«OESSCHE
No. T8.
DONDERDAG 4 OCTOBER.
PUBLICATIE.
OPENBARE VERGADERING
GËSXEENTE-RAAD TE TOSS.
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandags en Donderdags
avondsuitgezonderd op feestdagen. i
De prijs per kwartaal is f .7,75, franco per post f ó%90. j
De inzend.ini
Gewone advertentien worden a 20 ets. de regel geplaatst
Geboortehuwelijks- en doodberigtenvan 6 regels d f J,2ö
behalve het zegelregt.
van advertentien moet geschieden vóór drie uren des namiddags.
Biff em kmimmmm,
Vervolg en slot van hel in vier onzer vorige nummers op
genomen REGLEMENT OP HET BEANDWEZEN.)
HOOFDSTUK VII.
Belooningen wegens betoonden ijver bij het blusschen
van den brand.
Art. 47. Wanneer bij het blusschen van brand per
sonen zich bijzonder onderscheiden of daarbij gekwetst
of verminkt mogten worden, zal hen uit de gemeente-kas
worden verleend eene belooning of tegemoetkoming, vast
te stellen door den raad op voordragt van burgemeester
en wethouders.
Art. 48. Ingeval de gekwetste of verminkte aan zijne
bekomene wouden mogt overlijden, zal aan de weduwe
of minderjarige kinderen, op voordragt van burgemeester
en wethouders, een jaarlijksohe onderstand kunnen worden
toegelegd.
HOOFDSTUK VIII.
Maatregelen van policie en bepalingen tot hel redden
van goederen
Art. 49. Het brengen en redden van goederen uit
een brandend- of daaraan belendend gebouw, geschiedt
onder toezigt van de policie.
Indien de omstandigheden zulks gedoogen, wordt van
de vervoerd wordende goederen aanteekening gehouden,
met vermelding van den persoon, aan wien de vervoer
is toevertrouwd.
Art. 50. De brand geëindigd zijnde, zullen, in overleg
met den eigenaar van het verbrande of beschadigde per
ceel maatregelen genomen worden tot beveiliging van
de geredde- of overgeblevene goederen.
Art. 51. Het is verboden tijdens den brand, aan hen
die met de blussohing zijn belast, sterken drank af te
geven of te verkoopen.
HOOFDSTUK IX.
Van de overtredingen en straffen en andere algemeene
bepalingen.
Art. 52. Al hetgeen in strijd met de bepalingen van
het le hoofdstuk mogt zijn nagelaten ondernomen of
daargesteld zullen burgemeester en wethouders des
noods ten koste der overtreders, kunnen doen verrigten,
beletten of wegnemen.
Art. 53. Voor zoo ver op de overtredingen van de be
palingen dezer verordening- bij geene wet, algemeenen
maatregel van bestuur of provinciale verordening, straf
is bedreigd zullen dezelve gestraft worden als volgt
Die van art. 1 tot en met 14, „17 tot en met 21 en
51 met eene geldboete van 3 tot 10.
Die van art. 15, 16, 40 en 44 met eene geldboete
van f 10 tot 20.
Die van 36 en 37 voor
Een' generale brandmeester met f 3.
u brand- of onder- dito - 2.
Het verder personeel a - 1.
Die van art. 39 en 46 met eene boete van f 1 tot
f 10.
Die van art. 41, 43 en 45 voor een brand- of onder-
brandmeester met eene boete van 3.
Voor het overig personeel van f 1.
Art, 54. Van de vervolging wordt niemand verschoond
dan die door ziekte of afwezigheid buiten de gemeente,
in de onmogelijkheid is bij de oefening of bij den brand
tegenwoordig te wezen.
Art. 55. Tot de opsporing en aangifte van begane
overtredingen dezer verordening, zijn, behalve de amb
tenaren van policie, ook bevoegd en verpligt, generale
brandmeestersbrandmeesters en onder-brandmeesters
alsmede de opzigter der gemeente-werken, die, alvorens
in betrekking te treden zullen beëedigd worden.
De proeessen-verbaal wordenbinnen tweemaal vier-
en-twintig uren opgemaakten aan den burgemeester
ter verzending aan wien liet behoort, ingezonden.
