IV. 48.
Donderdag den !»5 Junrj.
fA
GOESSeiIE
C O E A N T.
W
Y"*.
vu
i'-YY
■fci
X
•"fivJtó
"4-A
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandags namiddags en Don
derdags avonds. De Prqsper Kwartaal is/"f,75 franco per Post/i ,90.
Gewone Advertent ien worden a 20 ets de regel geplaatst Geboot
^.sÈ ie-Huwelijks en Doodbenden tan 1 6 reeels a 1,20
De lieer de Hackerheeft over de ontwerpen van
wet houdende wijziging in de bepalingen van het Bur
gerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke
Regtsvorderingomtrent boedelscheidingenrakende
minderjarigen, de volgende redevoering bij de beraad
slaging in de Tweede Kamer, gehouden:
De voorloopige vraagEdel Mogende Heeren
of [er volstrekte noodzakelijkheid bestaat, om ten aan
zien der voorschriften van her Burgerlijk Wetboek be
trekkelijk boedelscheidingenveranderingen daar te
stellen zal wel tot gcene ernstige tegenspraak aanlei
ding geven. Bedrieg ik mij niet, dan is de meerder
heid daaromtrent niet meer twijfelachtig., In regtsgé-
leevde geschriften m adressen aan deze Kamerja in de
afdeelingen derzelve verlangen bijna alle zaakkundi-
gen naar eene geheele of gewijzigde terugkeering tot
de wet van ia Junij 1816, welker werking ook in
Belgiewaar het getal twistgedingen veelal grooterdan
in ons tegenwoordig Koningrijk isweinig of geene
aanleiding tot regtsgedingen heeft gegeven.
Omtrent eene tweede voorlopige vraag blijkt min- j
oer van het gevoelen der meerderheid in deze Kamer
namelijk; of, bijaldien de door de Regering voorge-
dragene en bij herhaling gewijzigde ontwerpen van
wetwat derzelver inhoud betreftaannemelijk wor
den geoordeeldderzelvei bepalingen in eene afzon
derlijk uit te vaardigen wet moeten opgenomen wor
den, dan wel in de wetboeken plaats nemen, met
uitligting der tegenwoordige artikelen welke afgeschaft
zullen worden? Al was ik nu een verklaard tegen
stander der zienswijze van de Regering omtrent deze
vraag van vorm', dan kan dezelve bij mij niet zoo
zwaarwigtig zijn, dat ik de daaistelling van bet zoo
zeer wenschelijke en dringend noodzakelijke zou op
offeren aan vooraf opgevatte en vastgestelde denkbeel
den van vorm.
Tot bepaling mijner stem vqor de onderwerppelijke
voordragt van wetbehoefde ik mij dus maar alleen
af te vragen zijn de bepalingen welke men na her
haalde veranderingen en wijzingingen der ontwerpen
nu voordraagt, zoodanig, dat de intrekking van het
besraande en de vervanging van hetzelve door dat voor-
gedragenehet doel kunnen bereiken zullen de be
staande algemeen erkende bezwaren omtrent het verlij
den van boedelscheidingen opgeheven en nuttige mits
gaders gemakkelijk op te volgen voorschriften aan de
natie gegeven worden
Als ik hierop toestemmend antwoordwil ik daar
door niet geacht worden volledigheid en geheele doel
matigheid dezer wetsvoordragten te erkennen zal ik
toch in den loop mijner rede tot aanbeveling kunnen
sprekenik zal ook leemten, en gemis van wenschc-
Jt.ike bepalingennaar nu'jn inzigtkunnen aanwijzen.
Die gebreken nogtans hebben mij het overwegende van
zoo vele wenschelijke bepalingen niet uit het oog doen
verliezen en vooral niethoe met üe meeste onzfj.
dighcidc.e denkbeelden omtrent deze en gene wets
bepalingen uiteen kunnen loopen.
Hiervan wordt al dadelijk een bewijs gevonden in
het laatste lid van art. 1112 hetwelk het hoofdbegin
sel der wet, zoowel door den Franschen als door den
Nederlandschen wetgever aangenomen krachteloos
maakt.
In de Lex 77 20 ffde Legatis secundo wordt
een staat van onverdeeldheid eener nalatenschap te regt
a's de bron van twist en tweedragt aangewezen: van
daar dat die staat van onverdeeldheid eens boedels, de
uitzondering van bet in het iste gedeelte des artikels
aangekondigd beginsel is.
