REDEVOERING VAN DEN HEER MR. J. J. YAN DEINSE BETREKKELIJK DE
beraadslaging over het wels-ontwerp tot regeling van het toe&igt op
de onderscheidene kerkgenootschappen.
VERHANDELDE IN DE ZITTING VAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAALOP DEN 12 DEZER MAAND, HOUDENDE DE
Hoogst gewigtig voorzeker is het onderwerp thans aan
de orde; het geldt hier onzer aller vrijheid en veiligheid,
zoo in ons godsdienstig als maatschappelijk bestaan
Ja, Mijne Heeren, van uwe beslissing' zal het afhan
gen, of rust en orde in de maatschappij zal bestendigd,
vrijheid en veiligheid voor elk kerkgenootschap verze
kerd, dan wel aan onzekerheid en willekeur, zoo niet
aan overmoedworde prijs gegeven.
Voornemens zijnde vóór de aanneming dezer ivet te
stemmenwenschte ik ook hoofdzakelijk op te geven
de gronden die mij tot dit besluit geleid hebben.
Ik zal tot dat einde trachten te doen zien
in de eerste plaatsde noodzakelijkheid en grond
wettigheid van eene zoodanige weten
in de tuieecle plaats dat de voorgestelde wet aan de
hoofdvereischten van eene zoodanige wet beantwoordt.
Ad I. En dan begin ik met de verklaring, dat ik
met genoegen gezien heb de dadelijke aanbieding van
eene zoodanige wetdat de regering niet door om- of
bijwegen niet door uitstellenverbloemen of vleijen
aan de eene en hoop geven aan de andere zijde, getracht
heeft de ontruste gemoedereu te bedarenin slaap te
wiegen, maar den moed gehad heeft, dadelijk, met open
vizier in het strijdperk te treden en te verklaren hoe
en op welke wijze zij oordeelde, dat aan den min of
meer dreigenden staat van zaken een einde kon en moest
worden gemaakt en het toezigt op de kerkgenootschap
pen worden geregeld.
Bij onderscheidene hartstogten die Nederland had
den in beweging gebragtbij de opgewekte hoop aan
de eene en de groote verwachtingen aan de andere zijde,
liet het zich als het ware vooruitzien, dat elk voorstel
van zoodanige wetdie aller regteu eerbiedigenaller
belangen zou moeten bevorderenbij eene eerste voor-
dragt niemand voldoenniemand bevredigen, maar tot
de wijdst uiteen loopende beöordeelingen en beschouwin
gen zou aanleiding geven: het moest den eenen te veel,
den anderen te weinig wezen.
Bij mij stond echter vast de overtuiging, dat, ook
bij het grootst verschil van gevoelen, de waarheid een-
maal zegevierend uit het strijdperk zou treden en iets
goeds voor de toekomst worden daargestelddat
men zon erkennen de noodzakelijkheid, de
heid, de vereischten eenex goede wet.
Ja, Mijne Heeren, er is noodzaak om eene regeling
van het toezigt op de kerkgenootschappen wettelijk daar
te stellen.
De Grondwet legt den Koning de dure verpligting
op u om te wakendat alle kerkgenootschappen zich
honden binnen de palen van gehoorzaamheid aan-de
a wetten van den Staat.
Maar ik vrage uhoe zal die waakzaamheid worden
uitgeoefend en uitwerking kunnen hebbenindien de
wijze niet geregeld isop welke zij zal worden ten
uitvoer gelegd Zal dat naar eigen inzigt en dus
naar willekeur en eigendunkelijk geschieden Dit kan
niemand willen of beweren.
Doch er is meerdat voorschrift der Grondwet ver
wijst naar wetten van den Staat, en te regt vraagt men
dan welke zijn die wetten
Ik behoef u slechts te wijzen op het naauwkeurig
verslag der commissie van rapporteurs om te doen zien,
hoe onzeker de beantwoording dier vraag isde
een wijst op de wet van den 18 Germinal Xde jaar,
als ingevoerd in het geheele Rijk; een ander verzekert
dat die wet toe heden, maar in een klein gedeelte van
het Rijk is ten uitvoer gelegd en thans voor geene
verdere ten-uitvoer-legging vatbaar iseen derde oor
deelt, dat die wet, in het geheele Rijk ingevoerd, dan
ook in het geheele Rijk kan en moet worden ten uit
voer gelegd; wijst ons op het decreet van 18 October
1810 van 6 Januarij 1811 en latere wetten en con
cordaten waarbij die als in stand gehouden zou zijn
erkenden welke andere beweringen zijn er al niet
meer in het midden gebragt ten aanzien der vraag
welke de wetten van den Staat zijn, die daarbij in het
oog moeten worden gehouden Voorzeker genoeg om
ons allen te overtuigen, dat door de wetgeving aan die
onzekerheid een einde moet worden gemaakt.
