een levend brok recreatie van 1320 kilometer 7 dagen v.a. f 460.- p.p. De heer Mudde van de Rederij Rijn vakantie Roofridders Burchten Boze broers Tol betalen Rijn en wijn DE RIJN: De Rijn mag dan in recentelijke publikaties een slechte naam hebben gekregen omdat de Fransen er zo verschrikkelijk veel zout in morsen en het Roergebied er ook nog wat rommel bij smijt, feit is dat de machtige, 1320 kilometer lange rivier op ons Nederlanders een grote aantrekkingskracht blijft uitoefenen. Logisch. Water boeit. Water leeft. De Rijn leeft. Met zijn intensieve scheepvaart, zijn duwkonvooien en comfortabele salonschepen is de Rijn een van de belangrijkste verbindingswegen in het Europese handelsverkeer. Al meer dan twintig eeuwen lang, want reeds de Romeinen vestigden zich langs zijn oevers en uiteindelijk lieten ook de Batavieren zich in hun uitgeholde boomstammen op de Rijnstroom naar Nederland afzakken. U weet het vast nog wel van uw schooljaren: 100 jaar voor Christus, de Batavieren komen bij Lobith in ons land. Dat jaartal is natuurlijk maar een greep in het duister, want de Batavieren waren niet van die driftige schrijvers, die het allemaal haarfijn aan het nageslacht hebben overgeleverd. Maar daar gaat het hier niet om. Ze hebben twintig eeuw geleden al begrepen, dat de Rijn stroomafwaarts een gemakkelijke vervoersweg was. De Rijn is meer dan een economische waterweg. Hij biedt ook een brok recreatie doordat hij zich door landschappelijk aantrekkelijke streken slingert. In Nederland schuurt hij langs de kribben en de uiterwaarden met lodderig kijkende koeien, in Duitsland weerspiegelt hij de hoge schoorstenen van de industrie-centra en strijkt hij langs de kademuren van steden als Keulen en Koblenz. Nog verder noordwaarts draagt hij met recht de naam van Romantische Rijn. Daar torenen de rotsformaties hoog boven de oevers uit, daar ook vinden we de stoere burchten, die nog altijd iets dreigends schijnen te hebben al is het vele eeuwen geleden, dat roofridders begerig van hun transen neerblikten op de argeloze koopvaarders. Wie kent niet de sage van de Lorelei, de rots die tussen St. Goar en Oberwesel 200 meter loodrecht uit de Rijn omhoog rijst? Hier zat volgens het j verhaal de waternimf haar gouden lokken te kammen en met haar betoverende stem de schippers naar zich toe te lokken, zodat ze wel mooi met hun schepen op de rots te pletter liepen. Heinrich 12 Heine heeft er over gedicht (Ich weiss nicht was soil es bedeuten, dass ich so traurig bin). Treurig moeten ook de zeven jonkvrouwen zijn geweest, koele dames die vanwege hun klipperharde mentaliteit in zeven klippen werden veranderd. Ze liggen vlakbij Oberwesel en zijn alleen bij laag water te zien. Zeven roetgevaarlijke, zwartglimmende rotsrichels die door de scheepvaan nadrukkelijk worden vermeden. Ach, er is zoveel over die Rijn te vertellen. En over wat er aan de oevers van de rivier ligt. Laten we eens een greep doen en beginnen bij ons eigen Rotterdam, dat zijn hele bruisende bestaan toch maar aan diezelfde Rijn heeft te danken. We stappen aan boord van een van die fraaie hotelschepen, van de Rijnvakantie, die als grote witte zwanen zich statig tussen het scheepvaartverkeer mengen en de vakantieganger moeiteloos naar de mooiste plekjes en de fraaiste steden van de Rijn brengen. Arnhem, Wesel, de voormalige Hanzestad vlak over de grens en dan de industriesteden Duisburg-Ruhrort en Duisburg-Hamborn, die de Rijn hier de bijnaam van „IJzeren Rijn" hebben gegeven. Vervolgens Düsseldorf, de tentoonstellingsstad met zijn mooie Rijn-oever, Neuss en de „aspirine-stad" Leverkusen en daarna Keulen waarvan de twee spitsen van de uit de dertiende eeuw daterende Dom al van verre zichtbaar zijn. Als het schip aanlegt is het een paar stappen naar dit prachtige gotische kunstwerk en de beroemde winkelstraat, de Hohe Strasse. Na Keulen volgt natuurlijk Bonn, de hoofdstad van de Bondsrepubliek en dan naderen we langzamerhand de uitlopers van het Zevengebergte, waarvan Königswinter met zijn Drachenfels het merkteken is voor de Rijnvaarder. Aanbevolen: een rit met een Droschke door het Nachtegalendal naar boven en met het tandradbaantje terug. De tocht gaat verder, de oevers worden hoger en de burchten beginnen elkaar op steeds kortere afstand op te volgen. Bad Honnef glijdt voorbij