Maar, Edel Mogende Heeren! wat wordt er nu van
den regelals telkens van. vijf tot vijf jaren de staat
van uitzondering hernieuwd en alzoo de aanleidingen
tot twisten vermeerderd kunnen worden Hoe kan
men daarmede den onlangs door een deskundigen ge-
uiten wenscb veretnigen dat er nog grootcre uitbrei
ding aan dat uitzonderings-vermogen zou kunnen ge,
geven worden? Mij dus ware eene voordragt doel
matiger voorgekomen, volgens welke slechts eenmaal
voor, vijf jaren tot het onverdeeld houden van eenen
boedel overeen had kunnen gekomen wordenen ik
zou dit met het negatief beginsel van art. 1658 meer
overeenstemmende geoordeeld hebben. Zoo oordeel ik
ook de bepaling van art. 1113 onvolledig, als aanlei
ding tot vele twistgedingen kunnende geven. Welke
toch is ten opzigte van den sch&Lteischer of legataris
het gevolg der bedreigde nietigheid? Kan hij de,
niettegenstaande zijn verzet, aanbedeelde goederen,
hetzij in handen van erfgenamen, hetzij van derden,
volgen aanspreken uitwinnen als of zij nog gemeen
waren? Welligt oordeelt Zijne Excellentie de Minis
ter van Justitie het niet ongepast dezen twijfel met
een enkel woord op te heffen.
Men mag ook vragen, of het gemis van art. 1118
van het Burgerlijk Wetboek wel zoo ontwijfelbaar,
bij het bestaan der art. 126 en 695 van het Wetboek
van Burgerlijke Regtsvordering, is goed te keuren?
Art. 822 Code Nap. en art 59 van het Code de Proc.
Civ. stonden ook nevens elkander. Gemeld art 126
bepaalt evenmin als het 695ste. voor welke regtbank
de eisch tot boedelscheiding zelf moet gedaan worden,
Iets anders toch is eene vordering tot aan de boedel
scheiding en voor de boedelscheidingiets anders de
eisch tot boedelscheiding zelf, en in het weg gevallene
art. 1118, bepaaldelijk in onderscheiding der andere
regtsvordcringen betrekkelijk voor of na de boedel
scheiding opgegeven.
Ik geloof ook datnaar aanleiding van het voor-
gedragene art. 1117 in verband nier art. n 15, zal
kunnen gevraagd worden of de Regering het woord
nalatigen tevens niet in den zin van niet tegemvoor-
digenin deze wets-voordragt wil opgenomen hebben
Zoo ja, is dit dan regtskundig goed? Men kan fac
to nalatig zijn en tegenwoordigmaar niet tegenwoor
dig en animo niet nalatig wezen. Ware het dus niet
wenscbelijker geweest de bijvoegingof niet tegen
woordig ter aanduiding van zoodanige personen voor
wie, volgens de art. 519 en 524 geen bewindvoerder
benoemd of wier vermoedelijk overlijden nog niet ver
klaard is? Het beroep op art. 519 tot 522 van het
Burgerlijk Wetboek is immirs alleen gedaan om de
regtsbetrekking of attributen van den bewindvoerder
niet in het onbepaalde te laten, en dat beroep vermin
dert dus de zwarigheid nietwelke ook bij de art.
819 en 838 van het Cod. Nap. niet opgemerkt is.
Zoo had ik ook eindelijk in dit artikel liever in den
regel bepaald geziendat de benoeming van een on
zijdig persoon in het vonnis moest plaats hebben
ten ware de noodzakelijkheid dier benoeming, na de
uitspraak van het vonnisbevelende de scheiding
geboren wierd.
Ongaarne zie ik ook in deze wet eene bepalingop
geweld uit eene anders zoo doelmatige bron van be
zorgdheid voor overtollige kostenik bedoel de vrij
heid om ai) eene en dezelfde akte boedelbeschrijving
en boedelscheiding daar te stellen.
Het zal overhaasting bevorderen daar waar bedaard
onderzoek betrekkelijk en juiste beschrijving van den
staat des boedels te pas komt: over de doelmatigheid
der scheiding zal met geene genoegzame kennis van
zaken kunnen geoordeeld worden. Hoe dikwerf ge
beurt het nietdat bij den inventaris vorderingen ge
daan en tegengesproken worden welke een nader on
derzoek der boedelpapieren en opsporing van andere
stukken onvermijdelijk noodzakelijk maken In alle
gevallen verbiedt de voorzigtigheid en zorg voor min
derjarigen toe te latendat boedelbeschrijving en
boedelscheiding bij eene en dezelfde acte worden op
gemaakt.
Dc bedenking dat de gegevene vrijheid vooral ten
opzigte van kleine boedels doelmatig iskan ik niet
beamen. Weinig is betrekkelijk. Wat voor deneenen
persoon veel is zal voor den anderen weinig zijn
maar daarenboven zullen dan ook de kosten van deze
acten in kleine boedels naar eveniedigheid gering we
zen het uitsparen dier weinige meerdere kosten we
gen ook volstrekt niet op tegen het gevaar van be
nadeeling.
