Donderdag den Maart. GOESSCIIE COURANT. BRIEF OVER HET BESLUIT VAN, 2 JANUARIJ VAN DEN SCHRIJ VER OVER DE BEWAAR SCHOLEN. N°. ii De uitgave dezer Courant geschiedt Maandags namiddags en Don derdags avonds De Prijs per Kwartaal is Al,75 franco per Pos^ 1,90, Gewone Advertentien worden a 20 ets. deregel geplaatst. Geboor te-, Huwelijks- en'Doodberigten van 6 re.nels a I,2o. Waarde Vriend Het heeft u misschien reeds verwonderd dat ik die nog al belang scheen te stellen in alles wat het on derwijs en den toestandwaarin her tegenwoordig in ons vaderland verkeerde, betrof, twee maanden heb laten voorbijgaanzonder een enkel woord over htt Besluit van 2 Januarij aan u te schrijven. Dit ge schiedde niet uit gebrek aan belangstelling in de zaak, maar veeleer uit een wantrouwen in de eerste indruk ken die de lezing van dat besluit bij mij te weeg bragt. Ik wilde eerst eenige weken laten verloopen en mij met de denkbeeldendie bij de opstelling van het besluitop den voorgrond schenen gestaan te heb ben gemeenzaam makeneer ik er toe overging om mijne gedachten daaromtrent te ordenenen zoodanig te bepalen dat ik,voor mij zeiven tot een zeker resul taat, hoe deze veranderingen in de bestaande orde van zaken beschouwd moesten worden, kon geraken. Thans evenwel wil ik u mijne gedachten rondborstig meclcdeelen misschien vindt gij er iets inwaaruit gij zelf of een ander nog eenig nut kunt trekkenof anders wordt gij er door opgewekt om ze te wederleggen en in beide gevallen, kan er iets ^goeds uit voortkomen. Ik geef u dus ook volkomen vrijheid mijn geschrijf, wanneer het 11 de moeite waard schijnt, te doen drukkenop dat ook anderen mogen uitgelokt worden mijn gevoe len te beamen of te wederleggen. De waarheid kan niet anders, dan altijd hierbij winnen. Ik ben het toch volkomen met Paul Louis (P. L. Courier) eens, wanneer hij in zijn Pamphlet des Pamphlets schrijft ce tfest pas tin droitPest tin devoirétroite obli gation de quiconque a nne pensee de la produire et meitre au jour pour le bicn xommnncar si votre pensée est bonneon enprofitemauvaise on la corrige ct' Pon profite encore. Dus ter zake. Na de benoeming der commissie tot onderzoek der bezwaren tegen de bestaande verordeningen op het onderwijs, en na'hetgeen uitlekte omtrent het door haar uitgebragte rapport, hetwelk algemeen geloofd werd, niet zeer eenstemmig opgemaakt geweest te zijn .waren allen, die ecnig belang in de zaak van het on derwijs stellenzeer gespannennaar den keer welken deze zaak zou nemen, en het besluit van 2 Januarij kon dus niet andersdan ieders oog en aandacht tot zicii trekken. Men wist toen volstrekt niet wat men verwachten moest, cn menigeen, die het wel met de zaak meendeen wiens borst warm klopte voor het geluk van het Land en den Koning vreesde 'voor eene geheele vrijheid van onderwijs, eene omkeering aller grondslagen waarop oude inrigtingen van onderwijs rus ten eene geheele opheffing der wet van 3 April 1S06. In hoeverre die vrees gegrond was of schijn van rede had, daar het hier zou gelden het opheffen van eene wet, door een Kon. Besluit, willen wij niet vragen; maar dat velen die vrees voedden, zal wel iedereen toe stemmen. Anderen hoopten meer, dan zij vreesden. Door de ondervinding geleerd, dat de wet van i8c6, mede gebreken had vooral dat groote gebrek van 35 jaren oud te zijn, in eene zaak welke in die jaren met reuzenschreden was vooruitgegaan cn dus niet meer passend te wezen voor den tijd welken wij beleven verwachtten, dat men eenige van die gebreken zoude wegnemenen zoo veel dit door een Kon. Besluit geschieden Jcon, vooral hetgeen de examens betrof anders zoude inrigten. Dat de wet echter zelve onaan geroerd, dat het beginsel waar van deze uitgaatde ge heele onderwerping van het onderwijs aan den staat, zonder inmenging van eenig ander gezag, zoude bewaard jfljjvendaar rekenden dezen zeker op. In die spanning der gedachten en gemoederen kwam nu eindelijk de lang gewachte beschikkingen zoo als het meestal gaat in de wereldhet was niet zoo erg als de hangen gevreesd, maar, wij moeten het eer lijk bekennenook niet zoo goedals de anderen ge hoopt hadden. Het besluit schijnt mij te zijn het ge volg van ecnen zedelijken dwang. Er was in de laatste tijden Zooveel