(iOL\
1852.
DONDERDAG 14 OCTOBER.
^J- j
De uitgave de%er Courant geschiedt Maandags en Donderdags avonds. De Prijs per Kwartaal is J,75 Franco per Post f J,90.
Gewone Advertentien worden a 20 ets. de regel geplaatst. Geboorte-, Hu welijks- en Doodberigien
van .16 regels a f J .20 behalve het Zegelregt.
OPENBARE TEREGTZITTING van den
SCHUTTERS-RAAD der DIENSTDOENDE
SCHUTTERIJ ie GOES.
den 13 October 1852.
Tegenwoordig de Heeren J. P. Kaktbeeke, Korn
mandantVoorzitter, Mr, P. J. A. van Dam, le
Luitenant, Secretaris, T. van Heel, 2e Luitenant,
A. Molhoek Sergeant, J. F. VisserKorporaal
P. A. Janssen Schutter en Mr. J. H. de Laat
de Kanter Auditeur.
Nadat de identiteit van den beklaagden, was ge
constateerd geeft de Auditeur den Raad te kennen,
dat de Schutter J. F. PPConrad, door hem, op
aanklagle van den kornmandant, is gedagvaard terzake
van moedwillige nalatigheid door zich willekeurig
te hebben onttrokken aan de bijwoning der excercitien
van 1, 15 en 29 Mei dezes jaars, en verzoekt voor
lezing van de stukken van het geding.
De beklaagde verzoekt het woord en verlangt, al
vorens zijne zaak in behandeling wordt gebragt, in de
oelegenheid gesteld te worden, om één der leden van
den Schulters-Raad te wraken als regter in zijne zaak
De Voorzitter verklaart daarop ue zitting voor eenige
oogenblikken le sluiten. (1)
Na de heropening der zitting geeft de Voorzitter
den beklaagde kennis, dat zijne wraking is afgewezen.
De stukken van het geding worden voorgelezen.
De Auditeur rigt tot den beklaagde de volgende
vragen
vr. Erkent gij op den 1 Mei niet tegenwoordig
geweest te zijn bij de excercilie der Schutterij?
«Ja.
vr. Welke reden bestond er waarom gij daarin na-
waart
Omdat ik inij bij de kentering van het getij
moest bevinden aan den polder van Ellewoutsdijk
om een stuk te zinken.
vr. Hadt gij daartoe verlof bekomen van den Korn
mandant
«..Neen, ik heb den toenmaals fungerenden Korn
mandant schriftelijk kennis gegeven van mijne afwe
zigheid en dereden die daartoe aanleiding gaf, zonder
evenwel verlof le vragen, enz.
Bijna gelijke vragen en antwoorden werden gedaan
en gegeven, ten opzigte van des beklaagdens afwezig
heid bij de excertitien van 15 en 29 Mei.
Na het einde van dit verhoor verzoekt de Auditeur
het woord tot het nemen van conclusie.
Dit hem gegeven zijnde, zegt ZEd. in substantie:
datwanneer men de ten processe bekende feiten
toeste aan de wettelijke bepalingen daarop toepasse
lijk in de eerste plaats le onderzoeken viel ol art.
