N°. 44.
1843.
GOESSCHE
Donderdag den 3 .Tunij.
COUEANT.
hET GENOOTSCHAPS WEZEN EEN
KENMERK VAN ONZEN LEEFTIJD.
NIEUWSTIJDINGEN.
Parijs, den 26 Mei. Gisteren avond heeft zich
eene commissie uit de kamer der afgevaardigden naai
den toren der oude kerk van Moiitmartre begeven
om op dien heuvel eene proeve bij te wonendie
aldaar in hare tegenwoordigheid op bevel der kamer
met de nieuw, uitgevondene nacht-telegrafen genomen
is. Duizenden van toeschouwers, en zoo men ge-
looveh mag ook aan de commissie zelve hebben deze
proeven bijzonder voldaan. De seinen zijn met nog
-meer duidelijkheid te onderscheiden dan die van den
gewonen dag-telegraafen de bewegingen geschieden
met eene buitengemeene snelheid. De uitvinding schijnt
dus aan de hoofdvereischten eener zoodanige wijs van
berigtgeving te voldoen.
Brussel, den 30 Mei. Het Antwerpsch Journal
du Commerce zegten de overige bladen dier stadzoo
wel als de onze, herhalen de volgende: „Wij verne
men dat de regering verboden heeft, de nieuwe Spaan-
sche 3 pCtsofficieel te noterenzij grond zich daarbij
op eene reden van publieke orde en zedelijkheid."
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandags namiddags en Don
derdags avonds. De Prijs per Kwartaal is f f,75 franco per Post/1,90,
Gewone Adverteatien worden k 2t> ets, da regel geplaatst. GeJaoe?
te-, Huwelijks- en Uoodberigten van 16 regels a1,20
Voor zoo verre ik de zaak kan inzien, meen ik
het genootschappelijke leven en werkenzooverre het
een kenmerk is van onze dagenals een verheugend
blijk te mogen beschouwen en voorstellen van voor
uitgang der tnenschheid, vooruitgang in ontwikkeling
verlichting en beschavingjawat nog meer zegt,
in Christelijk leven.
De grond van deze mijne beschouwing is eenvoudig
en duidelijk. De onderlinge verbindtenis van meerde
ren tot gemeenschappelijk werken is eene vrucht en
een teelten van ontwikkeling en beschaving. Daartoe
toch is zeker zelfstandigheid van geest, zekere ruim
te van begrip zeker gevoel van? de onderlinge betrek
king dermenschcn tot elkander onmisbaar die bij den
onbeschaafden mensch ontbreken. Te vergeefs zoekt
gij onder volkendie nog ruwnog in hunnen kind-
schen staat zijnzoodanige onderlinge verbindtenis,
zulk een genootschappelijk, werken. Zij gevoelen daar
aan evenmin de behoefte als zij de geschiktheid daar
toe bezitten. Waar dus gemeenschappelijk werken is
daar is ook ontwikkeling beschaving aanwezig. Waar
wij dat leven en werken derhalve in groote algemeen
heid en krachtigen bloei aantreffen, daar mogen wij
derhalve ook eene hooge mate van ontwikkeling en
beschaving aanwezig achten. Derhalve nu kunt
gij de sluitrede mer betrekking tot onzen tij4 wel ver
der completeren.
Maar er is nog meer. Beschaving alleen .brengt nog
het Genootschapswezen niet voort. De Geschiedenis
leert het ontegensprekelijkgenootschappelijke verbin
tenis en werkzaamheid is een uitvloeiseleene natuur
lijke maar heerlijke vrucht van het Christendom. Daar
om zoekt gij vruchteloos in den heerlijksten tijd van
Grieksche en Romeinsche beschaving, wat de Middel
eeuwen vaak als zoo barbaarsch en ruw en donker
afgemaaldin overvloed u te aanschouwen geven.
Wat ook anders, dan die liefde, die uit God'door
Christus isdie in al wat mensch heef een kind
van denzelfden Vader, een voorwerp van dezelfde ge
nade aanschouwt en bemint, kan het'denkbeeld op
wekkenveel min lust, moed en kracht geven, om
geld en goedmoeite en tijd ten offer te brengen aan
het welzijn van verre verwijderde volkenom alzoo
heinde en verre een zaad uit te strooijenwaarvan de
eigenlijke vruchten eerst in een toekomend leven kun
nen gezien worden? Daarom, daarom meen ik in
het beschouwde tèeken des tijds mij met dankbaar
heid te mogen verheugenen daarop te mogen roe
men als een blijk van levêndig en werkdadig Chris
tendom.
