatst
genoemden zijn er 21 door hunne tusschenkomst uit den weg geruimd,
waaronder 3 welke vorderingen betroffen waaromtrent de wettigheid
zeer twijfelachtig was, terwijl 4 tot geene schikking zijn kunnen wor
den gebragtwaarvan er echter larer 1nadat de zaak reeds bij den
burgerlijken regter was gebragt, nog in der minne geschikt. Omtrent
slechts een der bij art 72 der wet bedoelde geschillen is de bemoei-
jing der ged. staten gevraagd. Dat geschil betrof de vraag, tot welke
der bij art 2 der wet omschreven soorten het gast- en weeshuis te
Goes behoort. In het daaromtrent door on9 geuit gevoelen is door
partijen berust.
Gedurende het afgcloopen jaar zijn uit deze provincie 9 behoeftige
krankzinnigen naar het geueeskundig gesticht voor die lijders te Delft
overgebragt. (Wordt vervolgd.)
BINNENLANDSCHE BERIGTEN.
GOES23 Augustus.
Ingevolge onze toezegging, declen wij de vorder bekende
adressen uit deze provinciebetrekkelijk den Zceuwschen
spoorweg aan Z. M. ingediendhier mede
1°. dat van de Kamer van koophandel cn fabrieken tc
Middelburgvan den volgenden inhoud
Aan den koning.
Do kamer van koophandel en fabrieken tc Middelburg
wendt zich eerbiedig tot U. M.ten einde in dit belang
rijk tijdsgewricht, dat dc zaak der spoorwegen meer dan
ooit een onderworp van ernstige overweging bij U. M.
regering uitmaakthare wensclien en belangen voor den
troon te brengen
He kamer gevoelt zich daartoe te meer gedrongen 1111
het haar moer en meer toeschijntdat do neiging bij de
regering bestaatom dat gedeelte van de zuidcr lijnon
dat bestemd is 0111 liet spoorwegnet aan de zeehaven van
Vlissingen aan te sluiten, niet in het dadelijk subsidie- en
waarborgstelsel der spoorwegen op te nemen.
Mogt die neiging tot uitvoering komenmogt inderdaad
Zeeland uitgesloten wordenterwijl alle andere provinciën
door spoorwegen worden gebaat, ja zelfs Antwerpen daar
door in het oogloopcnd wordt bevoordeeld ton koste niet
alleen van Zeelandmaar zeifs van Nederlanddan meen t
de kamer liet met onverholen smart te moeten 'uitspreken
dat dit zou zijn cene onregtvaardighcid, zoo groot, cn eeno
partijdigheid, zoo ongegrond cn willekeurig, dat U. M. haar
niet zon kunnen gedoogenmaar 0111 welke voor IJ. M. in het
regto licht te stellen, do kamer gemeend hooft zich vrij
moedig voor dou troon te moeten plaatsen(en einde aan
U. M. de belangen dezer stad en provincie ernstig en
krachtig voor to dragen.
Rij adres van junij 1858 hebben de heeren I'. Seurmondt
en tien anderen uit de provinciën Zeeland, Noordbraband
en Limburg, zich tot U. hl. gewend, met verzoek dat aan
hen concessie mogt verleend worden «tot het aanleggen en
exploiteren van de spoorwegen, die Rotterdam cn Vlissingen
met den linker Rijnoever en Maastricht moeten verbinden."
Daarbij was gevoegd eene memoriein welke de adres
santen hunne denkbeelden hebben ontwikkeld over den aard
en de uitgebreidheid der subsidie van rijkswege te geven,
tevens zich bereid verklarende om met U. M. regering over
de voorwaarden der concessie voor zoo veel nood in nader
overleg te treden.
