1852 DOJVDERDAG 15 JANUARIJ. De uitgave dezer Courant geschiedt Maandags en Donderdags avonds. De Prijs per Kwartaal is f J,75 Franco per Post f J,90. Gewone Advertentien worden a 20 ets. de regel geplaatst. Geboorte-, Huwelijks- en Doodberigten van J6 regels a f J.20 behalve het Zegelregt. VERGADERING tan dbn RAAD van den 14 Januabu 1852. Absent de Heeren Smallegange en Hochart. De notulen der vorige vergadering worden gelezen en gearresteerd. Aan de orde is het voorstel, ter vorige Vergade ring door den Voorzitter gedaan, of het met den geest en letter der Wet bestaanbaar is dat Burgemeester en Wethouders worden benoemd tot bestuurders van instellingen of gestichten waarvan aan hen bij art. 179, letter T., uitsluitend het toezigt is opgedragen. De Heer Blaauheen zegtdat door hem dit art. in het Collegie van Burgemeester en Wethouders is aangeroerd na dat hij bekend was geworden met eene door den Raad van Vlissingen op dit punt ge- nomene beslissing, strijdig met zijn gevoelen. Bij dat art. wordt aan het Collegie van Burgemeester en Wethouders (dus aan den Burgemeester en de beide Wethouders gezamenlijk) het toezigt over de lief dadige instellingen opgedragen wordt nu één der Wethouders tot lid of voorzitter van zoodanige lief dadige instelling gekozen dan zal óf die gekozene ais Wethouder over zich-zelven toezigt moeten houden, óf het toezigt zal, in strijd met de Wet, niet verblijven hij het Collegie van Burgemees ter en Wethouders, maar bij den Burgemeester en éénen Wethouder. Aan vervanging door een lid van den Raad kan hier niet gedacht worden de Wet noemt in art. 90 de drie gevallen op waarin zoodanige vervanging, de Raad zulks noodig achtende, mag plaats hebben doch uit geenerlei wetsbepaling is af te leiden dat zoodanige vervanging admissibel zou zijn voor een voortdurend en dagelijks toezigt, hoedanig aan het Collegie van Burgemeester en Wet houders bij art. 179 lett. T. is opgedragen. De Heer van Kerkwijk is eveneens van meening, dat een Wethouder niet kan vervangen worden dan in de gevallen bij art. 90 genoemd maar deelt niet het bezwaar van den Heer Blaanbeenomdat de Wet het niet verbiedt er kunnen zich gevallen voordoen, dat men hel hoogst wenschelijk zou achten een der Wethouders tot bestuurder van eene dier instellingen te benoemen en voor dat geval vindt ZEd. beter om ten dezen geen vast beginsel aan te nemen. De Heer Fervenne verklaart zich voor het gevoe len van den Heer van Kerkwijk. De Heer van den Bosch deelt grootendeels de be ginselen van den Heer Blaauheen doch alles lost zich naar zijne zienswijze op in de meer of minder uitgebreide beteekenis die men aan het woord toe zien hechten wil hij denkt daarbij minder aan een dagelijks toezigt en wil lilt T meer in verband be schouwd hebben met lilt. U. ZEd. zou dan ook het bezwaar niet zoo onoverkomelijk achten, om dal toe zigt, in zoodanig geval, aan den Burgemeester en één der Wethouders over te laten. De Heer Blaauheen bestrijdt de vorige sprekers vermeent dal het gebodom toezigt over die instel lingen te houden van zelve het verbod insluit om daarvan i id te zijn; verschilt met den Heer van den Bosch van gevoelen nopens de opvatting van het woord toezien in verband met litt. U, daar de wet gever in dat geval voor die beide bepalingen geene twee afzonderlijke zou gebezigd hebben en zegt ten slotte dat hetgeen aan het Collegie van Burge meester en Wethouders is opgedragen, niet door den Burgemeester en éénen Wethouder mag verrigt worden. De Heer Soutendam verklaart zich voor het ge voelen van den Heer Blaauheen. De Heer Fer schoor zegt dat de Wethouders niet als zoodanig maar als leden van den Baad wor den benoemd dat zij dus wel degelijk verkiesbaar zijn en het toezigt uitoefenen als Wethouders. De Heer Blaauheen merkt aan, dat dit in zooverre juist is als men het toepast op deze vergadering dat art. 179 voorkomt in de derde afdeeling hande lende over het dagelijksch bestuur der Gemeente, en het dan toch wel dezelfde persoon zal zijn die be stuurt en toezigt houdt op zijn eigen bestuur. De Heeren de Knokke van der Meuten en Kake- beeke verklaren zich voor het gevoelen van den Heer Blaauheen. De Heer van den Bosch verwijst naar eene vroegere dergelijke benoeming, die namelijk, van den Wet houder van Kerkwijktot Generale-Btandmeester. De Voorzitter antwoordt dat dit is geschied uit klacht van het nog bestaande Brand-Beglement en dat juist voor het onderwerp Brandwezen de su perintendence aan den Burgemeester alleen is op gedragen het is niet de vraag of het welligt wen schelijk of doelmatig zou wezen een Wethouder te benoemen, het is de vraag of het wettig geschieden kan. De Heer Smallegange op dit oogenblik ter Ver gadering verschijnende wordt door den Voorzitter naar zijn gevoelen gevraagd. ZEd. zegt, dat hij na overweging er geen bezwaar in ziet, dat Burgemeester en Wethouders tot de be doelde betrekkingen