Meent echter daarom nietdat ik hieruit aanleiding
zal nemen om ook almede een loflied ter eere van
onze eeuw te schrijven, en u uitnoodigen om daarin
te stemmen. Waarlijk, zoodanige opwekking hebben
de meesten niet noodig! Maar wij mogen immers het
goede, dat onzen leeftijd •kenmerktwel dankbaar op
merken en erkennen. Er staat gewis kwaads genoeg
tegenover! Daarenboven ik spreek van dankbaar
niet van hoogmoedig erkennen van dat goede. Tot
trotsche zelfverheffing zie ik in die erkentenis niet den
minsten wezenlijken grond. Dat onze leeftijd hooger
staatdan de vroegere dagenin ontwikkeling en be
schaving en Christelijken zinis niet meer dan na
tuurlijk dat ligt in den aard der dingen. Diepdiep
zouden wij ons moeten schamenindien de gewigtige
gebeurtenissen en bijzondere omstandigheden van het
einde der vorige en van het begin der tegenwoordige
eeuw vooralindien de omwentelingen met haré gevol
gen de bange tijden, die daarop gevolgd zijn, in
ft algemeen de inzigten niet verruimd, den geest niet
ontwikkeld, de belangstelling in de Godsdienst niet
verlevendigd hadden. Daarenboven is hoogmoedige
verheffing op den tijd waarin men leeftaltijd eene
dwaasheid. Het is toch immers onze schuld niet,
dat wij niet vroeger of niet later geboren werden. Zoo
die leeftijd ook al iets ■■•oeds heeft, hoe gering is hpt
aandeel, dat ieder voor zich daaraan met regt zich
mag toe kennenEn ten slotte komt het nog alles
op het beginsel aanwaaruit ieder voor zichtot de
voortbrenging van dat goede medewerkte. Al ware
iemand ook lid, bestuurder zelfs van alle aanwezige
liefdadige en edele Genootschappenhet zou hem im
mers geen greintje wezenlijke waarde geven, als hij
zijn geld of zijn' tijd alleen gaf om alzoo eer en ach
ting te verwervenof omdat hij fatsoenshalve zich
nier durfde onttrekken De voorvader uit de Mid
deleeuwen, uit ware welwillendheid lid van slechts
ééne liefdadige broederschapzou dan immers veel
hooger zijn te schatten dan hij. Ook te dezen geld
immers het woordzonder liefde is- men nietseen
klinkend metaalniets meerder of hooger.
Eindelijk moet ik ook 'nog dit u doen opmerken
dat zelfs de dankbare vreugdewaarmede men naaf
mijn inzienzich mag en moet verheugen in de ge
nootschappelijke rigting van onzen tijd, geenszins on
vermengd kan wezen.
In de eerste plaats toch wordt door dat heerschende
Genootschapswezen de individuelede bijzondere werk
zaamheid ligt eljk benadeeldverzwakt, verminderd
De Handelmaatschappij b. v. zal wel menige particu
liere onderneming belet of verijdeld hebben. De zoo
heerschend gewordene manier, om.alles bij aandeden
of actiën te doenis gewis voor de ontwikkeling van
den echten ondernemings- en handelsgeest niet voor-
deelig. Als men getrouw aan alle liefdadige en gods
dienstige Genootschappen zijne bijdrage levert, dan
komt 'menbij de ons, zoo natuurlijke traagheidmaar
al te ligt er toe oni zich ontslagen te rekenen van
de heilige verpligtingdie toch op ons blijft rusten
om het tijdelijke en het geestelijke welzijn van onze
medemenschen ieder voor zich in het bijzonderin j
in zijnen naasten kring, naar vermogen te ondersteu
nen en te bevorderen. Ik behoef dit, vertrouw iks
slechts aan te duiden; gij begrijpt mijne meening, en
zult het waarschuwende daarin niet overbodig rekenen.