De adressanten ontvingen daarop bij missive van den
26 jnlij n°. 196, van zijne excellentie den minister van
binnonlandsche zaken een antwoord dat verre van bevre
digend was. Ret behelsde dat de regering den aanleg
van eenen spoorweg van Vlissingen naar de duitsche grenzen
nuttig acht en bereid is het verleenen eener concessie
daartoe aan U. M. voor te slaan, doch dat zij niet in staat is
nu reeds de aanzienlijke ondersteuning ten behoeve van den
weg aangevraagd, geheel toe te zeggen, aangezien de toe
stand der schatkist dit niet veroorlooftmaar dat zoodra
met den weg van Rotterdam tot Maastricht (bekend onder
den naam van de Bredius-lijn) zal zijn aangevangen, en de
toestand der schatkist het veroorlooft, het gedeelte van
Vlissingen naar Roozendaal met ondersteuning van het rijk
kan worden ondernomen."
De kamer van koophandel heeft van het laatstgenoemde
stuk met diep leedwezen kennis genomen, en ziet daarin
het voorgewende onvermogen der schatkist op den voor
grond geplaatst, om den spoorweg door Zeeland ad calendas
graeeas te verschuiven. De kamer hecht weinig waarde aan
de op zich zelve staande betuiging der regering, dat zij
dien weg nuttig acht; bovendien is hare nuttigheid in die
mate algemeen erkend dat zelfs vijandige invloeden, welke
hare verwezelijking tegenwerken, alleen aan hare onmisken
bare nuttigheid zijn ontleend.
Over de onberekenbare voordeelen, welke deze lijn aan
den nederlandschen handel aanbiedt, over de capaciteit van
het zeegat Vlissingenook bij de uitbreiding der transat
lantische stoomvaart en meer andere redenenwelke voor
de begunstiging van deze lijn pleiten, zal de kamer thans
niet uitweiden.
Al die voordcelen zijn overbekend cn op verschillende
wijzen duidelijk cn onwederlegbaar lot ieders begrip gebragt;
alleen wil de kamer nog met een enkel woord aan de
aandacht van U. M. onderwerpen, dat ook uit een finan
cieel en staathuishoudkundig oogpunt beschouwdhet be
nuttigen van een punt waar de natuur geeft wat elders
niet dan met zeer groote offers tot stand te brengen is
voor de hand ligten men eerder zou mogen verwachten
daaraan cene voorkeur te zien schenken dan aan iocaliteiïen
die door plaatselijke toestanden meer belemmeringen of hin
dernissen aanbieden.
En toch wordt deze lijn geheel op den achtergrond ge
schoven, terwijl de ontoereikendheid der schatkist 0111 haar
te ondersteunen, wordt voorgewend, op hetzelfde tijdstip,
dat vele millioenon voor andere geprojecteerde lijnen worden
afgezonderd cn hij gehoopte toestemming der wetgevende
rnagt, daaraan zullen worden beschikbaar gesteld.
De kamer van koophandel, geroepen om de belangen van
handelnijverheid en scheepvaart voor te staanmag dit
niet onverschillig aanzien, on heeft hare hoop gevestigd op
do regtvaardigheid van U. M.die niet zal gedoogen, dat
eene geheele provincie worde opgeofferd aan de belangen van
cene enkele stad of eene enkele streek, en dat op een tijd
stip, dat de regering, juist door den gunstigen toestand
der schatkist daartoe genoopt, eeno groote nationale zaak
wenscht te helpen tot stand brengennamelijk de verbinding
van Nederland door spoorwegen aan Duitschland, Hannover cn
Belgiëen daaraan de nederlandscho zeehavens aan lo sluiten.
De kamer meent hierbij nog te mogen opmerken, dat
de tegenzin der regering om den zcenwsch-limburgschen
spoorweg dadelijk in haar plan van subsidie op te nemen,
niet ontstaat uit bezwaren van technischen of strategischen
aardtrouwens deze komen sinds lang niet meer ter sprake.
Men mag liet er voor houden, dat dergelijke bezwaren alge
meen als overwonnen worden beschouwdzelfs groolere lie