Kersfverhaal voor de jeugd
V-1P.'^^iHk^^^n^^
-'.^-£•■■■ •■..-'■ - r
KERSTBIJLAGE 22 DECEMBER 2009
PAGINA 9
het KERSTCADEAU
'Juma', (spreek uit Joema), 'kom eens hier!' De
meester wenkt. 'Luid jij de bel even?' Juma loopt
naar de twee houten palen, waar aan een dwars
balk die er bovenop ligt, een oud vrachtwagen-
wiel hangt. Hij pakt een steen en slaat een paar
keer tegen het ijzer. Juma schrikt ervan. Oefff, wat
maakt dot een geluid. 'Kan het nog een beetje
harder?', roept Musa (spreek uit Moesa), zijn
vriend. Samen lopen ze de klas in. Met 34 andere
kinderen zit hij in 'standerd 5', wat bij ons groep
7 is. In het lokaal staan 12 oude houten banken.
Juma zit met Musa en Simba op de voorste bank.
'Vanmorgen beginnen we met Swahili', zegt de
meester. Op het bijna kale bord schrijft hij wat
woorden. Ze lezen de woorden met de hele klas.
'Pak nu je boek en je schrift.' Uit zijn tas pakt Juma
een schrift en een potlood. 'Meester, we hebben
toch geen boek?', vraagt Musa. De meester lacht:
'Hier heb je de boeken. Deel ze maar uit.' Musa
pakt de twaalf oude, kreukelige boeken en legt
op iedere bank een boek. 'Maak de opgaven van
bladzijde 25.' Simba legt het boek in het midden
van de bank. 'Ik kan het niet zien', zegt Juma.
'Je moet niet zo zeuren', komt Musa, 'straks mag
jij alles maken.' Juma kijkt naar buiten. Hij heeft
helemaal geen zin om die Swahililes te maken.
Hij gaat veel liever met de geiten van zijn vader
weg. Maar ja, tegenwoordig moet je naar school.
Aan het eind van de dag zegt de meester: 'Muso
en Juma, het is jullie beurt om het lokaal aan te
vegen. Er ligt zoveel zand op de vloer.' Musa is
direct enthousiast. 'Joh, kom op. Misschien krij
gen we iets van de meester.' Juma heeft minder
zin, maar het is zijn beurt. Hij pakt de bezem en
begint achter in de klas te vegen.
Onder de bank van Hasima en Jamila ligt een
papiertje. Juma raapt het op. Hij bekijkt het. Nou,
het is niets bijzonders. Hij loopt naar de prullen
bak en wil het papiertje erin gooien. Hé, wat ligt
daar in? 'Musa, kom eens kijkenl' Musa hoort
aan de stem van zijn vriendje dat er iets bijzon
ders is en laat de bezem op de grond vallen. 'Wat
heb je?', zegt hij. 'Het lijkt een boekje. Zou de
meester dat weggooien?' Nieuwsgierig bladeren
ze erin. 'Het is in Swahili geschreven', zegt Musa.
'Ja, dat zie ik ook wel.' 'Staan er plaatjes in?' 'Kijk
maar', zegt Juma. 'Een jongen met een ding in
zijn handen. Het lijkt een muziekinstrument. Hij
zit bij dieren. Wat heeft hij vreemde, lange kleren
aan.' Juma en Musa zijn zo verdiept in hun boek
je dat ze niet horen dat de meester terugkomt.
'Wat hebben jullie, jongens?', horen ze opeens.
'Een... e^n... boekje, meester. Het lag in de prul
lenbak.' 'Oooh, dót boekje. Nou, dat mogen jul
lie wel hebben. Ik kreeg het van een blanke man.
Maar ik geloof niet in die verhaaltjes. Neem maar
mee.' 'Asante bedankt) meester', zeggen de
jongens. Wat zijn ze blijl Een boekje. Wie van de
jongens uit hun klas heeft een boek?
Even later lopen de jongens over smalle paad
jes tussen de maïsvelden door naar de heuvel
een eindje verderop. Hun hutten staan buiten het
dorpje. Onderweg zegt Juma: 'Zullen we gaan
lezen? Ik weet daar wat struiken te staan. Daar
kunnen we ons verstoppen. Niemand hoeft ons
boekje te zien.' In de schaduw proberen ze te le
zen wat er bij de plaatjes staat. Dat is best moei
lijk. Ze krijgen wel Swahili op school, maar niet
alle woorden kennen ze. Onder het plaatje van
die jongen staat: David speelt op de harp. 'Hé,
een harp kennen wij ook, maar die ziet er bij ons
anders uit', reageert Musa. Juma zegt: 'De mees
ter gelooft niet wat er in het boekje staat. Maar ik
ben toch nieuwsgierig naar die verhalen.'
'Laten we hier beginnen', zegt Musa, 'bij het
plaatje van de herder.' Woordje voor woordje
probeert Juma te lezen wat er staat. Af en toe leest
Musa een woord, dat Juma niet kent. De jongens
vergeten de tijd. Totdat...