Art. 56 Aan de generale-brandmeestersbrandmees
ters en onder-brandmeesters, den opzigter der gemeente
werken en de beambten der policie, wordt de bevoegd
heid toegekend en de last gegevende eigendommen
der ingezetenen huns ondanksbinnen te treden, ten
einde te zorgen voor de nakoming der voorschriften
vervat in artt. 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13,
14, 15, 17 en 20 van deze verordening, en ten allen
Hjdeingeval van brand.
In de gevallen bij de artt. 1, 2, 3, 4, 5,7, 8, 9, 10,
11, 12,, 13, 14, 15, 17 en 20 bedoeld, gedragen zij
zich naar de bepalingen van art. 3 1° alinea der wet
van 31 Augustus 1853 (Staatsblad n°. S3.)
Zijnde deze verordening aan de gedeputeerde Staten
van Zeeland, volgens hun berigt van den 7 September
1855, n°. 68, in afschrift medegedeeld.
En is hiervan afkondiging geschied waar het behoort,
den 15 September 1855.
M. P. BLAAUBEEN, Burgemeester.
H. O. PILAARSecretaris.
VAN DEN
DEN 27 SEPTEMBER 1855.
In ons vorig no. hebben wij uit plaatsgebrek de beraadsla
gingen omtrent het amendement van den heer Vu&der tot dit
nummer moeten terughoudenna opening derzelvc zegt
Dhr. van Kerkwijk voorzitter der finantiële commissie
gaarne te erkennen, dat zij bij haar plan van belasting zich in
de verdeeling van den hoofdeiijken omslag beeft misrekend,
zonder daarvan de reden te kennen. De commissie stelde
toen de afschaffing van alle accijnsen als zeer bezwarend
voor, en dit gevoelen is zij nog toegedaan; want blijkens
haar voorstel zou zij de afschaffing der belasting op het ge
maal ook nu nog niet voorgesteld hebbenindien het rijk
daartoe niet ware overgegaan. De commissie verlangde zacht
jes aan de accijnsen af te schaften en van daar dat zij die,
welke het moeijelijkst te surveilleren waren, het eerst heeft
voorgesteld.
Zoo b. v. stelt dhr. Vader voor, eene belasting op de bouw
materialen. Daaromtrent is in der tijd een adres ingekomen
van de heeren Gebroeders Har/nck verzoekende eveneens
belasting te leggen op bezemstokkenstovenenz., daar die,
uithoofde zij elders van onbelast hout worden vervaardigd
altijd werden ingevoerd, Hetzelfde geldt ten opzigte van
wagenmakers, meubelmakers, enz. Vestigen zij zich buiten
stads-terrein zij vervaardigen alles van onbelast bout en
voeren het in zonder daarvan eenige belasting te betalen.
Wat de belasting op den tabak betreft, daarvan is deslui
kerij niet tegen te gaan op het tijdstip der afschaffing o. a.
werd voor eene grootere hoeveelheid restitutie gevorderd
dan in een geheel jaar was aangegeven.
Hij vreest almede dat de opbrengst, zoo als dhr. Vader
die opgeeft, zeer zal tegenvallen en ook de kosten van sur
veillance aanmerkelijk hooger zullen zijnwat het toegan
kelijk stellen van slechts 2 poorten betreft, dit is in strijd
met de wet; men kan wel de poorten sluiten, maar zij
moeten alle toegankelijk zijn uit de wet tot en de delibe-
ratien over de afschaffing van den rijks-accijnsblijkt ge
noegzaamdat men niet zal toestaan, dat de gemeente
besturen verbodsbepalingen vaststellen. De verordening te
Leiden, spreker erkent ditbevat er veledoch hij gelooft
niet, dat zij zal goedgekeurd worden zoo zou men om slechts
iets te noemenhet gebruik van handmolens niet kunnen
verbieden en hoe dan de sluikerij tegen te gaan?
Wat het voorstel zelf betreft, bij is daarvan niet genoeg
zaam op de boogie om daarover verder uitteweiden, en zou
dus vermeenen, dat men bet ter inzage der leden behoorde
te deponeren om daarop nader terug te komen.
Dhr. Vader antwoordt daarop, dat hij de gemaakte aan
merking van den heer v. Kerkwijk, wal de bouwmaterialen
betreftniet kan beamen hij heeft bij sommigen persoonlijk
onderzoek gedaan en hem is geantwoord, dat die belasting
geen- groot bezwaar is.
De opbrengst van den tabak heeft bij genomen, zoo als
hij die in de rekeningen gevonden heeftdat daarmede slui
kerij plaats heeft is evenwel mogelijk.