Neen eene zoo belangrijke zaak mag niet langer aan
onzekerheid worden prijs gelaten.
De beslissing daarvan in elk bijzonder geval door de
regterlijke magt, is noch wenschelijk, noch raadzaam.
Het ophouden van deze onzekerheid, en liet aanzijn
van ééne en dezelfde wetgeving up dit zoo belangrijk
onderwerpvoor het gansche rijkmoet ons dus eene
wettelijke regeling als zeer wenschelijk en zeer nood
zakelijk doen beschouwen.
De vraag rijst nu van zelf: is zoodanige regeling bij
-Ie grondwet verboden of toegelaten
Een stellig verbod zal men te vergeefs in de grond
wet zoeken. Neen, Mijne Heeren, er bestaat geen stel
lig verbod; alles wat men in dien zin redeneert, be
rust op loutere i veronderstellingen individuele opvat
tingen of zoogenaamde uitlegging en gevolgtrekking
die er de een weldoch dë ander niet in ziet of vin
den kanal naar mate van zijn wensch of inzigt van
taken; maar de slotsom van alles is en zal blijven: er
eslaat geen stellig verboden dan zeg ik, waar geen
;oodanig verbod bestaatdaar bestaat vrijheid.
Doch er is meeren bet komt mij voor niet moei-
slijk te zijn, om aan tetoonen, dat de grondwet zelve
.aartoe niet alleen volkomene vrijheid heeft gelaten
laar het maken van zoodanige wetten uitdrukkelijk op
et oog heeft gehad.
Over het belijden door ieder van zijne godsdienstige
eeningen met volkomene vrijheidin art. 164 der
rondwet vermelden behoudens de bescherming der
ïaatschappij en hare ledentegen overtreding der straf
wet, is hier geene spraak; dat belijden van gods
dienstige meeningen wordt in de voorgestelde wet niet
aangeroerd, veelmin verkort of beperktdit zal ieder,
ook na de aanneming dezer wet, volkomen vrij blijven.
De vraag is hier alleen over de regeling van het
toezigt over de kerkgenootschappen deze moeten
volgens art. 165 der grondwet, gelijke bescherming
hebben. Wat dus den een geoorloofd ismoet den
anderen geoorloofdwat den een verboden is, den an
deren verboden zijnmaar het is voor allen eene dure
verpligting, bij art. 169 der grondwet uitgedrukt:
om zich te houden binnen de palen der gehoorzaamheid
aan de wetten van den Staat.
Ja, Mijne Heeren, aan de wetten van den Staat,
niet beperktgelijk in het geval van art. 167 (2de
zinsnede) der grondwettot de thansdat is tijdens
de vaststelling dier grondweten dus destijds en op
dat oogenblik bestaande wetten en reglementenmaar
algemeen aan de wetten van dev Staatdus gehoor
zaamheid zoowel aan die welke destijds bestonden, als
aan die welke later zouden worden daargesteld.
Wie zal liet ontkennen, dat, waar de Koning moet
waken, dat alle kerkgenootschappen zieh houden bin
nen de palen van gehoorzaamheid aan de wetten van
den Staatdaar dan ook palenwelke bij die wetten
zullen zijn omschreven en aangeduidmogen worden
daargesteldmits die voor allen gelijk zijn en daarbij
de volkomen vrije belijdenis van elks godsdienstige
meeuing, ja de vrije uitoefening van de openbare gods
dienst zelve, ongeschonden bewaard blijve.
Ik vraag het, zou het in redelijken zin te denken
zijndat eene grondwetdie voor de toekomst moet
werken, zoo onvoorzigtig, zoo roekeloos zich zou heb
ben uitgedrukt, van, onzeker wat eenmaal de toekomst
zou baren geene vrijheid te latenomnaar gelang
van tijdsomstandigheden wetten daar te stellen aan welke
ook kerkgenootschappen zouden moeten gehoorzamen
zouden alléén deze van den algemeenen regel dat ieder
gehoorzaamheid aan uit te vaardigen wetten verschul
digd iszijn uitgezong-erdzon het inderdaad aanne
melijk zijn, dat voor hen geene wetten konden worden
gemaaktdat zij aan geene uit te vaardigen wet ge
hoorzaamheid zouden schuldig wezen; dat, in het belang
van rust en ordein het belang van elks vrijheid en
regten, geene wetten ten hunnen aanzien zouden mogen
worden daargesteld
Ik geloof, dat, waar men overtuigd is dat de Koning
moet wakendat alle kerkgenootschappen zich houden
binnen de palen van gehoorzaamheid aan de wetten van
den Staat, men ook overtuigd zal moeten zijn dat die
Staat het regt moet hebben om de daartoe noodige
wetten vast te stellen
Zorgen wij maar dat die wetten aan de eischen des
tijds, aan de behoeften van Nederland voldoen, en men
zal eenmaal het oogenblik zegenen, waarop die zijn tot
stand gekomen.
