VELO'S zijn niet duur
ADVERTENTIEBLAD VOOR MIDDELBURG EN DE DORPEN OP WALCHEREN
VERSCHIJNT
DES WOENSDAGSMIDDAGS
No. 46
2 AUGUSTUS 1933
37e JAARGANG!
PRIJS DER ADVERTENTIÊN:
VAN 1-3 REGELS 45 CT., IEDERE
REGEL MEER 15 CENT, 3 MAAL
PLAATSING WORDT SLECHTS 2
MAAL BEREKEND, BIJ CONTRACT
VOORDEELIGE VOORWAARDEN
UITGEVERS: LITTOOIJ OLTHOFF. POSTREKENING 42280, TELEF. 238
Kleine advertentiën van 1-6
regels i 0.60.
De oude Grootvader
EÜT" 31 Juli tot 5 Augustus Uw geld nuttig besteden
A. VAN ROON, LANGEVIELE 219, MIDDELBURG*
Te koop wegens vertrek
NET HEERENHUIS
MET TUIN,
WASCHM&CHINES van af fl 30.
WRINGMACH1NES van af fl. 13
ADVERTENTIÊN KUNNEN TOT
UITERLIJK 12 UUR AANGE
NOMEN WORDEN AAN HET
BUREAU SPANJAARDSTRAAT
DOOR
C. JACOBSZ
VIII.
Arme, arme lieveling.
Het ging niet goed met Mientje. Van
het uitstapje met Pieter, waarvan zij zich
zoo heel veel had voorgesteld, maar dat
door het vreeselijk noodweer zoo deerlijk
was verstoord, scheen zij na drie weken
nog altijd de gevolgen te dragen. Hevig
ontdaan, en rillend van koude was het
zwakke meisje thuisgekomen, en wel veer
tien dagen had zij te bed gelegen.
Van een geneesheer wilde haar groot
vader niet hooren. Als de jonge Soetebier
den ouden man vroeg, zelfs smeekte, een
dokter te raadplegen, omdat diè alleen
zeggen kon, waaraan het meisje leed,
schudde de grijsaard met een treurig lachje
het hoofd, en onveranderlijk klonk het
dan „Je moet zoo bang niet zijn, m'n jon
gen Zij heeft wel eens meer zoo'n paar
weken, dat zij in de lapmand is Die
tweede Pinksterdag heeft haar bovendien
hard aangepakt daar is zij nog niet over
heen, Pieter maar ik heb gelukkig al
tijd een flinken voorraad vlier en kamillen
in huisgeen goud zoo goed Over
eenige dagen zul je eens wat zien
Het scheen, dat de oude Gewin zich
niet vergist had. Want eenige dagen daar
na gevoelde het meisje zich al in staat,
's morgens en 's middags een uurtje op te
zitten, en nog een week later, koesterde
zij zich in grootvaders leunstoel voor het
huisje in de milde warmte der zomerzon.
„Heb ik nu geen gelijk gehad, Pieter Z"
vroeg de oude Gewin. „Als er toch eens
geen vlier of kamillen waren Zij is nog
wel wat bleek, en voelt zich nog slap,
maar dat komt ook in orde Zie je wel,
dat zij al een kleurtje krijgt O, ik ben
zoo dankbaar, m'n jongen Zijzij is
allesalles, wwwat ik be...
bezit, weet je
Ook nu zit Mientje voor het schamele
huisje in den ouden, zwaren stoel, en haar
bezige handen rusten ook thans niet. Maar
wat zijn die handen doorzichtig en smal,
hoe fijn en broos die vingers Een kleurtje
verft heur magere, ingezonken wangen
ja, de oude heeft wel gelijk gehad
maar het blosje is zoo klein, een vurrood
vlekje eigenlijkdoch een weinig ge
duld slechts spoedig zullen de wangen
weer voller, hun blos weer die der fris-
sche, gezonde jeugd zijn.
Bovendien hoe helder schitteren de
mooie oogen Vindt ge die schittering ook
vreemd misschien, dien glans te hel en on
natuurlijk, dan vergist ge u toch. „Een
goed teeken zegt de oude man verheugd.