Wat het sluiten der poorten aangaat, hij vindt daaromtrent
niets in de wet bepaald alleen is daarin verboden poort
gelden te heften. Wanneer men 2 poorten openstelt voldoet
dit genoegzaam.
Betreffende de surveillance, beroept sprekev zich op ante
cedenten waar daden spreken, behoeven geene nadere be
wijzen aangevoerd te worden.
De hoofdelijke omslag die men meende dat tot een bedrag
van 13000, met eene hoogste klasse van 100, kon ge
beven worden, is nu reeds tot 300 gestegen. Wat zullen
de gevolgen zijn, wanneer daarbij hel bedrag der belasting
op het gemaal wordt gevoegd Men kan de burgerij tot
eene zekere hoogte belasten maar ook niet meer; de belas
ting voor de meer gegoeden zal dus eene uitbanning worden
en met de welvaart van de stad zal het gedaan zijn. Vroe
ger onder de heffing der accijnsen marcheerde alles gere
geld en hij acht het wenschelijk daartoe terug te keeren.
Spreker heeft ook booren aangeven dat fe Middelburg de prijs
van het vleesch zoo zeer verschilde met die van deze gemeente,
doch hij heeft altijd gehoord dat liet te Middelburgduurder was;
misschien is hiervan wel de oorzaak, dat hier meer voorraad is;
dit is althans zeker, dat bij de afschaffing, de slagers in de
stad den prijs hebben behouden en de ingezetenen door de
afsohaffing noch in 'teen, noch in L'ander gebaat zijn.
De Voorzitter merkt ten aanzien van het openstellen der
poorten op, dat ook in Deventer en Groningen dergelijke
besluiten als dhr. Vader zou verlangen, genomen zijn, die
evenwel door Z. M. als in strijd met jhet algemeen belang
zijn vernietigd.
Door den heer van Kerkwijk is voorgesteld de beraadsla
gingen tot nader te verdagenom met kennis van zaken
over liet voorstel van dhr. Vader te kunnen oordeelen. In*
tusschen merkt hij voorzitter op dat er eene ministeriëele
aanschrijving bestaat, om bij behoud eener belasting op het
gemaal de besluiten en verordeningen vóór 1 October in te
zenden. Hij ziet er dus bezwaar in aan dat verlangen toe
te geven daar het te vreezen is dat men dan met de in
zending te iaat zal zijn.
Dhr. van den Boson vindt de qualiflcatie van het voorstel
van den heer Vader als amendement, ongepasteen amen
dement heeft z. i. de strekking om een voorstel te verbeteren
of daaraan uitbreiding te geven, altijd evenwel met behoud
van het grond-denkbeeld; in tusschen stoot het voorstel van
dhr. Vader dat van de commissie geheel omver en is dus een
voorstel op zich zelf, dat alleen behandeld kan worden na
dat van de commissie; men heeft dus 2 voorstellen, het le
iszal men dé belasting afschaften het 2e zoo ja welke
belastingen in de plaats komen; bij het 2e punt komteerst
de behandeling van het voorstel van dhr. Vader te pas.
Wordt bet voorstel der commissie nu eerst in beraadslaging
gebragt, dan kan men met de behandeling voortgaan, doch
de prioriteit aan dat van dhr. Vader te geven, strookt niet
met de orde.
De Voorzitter erkent dat er veel waars is in de opmerking
van dhr. van den Bosch hij moet evenwel opmerken, dat,
wanneer het voorstel van de commissie tot afschaffing werd
aangenomen, er geen sprake meer zou kunnen zijn van dat
dhr. Vader, want in dat voorstel is vervat het behoud van
den accijns op tarwe en roggewanneer nogthans de raad
mogt verlangen eerst het voorstel der commissie te behan
delen hij voorzitter is er toe bereid.
Dhr van den Bosch zegt dat het niet zijne bedoeling is,
om het voorstel van den beer Vader uittesluiten, maaralleen
de vraag te beantwoorden iszal men de bestaande belas
ting afschaften? om daarna te beraadslagen over de vervul
ling der daardoor ontstaande behoefte. De belasting toch
die nu bestaat kan niet blijven en al behoudt men de be
lasting op het gemaal, dan zal het toch altijd eene nieuwe
belasting moeten zijn.