geschreven en-gewreven over het onder wijs de commissie tot onderzoek der bezwaren ingc- steldhad reeds voor zoovele maanden rapport uitge- bragt, dat er van den kant van het Gouvernement 1 wel iets diende te geschieden opdat de natie niet zoude gaan denken, dat men de geheele zaak vergeten was, en op zijde had gesteld. Het geschrijf over het onderwijshad vooral twee partijen doen uitkomeneene van welke over verdrukking, achterstellingschending van de gelijkheid der godsdiens tige gezindheden voor de wet, klaagde, en eene andere welke dit niet scheen te kunnen, (ofte willen) zien, maar welke vooral hare vrees had doen blijkendat men onder voorwendsel van gelijkheid voor de wet te" verkrijgen een geheele vrijheid van onderwijs zou wil len invoeren. Geen dier partijen schijnt het Gouver nement te hebben willen in.het harnas jagen, en bei den genoegen willen geven. Of dit 'doel bereikt is zou ik betwijfelenwant gewoonlijk toch zal hij die twee strijdende partijen gelijkelijk wil voldoenaan beiden evenzeer mishagen. Het is onlangs als een be wijs voor de deugdelijkheid van het besluit aangehaald, dat net geen der uiterste partijen voldeed. In zeker op- zigt moet men dit toegeven. De waarheid wordt voor ondersteld, in het midden te liggen, maar of in het onderhavige geval het doel hetwelk in de eerste consi derans van het besluit is voorgesteld bereikt zal worden daarvoor geloof ik dat de ondervinding geene getuigenis zal afleggen. Uit dien aanhef der considerans zien wij dat flet be - -1 sluit genomen 'is, i° om te gemoet te komen aan de bezwaren betrekkelijk het lager onderwijs bij adressen aan den Koning te kennen gegeven; 20 cm allen mc- gelijken waarborg daar te stellen. (Goed Hollandsch schrijven onze Ministeriën niet altijd} tegen elke met den geest der wet strijdige toepassingen iedere kren king der verschillende gevoelens waarvan de vrijheid bij de grondwet is verzekerd. Die woorden geven ge noeg te kennendat het besluit genomen isom de Roomsch Cath. welke zich beklaagden, dat de-scholen en het onderwijs Protestantsch waren, en daardoor aan de vrijheid van hunne godsdienstige gevoelens geweld werd aangedaan ''voldoening en herstel .hunner grie ven te geven. De grond en bodem waarop dus het besluit rustis een Theologische en wij moeten dit wel in het oog houden, bij de beoorSeeling van het geheel. Wij voor ons gelooven, dat de wet van 1806, of schoon het besluit deze in naam onaangevochten laat hierdoor verkracht en uit zijn verband is gerukt. Deze wet,'zoo als ook, na hetgeen reeds in 1800 en vroe ger gedaan wasonder da veranderde omstandigheden der Republiek, wel niet anders kon, gaat van het denkbeeld uit, dat geene bijzondere Godsdienstige ge zindheid iets met het onderwijs te maken heeft. De staat is de magt welke daarover toeziet; deze regelt het, zorgt er voor dat het behoorlijk overal gegeven wordeen het is dus alleen op een staatkundig terrein dat over het goede of slechte, het'noodige of nuttige in de bepalingen daaroveronderzoek kan gedaan wor den. Het gronddenkbeeld is in schijn wel gebleven maar in waarheid geheel opgegeven en wannéér gij de bijzondere artikelen met mij nagaat zal 'ons dit geloof ik ten duidelijkste blijken. Laten wij daartoe deze ar tikelen kortelijk één voor één beschouwen. Art. 1. Kunnen wij voorbijgaan. Of de Gouverneur dan wel een der leden van Gcd. Staten het voorzitter schap in de commissien van Onderwijs zal bekleeden dit doet ndar mijn oordeel weinig af. De meeste Gouverneurs warengeloof iknooit bij de vergade ringen tegenwoordig. Van dien van Zuid-Holland, meen ik dat zeker te weten Art. 2 en 5 alinea 1 zeg gen met zoovele woorden dat men bij de vervulling van openvallende plaatsen in de Provinc. Comm. van onderwijs en Plaatselijke Schoolcommissien acht zal slaan dat de verschillende godsdienstige gezindheden der ledenzoo veel mogelijk in evenredigheid kome met de onderlinge Godsdienstige verhouding yan de bevol king in iedere Provincie of stad. Die commissien blijven dus hierdoor geene rein bur gerlijke instellingen meermaar het Theologischehet kerkelijk regtzinnige principe dringt daarin door. En opdat het toch niet lang duren mogeeer dit geschiedt zoo zullen er bij de Prov.., Commissien honoraire