Ad IT. Yraagt men, welke zijn die behoeften, welke
zijn die eischen des tijds? en beantwoordt de nu voor
gestelde aan de hoofdvereischten van zoodanige wet
dan antwoord ik op dit laatste volmondig, ja. Wan
neer men mij zal willen toestemmen dat vrijheid in het
godsdienstige, gelijke bescherming voor ieder kerkgenoot
schap, orde en rust in de maatschappij, door de eischen
des tijds gevorderd wordten vooral voor Nederland
behoefte is.
Vestigen wij ons oog op de verschillende Staten van
Europa, dhar zien wij bijna overal eene kerk van Staat,
eene zoogenaamde heerschende Kerk met alle gevolgen
en aankleve van dien onderdrukking der minderheid
door de meerderheidvrijheid van godsdienstig onder
zoek en belijdenis bemoei jelij kt of onmogelijk gemaakt,
haat, nijd, dwang, geweld, vervolging en gevangenis,
zoo niet ergel'.
En echterMijne Heerenwenschte ik overal en
vooral in Nederland eene heerschende kerk maar
geene kerkdie heerschen zal door dwang of geweld
of staatsgezag: de dagen waarin dit door den geest
des tijdsof de bijzondere omstandigheden voor ons
vaderland, weleer wenschelijk of noodzakelijk kon wor
den geacht, zijn voorhij; mogen zij nooit terugkomen
Ik dank den Algoede, dat wij althans in dit opzigt
betere dagen belevendagenwaarin zelfs de laatste
kluisters van dien dwang en heerschzucht kunnen wor
den afgeworpen dagen waarin niemand meer eene
uitvoering van wettenals die van den 18 Germinal
Xde jaar of soortgelijken stempelmag verlangen en
wij allen zoo ik hoopaan hare afschaffing onvoor
waardelijk onze stem willen geven.
Maar ik verlang eene kerkheerschende door de
waarheid door godsdienstige verdraagzaamheiddoor
Christelijke liefdeeensgezindheid liefdadigheid door
al wat edel en groot iseene kerkwaarvan de
grondslag isvrij onderzoekvrije belijdenisvrije
beoordeelingnooit belemmering' van dat onderzoek
nooit verhindering van die belijdenis, nooit liefdelooze
veroordeeling van anderen, die van ons in gevoelen en
zienswijze verschillen.
Dit alles is (in mijn oog althans)het eenige ware
en zuivere Protestantsche beginsel, de ware Protestant-
sche zin dien wij belijden, althans belijden moeten.
Die het anders beoordeeltanders omschrijftdoet het
oneer aanverzaakt hetverduistert deszelfs edelste
Het kerkgenootschapdat alle deze hoedanigheden
zieh het eerst en het meest zal hebben eigen gemaakt,
en in zijn maatschappelijk en huisselijk bestaan, in alle
zijne daden en handelingen zal aan den dag leggen
zal met de daad eenmaal het heerschende worden:
geen geweld cf deang van wereldlijke of geestelijke
overheid zal de kracht en uitbreiding daarvan kunnen
wederstaande geregtigheid moge zwichten voor het
geweld de kracht der waarheid zal door geen dwang
of wetten beperkt of vernietigd worden.
Maarom dat te kunnen bereikenis eerst en voor
al noodig: veiligheid en onschendbaarheid van den
Staatveiligheid en onschendbaarheid der volkome
ne vrijheid voor ieder, om zijne godsdienstige meenin-
gen te belijden:gelijke bescherming voor ieder kerk
genootschap in het lijk, en bij en met, ja boven dat
alles, verzekering' der openbare rust en orde in de maat
schappij zonder welke geene veiligheid van den Saat
geene vrijheid van belijdenis, geene veiligheid voor
eenig kerkgenootschap denkbaar is.
Voor de bewaring van die rust en orde mogen, ja
moeten dan maatregelen genomen en de daartoe noodige
wetten uitgevaardigd worden; want naast de heilige
verpligting' om ieder het zijne te geven, staat de niet
minder heilige verpligting om niemand te krenken; de
eerste voorwaarde van aller veiligheid en vrijheid.
Die vrijheid moet juist daarom zijn en blijven on
dergeschikt aan de wet', die wetten van den Staat kun
nen niet worden gewijzigd of'ingerigt naar de godsdiens
tige overtuiging van sommigen: dan toch zoude niet
meer de kerk blijven inmaar heerschappij voeren over
den Staat.