Vooguén vooral behooren ten opzigte van de waar
de der roerende en soms ook van onroerende goederen
zich kunnen beraden en moet het nimmer den
schijn hebbendat zij met overijling zijn te werk
gegaan.
'Gaarne ontving ik ter dezer gelegenheid nadere in
lichtingen omtrent de pok elders gedane vraag. Was
volgens het voorgestelde art. 1121 gebeuren moet»
als'sommige erfgenamen de weigering gegrond, ande
ren dezelve ongegrond oordeelen 'of kan geen erfge
naam zich over de weigering beklagen, zoodra ec
maar een is, die de weigering gegrond vindt?
WelligtEdel Mogende Heerenheb ik vragen ge
daan wier beantwoording uit de voordragt of derzel
ver beweegredenen gemakkelijk ismisschien heb ik
verkeerdheden of leemten/aangewezen waar een ander
mij niet kan toestemmen dezelve aanwezig te zijn,
maar de dagelvjksche toepassing, welke ik aan de be
palingen dezer wet toewensch vordert tevens dat ook
door onze beraadslagingen die toepassing gemakkelijk
worde gemaakt; en kunnen dezelve al niet vóór
de aanneming der wet beantwoord of de vermeende
gebreken weggenomen worden, dat een en ander is
niet van dien overwegenden invloed, dat ik de wet
daarom zal afstemmen; in teger.deei ik mag de aanne
ming trachten te bevorderen, door u op de meest in
het oog loopende verbeteringen dezer voordragt nog
kort te wijzen.
Daaronder rangschik ik dan de opg-aven der gevol
gen van het verzet der schuldeischers en legatarissen
te meer omdat door de ruime en door mij hiervoren
bedoelde toepassing dezer nieuwe wetsbepaling meer
dere waarborg tegen kwade bedoeling hebbende erfge
namen kan gegeven worden.
Geheel kan ik mij ook vereenigen met dc beperking
van het uitgebreid systeem der straf van nietigheid bij
verzuim van regelen omtrent boedelscheiding in de vijf
nog werkende artikelen van ons Burgerlijk Wetboek
maar bovenal met de verwerping'van de wijze van
scheiding bij kaveling en loting. Bij de grootere uit
breiding aan de kantongeregten gegevenin verwach
ting dat groote kunde en ondervindinggevoegd bij
onbesprokene braafheidvoortaan de titelsbij de
benoeming dezer leden van de regterlijke magt zullen
zijnmag ik niet twijfelen of cfes kantonregters tegen
woordigheid bij en de goedkeuring van de b iedelscheï-
j dingen zullen ontwijfelbare waarborgen voor ninderja-
I rigen en andere hulpbehoevende personen op' jveren.
Er. verzaakten derzelver vertegenwoordigers al eens
1 de aan hem toebetrouwde belangen de onzijdige kan-
tonregter waakt, terwijl hij tevens de arronclisscments
regtbank boven zich gesteld zietom Cgelijk ik ver
trouw dat ook in de bedoeling van art. 1121 gelegen
is) datgene te verbeteren en aan te vullenwat hij a?s
verkeerd of geheel veronachtzaamd aangewezen heeft.
Is ooitEdel Mogende Heerendoor de ondervin
ding de noodzakelijkheid eener wetsbepaling gevoeld
geworden, het ie die, welke in art. 1122 wordt voor
gedragen.
I x Nu ik tot het tegenwoordig onderwerp betrekkelijke
i wetsbepalingen eenige jaren in werking heb gezien,
mag ikniet al de achting aan vroegere ontwerpers
I onzer wetten verschuldigd, gerust het daarvoor hou-
I den, dat zij meer het oog hebben gehad op groote
erfenissendan op kleine boedels. De spoedige be
reddering en scheiding derzelvezullen door deze voor
dragt voornamelijk bevorderd worden in het grootste
getal van kleine boedels vindt men een of zeer wei
nige vaste goederen dikwerf mer hypotheek bezwaard
of wel het eenig onroerend goedbehoorende tot het
bedrijf van den overledenenhetwelk door geen zijner
erfgenamen kon worden uitgeoefend; in andere boe
dels gelijk in de koopstedenzal het belang van een
of meer der 'erfgenamen dikwerf medebrengen, om
gelden beschikbaar te krijgenterwijl een of meerdere
vaste panden hem tot overlast of weinig baat zouden
kunnen zijn. De ondeelbaarheid van eenig vast goed
op zich zelve zal in andere gevallen eene gegronde
drangreden tot verkoop wezen.
In ucze en soortgelijke gevallen nu kunnen de regt-