Dat voorstel komt in omvraag' r de stemmen stakeen. De
Voorzitter vermeent, dat kier art. ,76, al. 2 dei' prov. wet
in toepassing- zal moeten gebragt worden.
De heer Kroef oordeelt art. 76 der prov. wet hier niet te
pas te komen- Wordt besloten den minister eenvoudig te
verwittigen dat de stemmen op dat punt hebben gestaakt.
De voorzitter stelt voor, den grondslag der verkiezingen
elke zes jaar te herzien, te beginnen met het eerste jaar
der aftreding van leden. Aangen. met algemeene stemmen.
Over een te geven advies, voeren nog de heeren van Cit-
ters Mooijaartvan dqr Bilt en Uyttenhoven het woord, oin
uit te maken dat Gedep. Staten het regt hebben om onder
kiesdistricten aan te wijzen.
Wordt gelezen verslag der afdeelingen op het voorstel van
Gedep- Staten, tot opheffing der prov. belasting; hebbende
ëéne afdeeling gemeend, dat geene goedkeuring des konings
op de intrekking noodig was. Wordt met 17 tegen 15 stemm.
besloten de goedkeuring des konings niet te vragen.
Verslag der afdeelingen op het voorstel van Gedep. Staten
tot wijziging van 't reglement op de longziekte van 't vee
strekkende tot bijvoeging der havens van Veereen eenige
andere. De Voorzitter geeft kennis, dat de uitbreiding van
^zoodanige surveillance vele moeijelijkheden in zich heeft en
wordt daarin ondersteund door den heer Vis, die getuigt,
dat bet reglement tot hiertoe zeer goed heelt gewerkt en
hij alzoo geene wijziging noodig acht. De heer Paspoort
wederlegt en de heer de Jonge appuyeert deze meening.
Wordt besloten Veere niet bij te voegen ook niet de
Hoofdplaat; Walsoorden zal worden opgenomen in het
reglementKortgene nietdoch Philipsland. Met de overige
voorgedragen wijzigingen vereenigt zich de vergadering.
Wordt verder besloten den minister van binnenl. zaken ken
nis te geven van de in het reglement gebragte wijzigingen.
Op het adres van den heer Kakenberg wordt besloten
zich te vereenigen inet het denkbeeld der afdeelingen en
het verzoek te weigeren.
Wordt verder besloten niet terug te komen op het be
sluit der vergadering, waarbij het fonds van dén landbouw
beschouwd wordt als eigendom der provincie.
Toen de Voorzitterdaar nu de meest dringende zaken
waren afgehandeld, de zomer-zitting der Staten wilde
sluiten, verzette zich daartegen de heer Verhagen, en werd
daarin ondersteund door de heeren Kroef en Fransen van de
Puttedien ten gevolge wordt appel-nominaal ingesteld
over de vraagis de vergadering voor het sluiten van de
zitting op heden en wordt met 20 tegen 10 stemmen goed
gevonden deze zitting te sluiten; waardoor verscheidene
ganseh niet onbelangrijke punten ter beslissing tot de najaars
zitting blijven uitgesteld.
De Voorzitter stelt nu voornaar aanleiding der bepa
lingen van het reglement van orde, art. 15eene commissie
te benoemen tot resumtie der notulen- De heer Kroef
draagt voor dit op te dragen aan Gedep. Staten. De heer
Mooijaart wederlegt deze voordragt. Wordt besloten drie
leden te benoemen. Bij de eerste stemming worden in de
bus gevonden 26 stembriefjes en wordt de heer van Citters
benoemd tot le lid der commissie, met 19 stemmen. Van
de 24 stemmen voor een 2e lid, heeft zich geene volstrekte
meerderheid bij de le stemming op iemand bepaald. Bij de
tweede stemming wordt de heer Mooijaart gekozen met 16
stemmen. Voor het derde lid der commissie worden mede
24 stemmen uitgebragtvan dewelke er zich 21 op den
heer Botntne vereenigen.
DeStaatsraad, Commissaris verklaart, namens den Koning,
de zomer-zitting der Provinciale Staten van Zeeland van
het jaar 1851 gesloten.
Nader verslag, bevattende de rede ran, den heer
Verhagen betrekkelijk de Caiamiteuse-Polders
in de zitting van Vrijdag 11 Julij-
Door plaatsgebrek konden wij dit niet bij het verslag der
vorige zitting mededeelen.)
Mijnheer de VoorzitterToen ik ten voorleden jare bij
gelegenheid der discussie aan het einde der begrooting
onder meerder, uwe voorlichting vroeg omtrént de opcenten
ten behoeve der calamiteuse polders geheven wordende,
in hoeverre deze als provinciale belasting op die begrooting
moesten worden gebragt, antwoordet gij mij, dat dit eene
rijks belasting was, en dat het alzoo buiten onze bevoegd
heid was orn deswegens in beschouwingen te treden. Deze
geheele vergadering bewaarde toen het stilzwijgen, en ik
moest uit dat stilzwijgen wel tot twijfel mijnerzijds geraken;
waarom ik toen, zonder verderen aandrang, op dat punt de
begrooting heb aangenomen. Thans echter is mijne over
tuiging omtrent deze in mijn oog allerbelangrijkste zaak
meer gevestigd; de twijfel van vroeger is mijnerzijds tot
zekerheid gekomenen van daar mijn bepaald voorstel, van
welker aanneming ik, met het oog op art. 115 der provinciale
wet, mijne goedkeurende slem over de geheele begrooting
afhankelijk maak. De opcenten, ten behoeve der calamiteuse
polders geheven wordendetoch zijn provinciaalen de
comptabiliteit van deze opbrengst mag in mijn oog niet langer
aan het toezigt dezer vergadering worden onttrokken.