leden gevoegd wordenom die verhouding te bewerken. Die Provincial? Commissien blijven dus niet meer eene vereeniging van de schoolopzieners uit iedere Pro vincie, 0111 met elkander over hetgeen zij in hunne Districten gezien en opgemerkt hebben te raadplegen om met elkander de schoolbelangende belangen van het Onderwijs afgescheiden van alle Godsdienstige be grippen te behandelen, maar in die vergaderingenzul len zitten mannen, die er alleen om hunne Godsdien stige begrippen zijn ingekomenen die dusom cn voor die begrippen daar sprekende en handelendede stellige Godgeleerdheid onder de punten van werkzaam heid dier vergaderingen zullen brengen. Dat art. 3 de Schoolopzieners slechts voor zes jaren laat benoe men, zal misschien menigeen bevreemden, en is geen compliment aan de Heeren, welke thans die betrekkin gen vervullen. Maar het Gouvernement wil volgens zijne inzigten gediend zijnen zöekt dus een middel te behouden0111 hen die dit niet volkomen -doen te verwijderen. In hoeverre het Schoolopzienerschap als een ambt moet beschouwd worden of en in hoeverre het voor het Gouvernement voordcelig zal zijn wan neer alle Schoolopzienersin alle opzigten altijd den wil van het Gouvernement blindelings goedkeuren, is eene vraag, die ik thans nocfl lust noch gelegenheid heb te beantwoorden. Wat art. 4 hier wilis my niet zeer duidelijk maar troor iemanddie onze afgelegene Provinticn of sommige streken daarin kent, is her ongelooflijk, dat dit art. bestaat. Vooreerst is het niet in allen opzig ten regtvaardigden Schoolopziener te dwingen (hij is verpligt zegt het 4 art.) eene commissie van plaat selijk toevoovzigt te doen benoemenomdat hij voor die commissie persoonlijk verantwoordelijk is. (Vol gens art. 11 der Instructie voor Schoolopzieners. Sub. C. gevoegd bij- de Wet van 3 April 1806.) Er kun nen immers in eene kleine plaats zeer gemald ijk geen drie menschen gevonden wordenwaarin de Schoolop ziener vertrouwen stélt. .Volgens de vorige inrigting bestond er in dit geval geene commissieen de Schooiop- ziener wistdat niemand in de sp'hoolltwam regeren, dan hij. En nu zal hij soms menschen moeten aanstellen- van welken hij niet vertrouwt, dat zij in zijnen geest in die school zullen toezien. Ook daar zal hij volgens de Godsdienstige gezindheden moeten kiezenen niet volgens zijne overtuiging van bekwaamheid en geschikt heid der personen voor zulk eene betrekking. Ik her haal het, in dit opzigt is de maatregel onregtvaardig. En is zij uitvoerbaar? O ja: tres faciunt collegium. Maar mij zijn dorpen bekendalwaar ik buiten den Predikant géén twee menschen zou weten te vinden die de Courant lezen. En op zulke plaatsenzal eene commissie uit eenige leden moeten zijnom toe- zigt te houden over het Onderwijs. Wanneer dit tot bevordering daarvan mag strekkenzal het mij genoegen doen. Vergun mij echter vooreerst nog hieraantetwijfelen. Het tweede lid van art. 5 houde ik voor eene we zenlijke verbeteringen geloof dat men zelfs nog ver der had kunnen gaan en steden van 5000 of 6000 zie len in plaats van 8000 het regt van eene Plaatselijke Schoolcommissie toekennen. Art. 6. Is een stap op den baanwaarop men reeds zoo lang, cn zoo.gaarne voortgaat, om alle zelfstan digheid cn zelfwerkzaamheid, aan de besturen der ver schillende steden,en gemeenten te ontnemen en alles naar de Bureaux der Prov. Gouvernementen over te brengen. Art. 7. Bevat eene van de ho'ofdbepalingen van het besluit. E11 ware het niét, om het geen wij zoo» even zeiden van het rein staatkundige, standpunt, waarop ik, met de wet van 1806 het onderwerp'wil de gesteld hebbendan zoude ik dit artikel van harte toejuichen, flk ben ijverig protestantzoo als gij weet, maar juist daarom eerbiedig ik ieders grondwettige reg- teni, en vind niets aanstootelijker dan een protestantsch onderwijzer'in eene Roomsch Cath. gemeente, of er moest een catholijke onderwijzer in eene protestantche gemeente zijn. Den inhoud van het artikel beaam ik dus ten volle. Maar was het noodig die bepaling voor te schrijven Mij is ten minsten(cn u medewant het is in uwe provincie in de laatste jaren gebeurd) het geval bekend dat de Protestantsche schoolopziener

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1842 | | pagina 1