„Zij zal spoedig weer gezond en sterk zijn!
Dat staat in haar oogen te lezen."
Het meisje lei de half voltooide wollen
kous in den schoot, en zuchtte. Dat zij
toch zoo moe was, altijd maar zoo moe...
zelfs de lichtste bezigheid viel haar al
spoedig te zwaarhoe moest dit gaan,
als zij eenmaal Pieter's vrouw zou zijn
Mientje's lippen begonnen plotseling te
trillen, en haar oogen werden vochtig...
zij schreide. Dan wischte zij haastig die
tranen weg, en tuurde over de zonnige vel
den, naar een stip, ver, ver weggroot
vader, daar ginds op den akker, staag ar
beidend, den strammen rug gebogen, de
stijve knieën pijnlijk gekromd.
„Goedelieve grootvader..."
„Neen, maar, dat 's nu toch toevallig!"
klonk een vroolijke stem. „Ik heb wel niet
veel tijd, maar ik wil je toch even de hand
drukken." Verschrikt keek Mientje op.
Voor het groengeverfde hekje stond een
buitengewoon keurig gekleed jonkman, in
wien zij onmiddellijk haar reisgenoot van
de diligence herkende.
,,'k Heb eigenlijk al te lang gewandeld",
ging de bezoeker voort, zonder antwoord
af te wachten. „Maar ja te midden der
reine, milde, onvolprezen natuur vergeet ik
den tijd Ik" dit zeggende trad hij het
tuintje binnen „mag wel zoo vrij zijn,
nietwaar Hoe gaat het Je ziet zoo bleek,
pips, mag ik wel zeggenziek geweest,
hé, en nu aan de beterhand Maar je doet
verstandigéén uur zon geeft meer
profijt dan tienduizend dokters Al die
lapzalverszonneschijn, licht, lucht,
maar bovenal eenvoudigheid Weet je
nog, dat het juist je eenvoud was, die mij
zoo sterk aantrok Ken je dat vers nog,
„Kostelick mal"
's Morgens raeckt men aen de waerheit,
Wat het Meisken voor gestel,
Wat voor haar, en of s' oock haer heit,
Wat gedaente, vleesch of vel.
's Morgens, eer de
Hier hield de zonderlinge praalhans
eensklaps op, en geen wonder. Mientje
werd plotseling doodsbleek en begon te
kreunen. Een vlijmend scherpe pijn scheen
haar de borst vaneen te willen rijten.
„Roeproep grootvader", stamelde
zij zacht. „Hij is daardaar, op het
land
Nauwelijks had het arme meisje dit ge
zegd, of zij begon te hoesten, een droog,
piepend, schor geluid, dat al heviger werd.
„Wawater", klonk het hijgend.
De jonge man snelde het huisje binnen,
nam een kom van de tafel, en na deze
haastig gevuld te hebben, spoedde hij zich
naar buiten.
Kampeerstellen vanaf 1.10} 2-gaats Snijboonmolens NED. FABR. 1.09. Zeer
soliede Isoleerflesschen x/2 L. vanaf 0.40. Nog enkele Petroleumstellen ruimen
wij op. Ook nog Gasfornuizen 3-vl. Inventa 45.Kent U onze Electrische
Waschmachine Nieuwe constructiewasschen, spoelen en drogen zonder slijtage
Haard- en Kachelmag. Speciaal adres voor MANGELS en WRINGERS vanaf
10.met Wringerbok GRATIS! Zware Grasperkscheerders op kogellagers
10.90. Sproeislangen, Raamhorren, Vliegenkasten, Emaille.
Gevraagd een FLINKE WINKELJUFFROUW, schrift, aanm. met ref.
delijk. „Wil je soms eens naar je klein
dochter gaan zien Ga je gang maar, hoor,
en blijf een uurtje bij haar zitten, dan kun
je wat op je verhaal komen. Maar zeg nu
eens, Gerbrandis het eigenlijk wel
noodig, dat je zoo hard werkt op je ouden
dag
De grijsaard keek den braven boer dank
baar aan. „Je bent een best mensch, Ge-
schiere Ja, ik moet werken, zooveel ik
maar kan Als ik kom te sterven, zal ik
Mientje wat nalaten Dat is noodig, hoog
noodig zij is zoo zwak, en zoo teer..."