worden benoemd. In hoofdelijke omvraag gebragt, wordt met 6 tegen 4 stemmen als beginsel aangenomen, dat Burgemeester en Wethouders niet benoembaar zijn tot bestuurders van zoodanige instellingen over welke aan hun het toezigt uitsluitend is opgedragen. Tegen stemden de Heeren van Kerkwijk Fer venne Smallegange en Ferschoor. Wordt voorlezing gedaan der resolutie van Heeren Gedeputeerde Staten van 20/27 December 11., waarbij wordt voorgesteld om de jaarwedden van Burge meester Wethouders, Secretaris en Ontvanger, aismede het presentie-geid voor den Raad te be palen op het bedrag zoo als dit vroeger werd genoten. De Voorzitter zich voor een oogenblik verwijderd hebbende, wordt door den Heer Blaauheen in rond vraag gebragt of men in het voorstel van Heeren Gedeputeerden nopens de jaarwedde des Burgemeesters genoegen kon nemen. Met algemeene stemmen aangenomen en alzoo die jaarwedde voor het vervolg bepaald op 800, De jaarwedde der Wethouders in omvraag gebragt zijnde wordt mede bepaald op het vroeger bedrag van f 400,voor ieder. De jaarwedde van den Secretaris zal worden voor gedragen met f 1200,zulks met aanvoering van bepaalde gronden. De presentie-gelden worden met algemeene stem men geëcarteerd. Nopens de jaarwedde des Ontvangers besloten deze voor te dragen tot het vroeger bedrag met verkla ring dat men daarop wenscht terug te komen na de regeling van het finantie-wezen. Wordt voorlezing gedaan eener missive van Gede puteerde Staten, dd. 7 Januarij 1852, waarbij zij den ontvang berigten van het Reglement op den verkoop van Zeevisoh en, op grond dat daarin vervat zijn bepalingen strijdig met de Wet en het algemeen belang van Z. M. hebben gevraagd vernietiging van die bepalingen. Aangenomen voor kennisgeving. Wordt overgegaan tot de benoeming van eenen president van het algemeen Armbestuur volgens de bestaande stichtingbrieven te verkiezen uit de leden van den Raad. v De Heeren Smallegange en Kakebeeke worden door den Voorzitter als stemopnemers benoemd. Worden uitgebragt op de Heeren B. B. van den Bosch 8Ph. Fervenne 1 PA. Hochart 1 stem. De Voorzitter den benoemden geluk gewenscht hebbende met de eervolle onderscheidingwordt door dezen verklaard dat hij die benoeming aanneemt. Hiervan zal mededeeling worden gedaan aan het algemeen Armbestuur. Wordt mededeeling gedaan eener ingekomene missive van den Heer Fransen van de Putte, c. s. met copie adres aan Gedeputeerde Staten betrek kelijk de Kamer van Koophandel, De brief voorgelezen zijnde, wordt besloten het adres met andere stukken Ier kennisneming aan de leden van den raad rond te zenden. Wordt voorgelezen, missive van Heeren Regenten der Godshuizen in deze stad, welke, geen onderstand uit de gemeentekas genietende, onverpligt zijn de re kening en begrooting ter goedkeuring in te zenden biedende evenwel het gewone exemplaar daarvan den raad aan. Na eenige discussie aangenomen voor kennisgeving en besloten in het archief te deponeren. Wordt gelezen, rekwest van van der Mark, c. s., vischverkoopers te Goes, houdende bezwaren tegen het tarief van keuring voor gedroogde visch en ver zoekende dat dit, ingevolge daarbij opgegeven maat staf, moge worden gewijzigd. Besloten aan te houden tot de grieven bekend zul len zijn tegen het vroeger ingezonden reglement voor den verschen visch. Worden achtereenvolgens voorgelezen twee mis sives van de Directie der Leenbank de eerste ten geleide der rekening over 1851 welke ten fine van onderzoek wordt gesteld in handen eener commissie, bestaande uit de Heeren Blaauheen van der Meu ten en Smallegangede tweede houdende voorstel om het grondkapitaal der bank bij vroeger besluit bepaald op f 15000,te verminderen op f 13000 en de resterende 2000,over te brengen bij den stedelijken ontvanger ter beschikking der stad. De Voorzitter van den Heer de Knokke van der Meulen eenige inlichtingen gevraagd en erlangd heb bende, wordt het voorstel gesteld in handen van Bur gemeester en Wethouders op rapport. Wordt mededeeling gedaan, dat eenige Boomen.aan den Cingel van den Galgenhoek staande niet meer groeijen en Burgemeester en Wethouders voorslellen dezelve te gelde te maken. Besloten tot verkoop en daarop goedkeuring te vragen van Heeren Gedeputeerde Staten. Wordt in behandeling gebragt het regiement van orde. Over de algemeene beschouwingen niemand het woord vragende, worden achtereenvolgens alle de ar tikelen, met geringe wijziging, en daarna bet reglement in zijn geheel aangenomen. De eenige wijziging van eenig belang was deze dat in het vervolg in plaats van alleenlijk den dag en het uur der vergadering openbaar temaken, daarbij ook de punten van behandeling zullen worden opge geven zijnde deze wijziging geschied op voorslei van den Heer van den Bosch. Ten slotte worden overgelegd de Staatsbladen 167 tot 216 en daarna de vergadering gesloten.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1852 | | pagina 1