Dan ik wil die wet tot het uiterst noodigetot het
volstrekt noodzakelijke, tot het onvermijdelijke beperkt
zien.
Tk wil vrijheidde meestmogelijke vrijheid aan ieder
gelaten hebben, welke geloofsbelijdenis hij nu of im
mer moge zijn toegedaan, welk kerkgenootschap het
nu of immer zijn moge!
Ik zal daartoe, Mijne Heeren, niet angstvallig vra
gen, hoe vele kerkgenootschappen daaromtrent den
ken en terwijl zij voor zich volkomen vrijheid in alles
begerenaan anderen de wet zouden willen stellen en
voorschrij ven.
Ik zal evenmin onderzoeken, welke vrijheden de Pro
testantsche kerkgenootschappen of Protestanten zelve
genieten in die landen, waar een kerkgenootschap, dat
hier wel vrijheid en volkomen vrijheid zegt te willen
in de staten w4ar liet heerschende isaan anderen
toestaat of vergunt?
Ik zal niet vragen, hoever de vorderingen gaan van
dat kerkgenootschap, in staten waar het niet heerschende
is, maar tracht te worden; en wie denkt hier niet aan
de jongste vorderingen der Duitsche bisschoppen van
den Boven-Rhiju
Ik zal eindelijk niet vragenhoe dat kerkgenoot
schap in Italië Spanje Sicilië ToscaneOostenrijk
en elders over die vrijheid denkt en hoe zij zelve die
vrijheid aldaar in praktijk brengt
Dat alles wil ikschoon het ons tot waakzaamheid
en bedachtzaamheid moet aansporen liefst met den
mantel de Christelijke liefde bedekken
Ik verlang geene retorsie Ik wil geene daden, die
ik afkeur, ja verfoeijen moet, navolgen!
Ik weet en ik stel er hoogen prijs op, dat ook onder
de leden van dat kerkgenootschap zeer vele verlichte,
braveachtenswaardige, edele mannen zijn (en hoevele
bekenden en vrienden mag ik daaronder niet tellen)
die zelve, in hun hart, die ziens- en handelwijze af
keuren en stond het aan hen gansch andere toonen
zouden aanslaan.
Met hen, met u, Mijne Heeren, wil ik mijn Vader
land, wil ik Nederland, dat altijd klassieke land der
vrijheid (welke wolken soms dien helderen hemel nu en
dan mogen beneveld hebben), tot een schitterend voor
beeld voor Europa, ja voor de gansche wereld gesteld
zien, dat juist dtór, waarde protestantsche bevolking
in getalin aanzienin magt en meerderheid bezitzij
door geen dwang, geweld of staatsgezag de heerschende
kerk wil zijn, maar integendeel ook anders denkende, alle
andere kerkgenootschappen dezelfde vrijheidveiligheid
en regten wil laten genieten, die zij zelve geniet
dat het juist van dat getal, aanzien en magt gebruik
maakt, om de laatste banden die omtrent die vrijheid
twijfel konden laten bestaan of bij de toepassing knel
len, los te maken en van zich af te werpen; maar dat
tevens de leden der verschillende kerkgenootschappen
gezind Jzijn die maatregelen van rust en orde vast te
stellen, die zij daarvoor noodig oordeelen.
Hierdoor zal dan ook aan ieder volkomen vrijheid
worden gelaten, om het Opperwezen, dat ons dagelijks
met onverdiende gunsten overlaadt, elk naar zijne gods
dienstige meeningen en begrippenen naar de wijze
van zijne godsdienstige gezindheidzijnen dank en
aanbidding toe te brengen.
Alle deze hoofdvereischten en waarborgen zie ik in
de nu voorgedragene wet
volkomene, ongescbondene vrijheid van belijdenis van
godsdienstige meeningen voor ieder
volkomen vrije inwendige regeling voor ieder kerk
genootschap op zuiver kerkelijk gebied, met vrije gods
dienstoefening en gelijke bescherming;
maar bij en met dat alles, de volstrekt noodige voor
schriften tot verzekering der veiligheid van den staat,
tot verzekering van orde en rust in de maatschappij.
Ik zal deswege nu in geene bijzonderheden treden
doch mag vertrouwen, dat van dit alles ook bij een be
daard en onpartijdig onderzoek der afzonderlijke wets
artikelen zal blijken, en het is daarom dat ik, behou
dens de verbeteringen die het nog in dien zin zou
kunnen ondergaan, mijne stem voor de aanneming van
het wets-ontwerp met een gerust geweten en uit volle
overtuiging zal uitbrengen.
TER DRUKKERIJ VAN F. KLEEUWENS ZOON,
UITGEVERS DER GOESSCBE COURANT.