„Ja maarDe boer keek den oude
oplettend aan. „Als zij nu met Soetebier
trouwt
„Och ja", klonk het met een zucht.
„Maar je weet niet, hoe dat soms loopt...
Gelukkig, dat mijn lieveling niet onver
zorgd achterblijft Ik wou wel, dat ik twin
tig jaar jonger was Dan zou ikmaar
kijk eens, wie is dat? O, Geschiere... als
Mientje toch maar niet erger is
Een keurig gekleed jonkman snelde over
het veld op de twee mannen toe.
„Gauw, gauw Sprak hij hijgend, ter
wijl hij zich het zweet van het gelaat
wischte. „Naar huis, oude man Je klein
dochter is hard ziek geworden Vlug Er
„Ik begrijp het wel", sprak de jeugdige
koopmanszoon vriendelijk. „Gaat het met
Mientje niet goed Ik ben een paar weken
ongesteld geweest, zoodat ik mijn kamer
moest houden, en niet kon komen infor-
meeren. Het spijt mij heel erg Wat scheelt
zij eigenlijk
De oude Gewin slikte een paar malen.
„Zijzij heeft de tering, sinjeur. Zij...
zij zal niet meer beterbeter worden
Spoedigach, zoo spoedig zal ik al
leenalleen zijn Zij is allesalles
wat ik heb, sinjeur
Lodewijk Cabauw voelde zijn oogen
vochtig worden. „Hethet is vreeselijk,
brave manstamelde hij ontroerd. „Ik
had je willen verzoeken, haar even te mo
gen zien, maar het is beter van niet
Sta mij echter iets anders toe. Kijk eens"
de jonge man haalde zijn beurs te voor
schijn „hier zijn tien rijksdaalders Die
moet je van mij aannemen, Gewin Koop
er je kleindochter maar een en ander voor.
Je zult het geld wel kunnen gebruiken
ziekte brengt heel wat onkosten mee, niet
waar
De arme grijsaard kwam een schrede
naar voren, en legde zijn bevende hand
op Cabauw's schouder. „Je bent een best...
NOORDSINGEL R 53, Middelburg.
Na aanvrage te bezichtigen.
Tusschenpersonen komen NIET in
aanmerking.
0.53
„Hier, drink eens sprak hij vriendelijk.
Het ongelukkige meisje vatte de kom,
maar zij beefde zóó erg, dat het steenen
voorwerp haar sidderende vingers ont
glipte en in het gras terecht kwam.
De bezoeker keek haar medelijdend aan.
„Je hebt de koorts, kindjesprak hij
vriendelijk. „Ik zou maar naar bed gaan.
Maar eerst zal ik ander water voor je
halen."
Dit zeggende, bukte hij zich, om de kom
op te rapen, maar nauwelijks was dit ge
schied, of het hoesten begon weer, veel
erger nog, dan zooeven.
Krampachtig drukte Mientje de handen
tegen de borsthet arme meisje kreunde
en de droge, snerpende hoest doorschokte
heur mager lichaam. De jonge man stond
een wijle als aan den grond genageld, be
sluiteloos, niet wetende, wat te doen, maar
dan sloeg hij den arm rond iMentje's
schouders. Het lieve, bleeke hoofdje rustte
nu de oogen gesloten.
Het vreeselijke hoesten bedaarde een
weinig, om dan opeens, veel heviger nog,
terug te komen. De jongeling ondersteunde
haar, zoo goed hij kon, maar het baatte
weinig dan richtte het meisje zich op,
een rauwe kreet, en een golf donker
rood bloed vloog haar uit den mond.
Het hoesten was plotseling over nu,
maar het ongelukkige meisje lag achter
over in den stoel, de oogen nog altijd ge
sloten, het smalle, bleeke gezichtje ver
strakt.