In de afdeeling, waarin ik werkzaam was, zag ik dan ook
tot mijn bijzonder genoegen deze mijne stelling bijna alge
meen gehuldigd, en uit het centraal verslag blijkt het, dat
in alle afdeelingen schier algemeen mijne denkbeelden zijn
gedeeld geworden. Dit maakt inij mijne taak ligt. Voor hun,
bij wien nog eenigen twijfel op dit punt bestaat, strekke de
officiële mededeeling van den minister van finantien, te
vinden in de bijlagen der Stouts-Courant van 1849, aan de
Tweede Kamer gedaan, ter overtuiging, alwaar de minister
zelve deze belasting als provinciaal voorstelt. (ZEd. doet
daarop voorlezing van dat stuk).
Om bepaalde redenen zal ik thans ter verdere uiteen
zetting van een en ander niet breeder uitweiden, en eerst
danwanneer, mijne stellingen in dezen door een lid der
vergadering mogten worden bestreden, zal ik nader de
gronden voor mijne gevoelens uiteenzetten.
Hierop neemt de Voorzitter het woord en wijst ZEd. op
het groote gevaar, dat er in gelegen zoude zijn, indien de
vergadering dit besluit mogt nemen en het waagt van de
onwettigheid dezer belasting te gewagen en hoe ligt het
rijk hare bijdragen voor die polders zal onttrekken, wan
neer deze zaak openbaar mogt behandeld worden en op de
hegrooting worden geplaatst bijvoert aan, hoe het rijk in
een zeker tijdvak meer dan drie millioen guldens aan onze
polders heeft gesubsidieerden hoe wij verpligt zijnom
in dezen alles met voorzigtigheid te behandelen; dat eene
wet op de waterstaat op handen is, en men in zijn oog
deze moet afwachten, enz.
De heer Verhagen neemt daarop andermaal het woord en
zegt, met leedwezen te bemerkendat de geachte Voorzitter
dit onderwerp op dat terrein heeft overgebragt; hij toch
had met voordacht alles willen vermijden, wat in dezen
in zijn oog min raadzaam kon worden geacht, en vooral
het punt der wettigheid onaangeroerd willen laten, temeer,
omdat, toen hij ten voorleden jare de vraag tot den Voor
zitter rigtte över de wettigheid eener belasting, welke ten
platte lande geheven werd op het gedistilleerd, ZEd. ant
woordde dat het hier de plaats niet was, om de wettig
heid eener belasting te onderzoeken: maar nu de Voorzitter
daarvan zelve gewaagt, en dit als schrikbeeld aanvoert,
nu wijst hij op bi. It van het verslag, w**r Gedep. Staten
hebben opgenomen, dat er onderhandelingen geopend zijn
met het ministerie, om deze belasting wettelijk te regelen,
terwijl dit woord wettelijk in het verslag cursijf is gedrukt,
alsof Gedep. Staten ons allen hebben willen doen opmerken
dat die belasting werkelijk onwettig is. Hij erkent het
gevaarora daarop te wijzendoch stelt de gevolgen daar
van op rekening van hem, die dit het eerst deed. De vraag
is hier echter alleen, of deze gelden langer buiten het be-
heer en toezigt van deze vergadering mogen blijven, en hij
laat de beslissing daarvan aan ieder in het bijzonder over-
Zijdie geneigd mogten zijn om gehoor te geven aan de
pogingen van sommigen, om in dezen hunne overtuiging
ten offer te brengenen terug te deinzen voor de gevolgen,
laat hij vrij spel, maar hij verklaart, in het volle bewust
zijn van getrouwheid aan zijnen eed, zijnen pligt te doen
door de begrooting niet aan te nemen, indien niet alle
ontvangsten van welken aard ook op de begrooting worden
gebragt.
Twee jaren heeft hij dé eer, zitting te hebben in deze
vergaderingen van den beginne af aan was bij hem reeds
twijfel omtrent de rigtige orde van zaken in dezen gerezen,
en deze thans tot zekerheid gekomen zijndemag hij niet
langer zwijgen. Nog één jaar en het lot kan hem in
zijnen maatschappelijken kring terugvoeren, en dan, ja dan
zou hij het bewustzijn hebben, drie jaren lid der Staten
van Zeeland te zijn geweest, maar de wroeging zoude hem
bijblijven, dat hij zijn pligt niet had gedaan.
Dit wil hij voorkomen,, en daarom deinst hij voor geene
ijdele en overdrevene schrikbeelden terug, bewust, als hij
isdat op hem de verpligting rustom de belangen der
ingezetenen in dit gewest naar zijne beste kennis te bevor
deren, en daarom verzet "iij zich er tegen, dat de door de
ingezetenen van Zeeland opgebragte belastingen langer aan
het toezigt dezer vergadering zouden worden onttrokken.
Hij vleit zich, dat bet door hem aangevoerde voldoende
zal zijnom zijn voorstel te zien aangenomenen hoopt
dat bet zijnerzijds onnoodig zal zijn, hier nog meerder bij
te voegen; terwijl hij zich vleit, dat andere leden in deze
vergadering niet langer zullen zwijgenom hem te onder
steunen daar hij ongaarne meerdere en geheel andere gron
den zoude aanvoeren, over dit kiesche onderwerp, ten be-
toogedat de opbrengsten dezer belastingendie jaarlijks
meer dan 10,000 bedragen en waarover tot hiertoe eenen
sluijer was liggendetot klaarheid moeten worden gebragt.
Blijkbaar maakte het gesprokene algemcenen indruk-
Ti GOEvS, iu F. KiEEÜWBNS £OON.
r- -r*