57 der wet van 11 April 1827 [Staatsblad N°. 17),
door den beklaagden was overtreden dat dit artikel
hen. die zich buiten de Gemeente begeven, wanneer
zij tot eenige dienst worden geroepen, slechts in twee
(1) Men kan zich de verbazing van het vrij talrijk publiek
over eene dergelijke handelwijze voorstellen. Miemand
begreep of kon begrijpenhoe het mogelijk wasdat eene
zaak, die in het openbaar begonnen was, voor een gedeelte
in het geheim werd voortgezeten dat men juist daartoe
uitkoos het oogenblik, dat de beklaagde het woord wenschte
te voerenen zich te beveiligen voor het oordeel van een
lid van den Raad, welks bevoegdheid bij meende te moeten
betwisten. Was men bevreesd, dat het publiek al te wijs
zoude worden en te diep in de petites affaires van de Schut
terij zoude indringen of vreesde mendat er soms zaken
aan het licht zouden komendie niet zeer vereerend voor
sommige leden der Schutterij waren
gevallen met straf bedreigt1°. Wanneer zij de Ge
meente verlaten hebben, zonder voorkennis hunner
superieuren 2°, Wonneer zij de Gemeente verlaten
hebben ter ontduiking van de dienstdatuiteeuen j
voorgelezen brief van den Kornmandant der Schutterij,
blijkt dat de beklaagde telkenmale vooraf kennis
heeft gegeven, terwijl uit de mede voorgelezen brie
ven van de Dijks-Directie van Ellewoutsdijk en Bors-
selen alsmede uit de aankondigingen in de nieuws
bladen is gebleken, dal de beklaagde, wel verre van
ter ontduiking van dienstde Gemeente te hebben
verlaten dit juist ter zake van dienst, en wel van
Rijksdienst heeft gedaan dat art. 57 mitsdien
niet was overtreden dat arl. 58 der wet evenmin
kon zijn overtreden daar dit artikel juist alleen die
gevallen treft waarin niet uitdrukkelijk door de wet
is voorzien dat aangezien de beklaagde beschuldigd
was van moedwillige nalatigheid, door zich te ont
trekken aan de exercitien deze overtreding zoo
zij bestond, uitdrukkelijk bij het voorgaande artikel
was genoemd dat ZEd. ook niet konde instem
men met het gevoelen van den Kornmandantdat de
moedwillige nalatigheid zoude blijken uit de wei
gering van den beklaagden, om de uithoofde van die
zelfde verzuimen vroeger opgelegde bekeuringen te
voldoen vooral niet nadat die bekeuringen door het
Plaatselijk Bestuur voor omvettig waren verklaard j
Dat mende strafbaarheid van den beklaagde even
zeer ten onregle zoude afleiden uit de missive van den
Minister van Binnenlandsche Zaken van den 12 Junij
1828, houdende, dat een lid der Schutterij de Ge
meente willende verlaten wel kan volstaan met van
zijn voornemen kennisgeving te doen, doch gedurende
zijne afwezigheid van dienst praestatien verschoond wen-
schende te zijn de toestemming van zijne superieu
ren moet hebben verkregen, om gedekt te zijn tegen
vervolging wegens pligverzuim; dat die instructie,
zijns inziens geheel strookt met de wet en geene
andere beteekenis heeft dan dat er eene vervolging
moet worden ingesteld ten doel hebbende om te
onderzoeken, of de afwezigheid wettige oorzaken heeft
gehad en niet aan de zucht om de dienst te ontdui
ken, moet worden toegeschreven dat dat onderzoek
dan ook heeft plaats gehad en het bewijs heeft opge
leverd, dat de beklaagde om wettige redenen de Ge
meente heeft verlaten; dat hij op grond daarvan had
te kennen gegeven, dat er zijns inziens, geene ter
men tot vervolging bestonden; dat de raad, naar zijn
oordeel, in dwaling had verkeerd, toen hij den 11
Aug. 11.op grond der aangehaalde instructie eene
tegenovergestelde beslissing had genomen dat echter
in allen gevalle, die instructie bij gebreke van toe
stemming wel vervolgingdoch geenszins straf
bedreigde en dit ook niet kon doen in een geval,
bij de wet niet strafbaar verklaard. Op deze gron
den concludeerde ZEd. tot vrijspraak van den be
klaagden.