Behoedzaam maakte de jonge man zijn
arm los dan tilde hij haar op, droeg
haar naar binnen, en legde het roerlooze
lichaam voorzichtig in de bedstede.
Aan den rand van den akker zat de
oude Gewin zijn middagboterham te eten
en nevens hem rustte de boer, voor wien
hij arbeidde, en dit thans met hem samen
was.
„Je kijkt telkens om", sprak deze vrien
is geen tijd te verliezen Gauw dan Ik
ga naar de stad om een dokter
De jonge man snelde heen.
„Hoorhoor je dat stamelde de
grijsaard. „Geschiere ik moet wego,
Mientje, mijn lieflief kindik had
je niet alleenalleen moeten laten
maar je weet het wel, lievelingoch,
je weet wel, waarom ik het deed, hé
IX.
Na drie weken.
De zoo keurig en kostbaar gekleede
jonkman, dien wij een enkele maal in dit
verhaal ontmoetten, de eenige zoon van
den rijken Middelburgschen koopman Ca
bauw, klopte aan de lage deur van Gewin's
woning, zonder dat er echter opengedaan
werd.
„Ei, dat is een goed teeken", dacht hij
tevreden. „Er is niemand in huis. Zou zij
echter in die paar weken al heelemaal
hersteld zijn 't Is eigenlijk niet te geloo-
ven Ik zal nóg maar eens kloppen."
Hij klopte nu wat harder. Weer wacht
te hij geruimen tijd, maar eindelijk werd
zijn geduld toch beloond, en ging de deur
een weinig open.
„Wiewie is daar?" klonk het op
heeschen toon.
De jonge Cabauw schrok. In de nauwe
opening ontdekte hij het gezicht van den
grijsaard. Wat was dat gelaat veranderd!
Wat was het mager en bleek geworden
Wat waren de oogen gezwollen en rood
nü kon hij niet meer twijfelen. Het
ging met het arme meisje niet goed.
De deur werd nu verder geopend.
„Neem mij niet kwalijk, sinjeur", stotterde
de oude man. „Ik herkende U niet zoo
gauw! Ik... ik kon niet goed zien..."
De brave grijsaard wreef met de mouw
langs de oogen, en wischte zoo een paar
tranen weg.
een heel best mensch, sinjeurMaar ik
neem dat geld liever niet aan Zie eens...
ik heb altijd... altijd voor mijn lieveling
gezorgd... een dure, heilige plicht, mij door
God opgelegd! Altijd... altijd heeft Hij
mij bij het volbrengen van die taak gehol
penik heb Mientje alles kunnen ge
ven, wat zij noodig hadlaat mij de
laatste dagen haars levens óók voor haar
zorgen, sinjeurLang zal het niet meer
zijn
En terwijl die twee buiten samen spra
ken, zat Pieter Soetebier, stom van smart,
bij de kleine, smalle bedstede, en hield
Mientjes hand in de zijne.
Het was warm en benauwd in het lage
woonvertrek, maar de jonge boer merkte
het niet. Aan ventileeren deed men maar
weinig in dien tijd men zag er geen reden
t°een zulks in een ziekenvertrek te
doen, achtte men zelfs zeer bedenkelijk.
Frisch was het in het kleine kamertje dus
niet, maar de arme kranke rilde en beef
de, en het magere, doorschijnende handje,
dat Pieter zacht en innig omvat hield, was
zoo koud als ijs.
„Pieterklonk het uit de sombere
bedstede, „Pieter
De jonge boer boog zich aanstonds naar
het meisje over. „Wat is er, Mientje Wil
je wat drinken Jeje zegt zoo weinig
tegen mij Mientje, toeik ben toch
bij je't is soms, of je niet meer van
mij houdt
„Och, PieterHet arme meisje
lichtte met moeite heur mageren arm wat
op, en even streelden de dunne, witte vin
gers zijn haar. „Och, Pieterdenkt dat
niet. Ik houd heel veel van jeEen
treurige glimlach verhelderde even het
bleeke gelaat der kranke. Zij poogde zich
wat op te richten, maar zonk bijna dade
lijk weer in de kussens terug. Dan waagde
zij een nieuwe poging, en de jonge boer
sloeg zijn sterken arm om haar heen.