En vooral niet minder (dir zij mijne laatste opmer
king) wordt onze vreugde getemperd door het hoogst
bedenkelijke karakter'f welk wij de genootschappelijk e
rigting bij onze naburen zieu aannemen. Gij begrijpt
dat ik het cog heb op de Socialisten bij de Engel-
schenop de St. SimonistenFoerieristenCommu
nisten bij onze Fransche naburen(waarbij wij Je-
z uit en enz. voegen kunnen.) Al hebt gij toch enkel'
het stuk over de eersten in de Vadcrlandsche Letter
oefeningen (f) gelezendan weet gij reeds genoeg
om u overtuigd te houdendat deze vereeniging niets
minder bedoelt dan eene geheelé omkeering van de te-
genwoördige maatschappij met derzelver instellingen,
rangen en standenmaar ook de opheffing tevens van
alles, wat tót dusverre als goed en. heilig werd ge- j
eerbieaigd en ontzien. Vorstenmoord en oproer, ver- j
derf en ellende zijn de vruchten waardoor dit Genoot-
schapswezen zich doet kennen. Voorzeker mag het
'zien daarop onze vreugde wel eenigzins temperen; i
ons bevestigen in de overtuiging, dat toeh niet alle
Genootschappen goed en heilzaam zijn of door haren
bloei stoffè tot blijdschap gevenons opwekken tot
waken en bidden, dat zoodanige ontaarding der ge
nootschappelijke rigting en werking van onzen grond
steeds verwijderd blijvezoo als zij -God loftot
heden alleen in de verte door ons wordt gezien en ver-
nomen. Want eene ontaarding, een schandelijk mis
bruik van het in zichzélf goede en heilrijke Genoot-
schapswezen is dat verschijnsel van onze dagen. Daar
van geldt het krachtige woord van den Zanger onzes
tijds
„Jaop den bodem dier ontwijde maatschappij
Ligt tevens de eenheidzucht. Tot eenheid drjft de
(klemming
Der opgespannen veertot eenheid de bestemming
Maar buiten Godde vloek der menschheid
(Men zie verder hierover de Vadcrlandsche Let
teroefeningen voor Mei 1842.) v
(f) Zie dit Tijdschrift voor dit jaarNo. 1.
jfïr/mfiVDÜu
Ter gelegenheid van het plotseling overlijden
van den heer Aguadowordt eene bijzonderheid ver
haald, die een nieuw bewijs is, hoe men soms on
wetend de gelegenheid verzuimt om het fortuin bij de
voorlok te grijpen. Toen de Spaanscbe bankier zich
tot zijne reis gereed maaktewelke hij niet bestemd
was te voleindigenpoogde hij zich va.11 sommige
zijner vaste goederen in Frankrijk te ontdoen. Zoo
vroeg hij dan eens aan onzen beroemden tenor-za ger
Duprezof deze van hem een huis wilde lcro_en,
dat een half millioen waard geschat werd. Duprez
antwoordde dat hij wel zou willenmaar dat hij nog
niet zoo veel bijeen had kunnen sparen. Laat dat
11 niet verhinderen gaf Aguado ten antwoordver
bind u slechts, mij zoo veel 'sjaars (en hij noemde
de som) als lijfrente te zullen betalen en gij zijt eige
naar van het huis." 'De schikking stond almede den
zanger wel aanniettemin bleef hij nog aarzelen
wifde zich bedenkenkortom hij stelde het sluiten van
den koop tct na de terugkomst van den heer Aguado
uit. Had hij toegeslagenzoo zou hij het huis voor
niet met al gehad hebbenwant Aguado overleed eer
dat de eerste betaal-termijn der voorgeslagen rente ver
schenen was.
De heer Joly gaf zijn leedwezen te kennen
dat menin Algerië na twaalf jaren strijden en over
winningen niet meer gevorderd was dan op den eer
sten dag. Deze beraadslaging is met de goedkeuring
der aangevraagde gelden voor Algiers geëindigd.
Èen artikel van het Engelsche dagblad the Sun
van den 26 11. trekt hier tegenwoordig bijzonder de
aandacht en is in de gegeven omstandigheden voorze
ker ook opmerkelijk. Zie hier hetzelve.
De admiraal Sir Edward Owen het kommando over
denaar de Middellandsche zee bestemde Britsche vloot
aanvaardende, heeft te dier gelegenheid eene dagorde
uitgegeven, in welke pnder anderen de volgende zin
sneden voorkomen: „De Heeren officieren moeten niet
uit het oog verliezendat deze schoonezoo wel ge
wapende en toegeruste vlootmeer edele pligten te
vervullen heeft, dan enkele evolutiën en manoeuvres,
die geen ander doel zoude hebbendan de eigenliefde
der bevelhebbers te vleijenhet is integendeel noodig
dat aan boord steeds de strengste orde en krijgstucht
heerschen en dat de vloot zich steeds bereid bevinde,
0111 het hoofd te bieden aan al de gebeurtenissendie
zich zouden kunnen voordoen. Het is derhalve van
belangkarig te zijn met het aan het$cheepsvolk vcr-
lecnen van vergunningenom zich aan wal te bege
ven, en hierin zullen de officieren het voorbeeld be-
hooren te geven."
53clfjü.
Op den spoorweg van Bristol naar Exeter is de
zer digen het tot dus verre voorbeeldelooze schouw
spel bijgewooudeen locomotieve op holvolmaakt
op dezelfde wijze doorslaande als een kolderig of schuw
1