Op de vraag des Voorzitters aan den beklaagden
of hij afschriften verlangt van de voorgelezen stukken,
en of hij nog iets in het midden heeft te brengen
zegt de beklaagde, dat hij, aangezien de Auditeur
zelf zijne vrijspraak heeft gerequireerd verder niets
tot zijne verdediging heeft aan te voeren
Op de herhaalde vraag des Voorzitters of de be
klaagde afschrift begeert der stukken antwoordt de
beklaagde, dat hij op die vraag het antwoord moet
schuldig blijven, ais zijnde hem bij Kon. Besluit van
25 Mei 1829 Staatsblad No, 38), de bevoegdheid
toegekend, die binnen acht dagen te vragen en zijne
memorie van verdediging m te dienen.
De Voorzitter bepaalt de uitspraak op 22 October
aanstaande des middags te 12 uren.
PP ij hopen later in slaat gesteld te worden
het verhandelde in de geheime zitting van den
Raad, aan onze lezers mede te deelen.
GOES den J4 October.
Men meldt uit 's Gravenhage van den 10 dezer:
De Minister van Justitie is eergisteren in de resi
dentie teruggekeerd en heeft zijne werkzaamheden
hervat. De Minister heeft aangekondigd dat zijne
gewone audenlie aanstaanden Dingsdag voortgang heb
ben zal.
Ofschoon de pogingen tot het redden van schip
breukelingen gisteren ochtend aangewend bij het
stranden of liever volslagen verbrijzelen van hel
Stettinsch houtscheepje onder Loosduinen bij ge
brek aan eene reddingsboot op de plaats des onheils,
maar gedeeltelijk zijn mogen gelukken achten wij
het nogtans pligt hun allen hulde, te brengen die
zich met eigen levensgevaar in zee gewaagd hebben
en althans twee personen van een wissen dood heb
ben gered. Het is Ment Tuituit Scheveningen
die meer bijzonder verdient genoemd le worden hij
was het die niet voor de zware branding terugdeins
de hij deed om vrije beweging te hebben zelfs
de lijn los maken welke als behoedmiddel om zijn
lijf was geslagen zoodat hij zich als het ware ge
heel op eigen krachten moest verlaten; doch de hoo-
gere kracht de zucht om zijnen medemensch te
redden stond hem bij en deed hem de twee schip
breukelingen (de kapitein en de scheepsmaal) die
op een balk in de golven dreven bereiken. Tuit
verdient allen lof en men verneemt met genoegen
dat de Commissaris van Poiicie Behr hem bene
vens eenige anderen, reeds onmiddelijk aan den Bur
gemeester dezer residentie, die zich gisteren ochtend
te Scheveningen bevond lot eene welverdiende be
looning heeft aanbevolen. Ook de Heer Burgemees
ter van Loosduinen die van hel moedig gedrag van
Tuit getuige was moet hem voor eene belooning
hebben voorgedragen. Welk een gevolg dit ook
hebbestreelend is het voor het mensehlievend ge
moed dat de erkende zucht van de bevolking onzer
zeeplaatsen tot het redden van in nood verkeerenden,
zich ook ditmaal op eene schoone wijze getoond
heeft.
Naar men nader verneemt is de eigenaar van
de stoomboot Red Roverde Heer fVijnen te
Londen.
Men schrijft uit Viaardingen van den 10 Oct.:
Op H. Donderdag avond len 9 ure, is de kade van
den Aalkeetbuiten-poider aan den Boonervliet bij de
zoogenaamde Boon-meer doorgebroken, waardoor ge
noemde polder grootendeels is ondergeloopen zoodat
naar gissing onder de gemeenten Vlaardinger-ambacht
en Maasland omstreeks 700 bunders land onder wa
ter staan. Van af genoemde vliet is het water tot aan
den Maassluisschen dijk, nabij deze stad, over de wei
den gespoeld en is daarentegen de Deifsche en Bree-
vaart aan de kanten voor een aanmerkelijk gedeelte
droog geloopen.
In den beginne was de verwarring groot en den
toestand der bouwlanden in dien polder waarlijk hui
veringwekkend toen in den donkeren nachtonder
het luiden der Maaslandsche klok en het slaan op ke
tels, het water de woningen naderde en een ieder
alle krachten inspande, om het Joeijende vee voorden