„Mientje, lieveling, wou je mij wat vra
gen
„Ja, PieterHet arme meisje sloeg
de groote, vochtige oogen, die in het witte
gezichtje diepzwart geleken, tot hem op,
en sprak droevig „Pietergrootvader
is even weg, en we zijn dus alleen. Ik...
ik moet je wat zeggen, lieve jongen. Ik...
ik zal niet lang meer bij je... bij je zijn..."
„Mientje, neen Mientje Het klonk als
een wilde kreet van pijn. „Mientje De
jonge man snikte als een hulpeloos kind.
„Je moet niet schreien, Pieter", troostte
zij met bevende lippen, terwijl zij haar
magere arm rond zijn hals sloeg. „Ik zou
wel graag bij je blijven, maar het kan
nietToch, ik ben niet bang, om heen
te gaan. Ik zal moeder wederzien, moeder,
envader, en al spoedig misschien
grootvader óóken eenmaal, eenmaal
ook jouGod is zoo goed, Pieter
Het arme meisje zweeg, en zoo zaten
zij bij elkander, stil, onbeweeglijk, in innige
omhelzing de laatste wellicht.
Pieter wilde antwoorden, maar hij kon
niet. Slechts één woord ontsnapte als een
schorre kreet zijn droge lippen
„Mientje
„Pieter, toe, houd nu op met schreien",
ging zij fluisterend voort. „Waar ik heen
ga, is het immers goed Je moet niet zoo
treurig zijn
„Mientje, ja, dat weet ikik weet
het welMaar je moet bij mij, bij mij
blijvenbij mij De jonge boer balde
in vertwijfeling de vuisten. „Ik heb zoo
gehoopt, zoo verlangd, altijd, altijd
dat wij samen eenmaal
Het ongelukkige meisje begon bij deze
woorden droevig te schreien, en Pieter
voelde hoe heur arm vermagerd lichaam
schokte, in wild, plotseling oplaaiend ver
driet. Behoedzaam vlijde hij haar weer
neer.
Maar zij greep zijn handen. „Je moet
het mij niet zoo moeilijkmoeilijk ma
ken, lieve jongen Ikook ik heb zoo
vurig gehoopt, gebeden zelfs, eenmaal een
goede, lieve vrouw voor je te zijn
Het meisje zweeg weer, en sloot ver
moeid de oogen. De jonge boer greep haar
hand, die teere, ijskoude hand,en bedekte
haar met duizend, duizend kussen.
Een gelukkig lachje verhelderde even
Mientje's gelaat. „Pieter, alsals ik
gestorven ben, zul je dan voor grootva
dergrootvader zorgen Hij zal dan
zoo alleen, zoo zonder eenige hulp of steun
zijnhij zal mij zoo missen, Pieter
ikik ben zijn eenige rijkdom. Pieter,
toewil je dat
Weer poogde de jonge man te ant
woorden, maan het was hem ook nu niet
mogelijk. Hij boog zich over Mientje heen
en kuste haar plechtig op het voorhoofd.
Het meisje deed wederom een poging,
zich op te richten, en weer rustte zij in
Pieters arm.
„Pieter, lieve jongenik moet je nog
wat zeggen. We zullen wel niet meer al
leen met ons belden zijnik geloof,
dat grootvader al komtPieter, ik ben
niet altijd lief voor je geweest
De jonge Soetebier maakte een bewe
ging van schrik. „Dat is niet waar, lieve
ling. Ik
„Stil, Pieterfluisterde de zieke
zacht. „Je hebt mij wel eens gevraagd,
waarom ik je nooit uit eigen beweging
eeneen kus gaf, hé? Datdat was
niet, omdat ik nietniet van je hield...
dat weet je welmaar ik durfde, durf
de dat niet zoo goed, wezenlijk, Pieter.
Wees er maar niet boosniet boos
om, alsjeblieftik heb er zoo n spijt
van