Dhr Vader veronderstelt den heer van den Bosch niet goed
begrepen te hebben; is de belasting eenmaal afgeschaft dan
kan men daarop niet meer terugkomen; het kwam hem voor
dat de bezwaren tegen zijn voorstel hoofdzakelijk gelegen
waren in de kosten van perceptievan daar dat hij niet
alleen beeft voorgesteld behoud der belasting op 't gemaal
maar daarbij ook andere middelen beeft voorgesteld; uit den
aard der zaak dus, komt de prioriteit toe aan zijn voorstel.
Dhr van Kerkwijk verklaart niet goed te begrijpen wat
dhr van den Bosch wil zeggendat nader in overweging
kan genomen worden de vervulling der behoefte?
Dhr van den Bosch antwoordt aan dien heer, dat dan de
vraag kan te pas komen of men eene nieuwe belasting op
het gemaal zal heffen.
De Voorzitter zalvermits er verschil van gevoelen be
staat, bij hoofdelijke stemming het punt in questie laten
beslissen en stelt voor, het voorstel van dhr Vader als
amendement te beschouwen. Hetgeen met 7 tegen 3 stemmen
alzoo wordt uitgemaakt. Tegen stemden de heeren Smaiie-
gange, van de pütte en van den bosch.
De Voorzitter stelt daarna voor bet amendement van den
heer Vader dadelijk in behandeling te nemen.
Dhr van den Bosch mag over het zoogenaamd amendement
van dhr Vader zijne bevreemding niet verbergen het ver
baast hem dat die heer dit niet vroeger heeft uitgewerkt en
daardoor den raad in de gelegenheid gesteld, daarover met
kennis van zaken te oordeelen waarbij het misschien zal
noodig zijn, zoo als de voorsteller heeft gedaan, de gedachten
op het papier te ontwikkelen; het voorstel toch is, om terug
te gaan op den weg nu sinds 3 jaren gevolgddhr Vader
noemt zijn voorstel eene wijziging, spreker noemt het eene
geheele omverwerping van het bestaande en gelooft niet dat
de raad dit immer zal toestaan en bereid zal zijn, zijn eigen
doodvonnis te onderschrijven.
Dhr Vader verklaart niet bij magte te zijn geweest, door
de vele pijnen in den laatsten tijd geledenvroeger gereed
te wezen. Dit is hem eerst heden mogen gelukken, hij zou
gaarne anders vroeger zijn voorstel hebben gedaan en is het
eens, dat de zaak rijp nadenken vordert.
Dhr van de Pütte acht het mede een onderwerp van te
groot belang, om vatbaar te zijn voor dadelijke behandeling
en zou wenschen het uitgesteld te zien tot het voorstel bij
de leden is rondgezonden.
De Voorzitter herhaalt, dat bij alle verantwoordelijkheid
van zich werpt en men het hem niet moet wijten, als men
te Iaat in de weer is.
Dhr van de Putte gelooft, dat die verantwoordelijkheid niet
op den Voorzitter maar op den raad komt, als de raad het
besluit tot uitstel neemt»
Dhr van Kerkwijk antwoordt op het gezegde van den heer
vader, dat er niemand zoude gebaat zijn dan de producent;
alle landeigenaars, ook den heer Vader, is het bekend, dat
de beesten veel duurder zijn dan vroeger, dit kan evenzeer
bet geval zijn met den prijs van de tarwewaarvan het
onzeker is of zij minder wezen zal; dil evenwel staat vast,
dat de belasting wel degelijk op den prijs van het product
werkt; op den 16 December 1829, de laatste maal dat de
broodzetting, met inbegrip der rijks belasting, geregeld werd,
was de prijs der mud tarwe f 8,10, vau een ned. pd. brood
18 cent en den 1 Januarij 1830 na de afschaffing, de prijs
der tarwe 8,13, van het brood 16a cent, dus al dadelijk
een verschil van 1* cent.
In 1833 den dag voor de wederinvoering der rijks-belasting
op 't gemaal, was de tarwe 6,56, het brood 14* centen
den volgenden dag, bij denzelfden prijs der larwe 16i cent.
Hij geeft toe dat de commissie zich gevleid had dat de
hoofdelijke omslag voor de hoogste klasse slechts 100,
zou bedragen hebben en dit bij de uitwerking is gebleken
eene misrekening te zijn; de vraag evenwel, die bij het hef-