met de eilanden Grafenwerth en Nonnenwerth met een uit de 12de eeuw daterende Klooster, dat nu 'n meisjesgymnasium herbergt van de Franciscanessen. Na de beroemde Rolandseck doemt Remagen op, de plaats waar de geallieerden in 1945 de spoorbrug in handen kregen, waardoor ze hier hun eerste bruggehoofd konden vormen. Tegenover 't wijnstadje Linz met zijn vakwerkhuizen mondt de Ahr in de Rijn uit. We passeren de burght Rheineck, de eilanden Hammersteiner Werth en Named en de stad Andernach. Na Neuwied glijden we langs Urmitz, de plek waar in 55 voor Christus Julius Caesar voor het eerst de Rijn overstak. Hij ook al. Het is maar dat u het weet. Als we de bocht bij het eiland Niederwerth hebben gerond verschijnt de vesting Ehrenbreitstein in ons beeld. We komen op dit punt ogen te kort, want hier voegt de Moezel zich met de Rijn samen en vraagt de stad Koblenz onze aandacht. Het prachtige slot Stolzenfels, de Marksburg en de burcht Lahneck vinden we bij de uitmonding van de Lahn, die 240 kilometer nodig heeft om van Zuid-Westfalen hier de Rijn te bereiken. Boppard, Bornhoten en dan ae ruines van de burchten Sterrenberg en Liebenstein, die bekend staan als de Twee vijandelijke broeders. De overlevering wil, dat de broers, die elk een van de burchten bewoonden elkaar voortdurend naar het leven stonden en elkaar tenslotte in de kerk van Bornhofen hebben gedood. Niet prettig natuurlijk, maar de bloeddorstige broertjes waren niet de eersten, zo weten we. Boven Wellmich, waar de Rijn zich weer eens kronkelt, bespeuren we de burcht Thurnberg, beter bekend onder de naam Burg Maus. Het was een spotnaam, afkomstig van de graven Von Katsenelnbogen, die bij St. Goarshausen de burcht Katz bewoonden. En wat doe je met zo'n naam? Precies. Een ander pesten. Langs de Lorelei en de Zeven Jonkvrouwen naderen we Oberwesel, dat nog terecht pronkt met zijn goed bewaarde verdedigingswerken en de romantische Schöneburg. Bij Kaub vinden we midden in de Rijn de vesting Pfalz, waar in vroeger eeuwen de passerende Rijnschipper zijn tol moest betalen. De burcht Gutenfels beheerst hier de Rijn. Of liever gezegd beheerste, want de tijd van de roofridders ligt ver achter ons en bovendien is de burcht niet meer dan een ruïne. Langs het schilderachtige Bacharach, dat iets met Bacchus heeft te maken (verbaast het u?) en de burcht met de ongemakkelijke naam Stahleck koersen we langs de Lorch en de burcht Sooneck, gebouwd in 1010 als roofburcht van Rudolf von Habsburg, naar de burcht Reichenstein en de Klemenskapelle, die in de 13de eeuw in deze Rijnbocht gebouwd werd voor het zieleheil van de roofridders. Dat zal wel nodig zijn geweest want deze plaats was tevens de plek, waar heel wat van die rauwe knapen werden terechtgesteld. Aan dezelfde oever vinden we de prachtige burcht Rheinstein, schuin tegenover de wijnstad Assmanshausen. Wijn ja. We hebben het nog niet gehad over de wijngaarden, die rij aan rij tegen de berghellingen liggen te stoven met hun volle druivenranken. Wijn en Rijn, het zijn in deze omgeving twee begrippen, die tot één zijn samengesmolten. En Bacharach is niet de enige plaats, waar dat begrip is uitgedragen. In het Binger Loch perst de rivier zich door de rotsformaties van Hunsrück en Taunus. Hier ligt ook de Mauseturm, vroeger een tolhuis van de heren van de burcht Ehrenfels en nu signaaltoren voor de scheepvaart. En dan glijdt ons schip naar de kade van Rüdesheim, keerpunt van onze reis, maar niet voordat we een avond (en nacht) hebben doorgebracht in een of meer etablissementen van de wereldberoemde Drosselgasse, overdag een onaanzienlijk straatje, maar in de avonduren een turbulent uitgaanscentrum, waar het niet moeilijk is het Wein, Weib und Gesang te ontdekken. Als we de volgende dag met een vierkant, houten hoofd en porseleinen benen op dek komen zijn we alweer op de terugweg. Stroomafwaarts en dus heel wat sneller dan de tocht omhoog. We doen onderweg weer andere plaatsen aan, we maken excursies en we genieten, want een Rijnreis is niets minder dan één groot, voortdurend feest. Een belevenis, zonder meer. Van het lodderige koeieoog tot het lonkende oog in de Drosselgasse of was het ergens anders? Laten we er niet over tobben, want „warum ist es am Rhein so schön?" Nou, precies. Daarom!!

Krantenbank Zeeland

de Faam | 1979 | | pagina 38