'Jumal Juuumaaa!' Ze schrikken en vliegen
overeind. Wie roept daar? Wie weet dat zij hier
achter de bosjes zitten? Zou iemand hun boek
je gezien hebben? 'Stop onder je blouse', zegt
Musa. Ze lopen terug naar het paadje. Oh, ze
zien het cl. Aan het eind staat Jumo's moeder. Ze
zwaait en wenkt: ze moeten komen. 'Wear blijf
je?', vroogt moeder als Juma dichterbij komt. 'Je
moet nog hout holen voor het vuurtje. Nu kan ik
de maïspop niet koken. Schiet op! Straks wordt
het donker.' Juma ziet het. De zon staat al laag.
Dat betekent dot over een uur de zon achter de
berg is. 'Kom op, Musa. Eerst hout zoeken.'
Als ze moeder niet meer zien, vraagt Musa: 'Waar
heb je het boekje?' 'Oh, het zit veilig onder mijn
bloes. Ik heb mijn bloes nog even in mijn broek
gedaan. Het kon er niet uit vallen.. Straks ver
stop ik het meteen.' Na een half uurtje hebben
de jongens genoeg hout. Onderweg naar huis
vraagt Musa: 'Juma, mag ik het boekje meene
men?' 'Nee, dat is niet eerlijk. Ik heb het toch
gevonden?' 'Maar...', zegt Musa dan, 'lezen we
morgen verder?' 'Primo. Op dezelfde plaats?' 'Af
gesproken. Vergeet niet om het mee te nemen.'
'Goed! Kwaheri! tot ziens!)'.
Juma brengt eerst de takjes bij moeder. Ze legt ze
tussen wat stenen, die midden in de hut liggen.
Daarna steekt ze het hout aan. Ze neemt een grote
pon water en zet die op de stenen. 'Zo, nu kan het
koken. Waar bleef je toch?' 'Ehh', aarzelt Juma,
'we... we waren aan het spelen.' Nee, nu moet hij
hun geheim niet verklappen. Hij loopt weer naar
buiten en kijkt goed om zich heen. Hij loopt naar
de achterkant van de hut, haalt het boekje van
onder zijn bloes en legt het op de muur onder het
grasdak. Dat is zijn geheime plekje.
De volgende morgen haalt Musa Juma op. 'Heb
je het?', fluistert hij. Juma knikt. Stilletjes heeft hij
het vanmorgen onder zijn bloes gestopt toen hij
water moest halen voor
moeder.
's Middags na school
tijd zijn de twee vrien
den weer achter de
struiken te vinden.
'Mag ik een stukje le
zen?', vraagt Musa,
'jij hebt het gisteren
gedaan.' 'Goed, maar
het boekje blijft van
mij.' Opnieuw zijn de
jongens verdiept in het
verhaal. Het gaat over
een herdersjongen, die
op de schapen moet
passen. Dat begrijpen
ze best. Juma moet
vaak op de geiten van
zijn vader passen, als
hij niet naar school
moet.
Die herdersjongen
mag later de baas van
dat land worden. 'Dat
zou ik ook best willen',
zegt Musa. 'Lees nou
verder, joh!' Het ver
haal wordt nog span
nender: de herdersjon
gen gaat vechten met
een hele grote man.
Goliath. 'Dot wint hij
nooit', roept Musa.
'Sst joh, niet zo hard.
Straks horen anderen
ons', zegt Juma. 'Dan
pakken ze het boekje
af.' Ze zuchten als het
verhaal uit is. 'Ik snap
niet waarom de mees
ter de verhalen niet ge
looft.' 'Ja, maar... zou
het dan echt gebeurd
zijn?', vraagt Musa. 'Ik weet het niet. Maar ik be
grijp iets niet. Het gaat steeds over een God. Die
moet echt machtig zijn. Wie zou dat zijn?' 'Dot
weet ik ook niet', antwoordt Musa. 'Misschien
staat het in de andere verhalen.' Nog even blijven
ze zitten. 'Kom op. Het is hoog tijd. Straks kom ik
weer te laat thuis', zegt Juma. Ze springen over
eind en rennen achter elkaar het paadje op naar
hun hut.
De volgende dagen zijn de jongens na schooltijd
steeds achter de bosjes te vinden. Ze lezen ook de
andere twee verhalen. Het gaat niet vlug. Soms we
ten ze echt niet welk woord er in het Swahili staat.
Als het boekje uit is, zegt Juma: 'Nu weet ik nog niet
wie die God is.' 'Nee. Ik weet ook niet aan wie we
het kunnen vragen', antwoordt Musa. Aan de mees
ter durven ze het niet te vragen. Die deed zo vreemd
over het boekje. Thuis willen ze er niet over praten,
want dan moeten ze hun geheim verklappen. Nie
mand heeft immers een boekje: alleen Juma.
Opeens zegt Juma: 'In het boekje zot een blaadje.
Dat hebben we niet gelezen. Misschien staat daar
iets op.' Ze kijken. Nee... er staan alleen maar
vragen op. Maar dan zegt Musa: 'Hier staat een
adres. Een vreemde naam: Dijkman.' Ze lachen
erom: het tweede stuk van het woord kennen ze.
Dat is het Engelse 'man'. Maar het eerste woord?
'Lees eens verder.' Musa leest: 'RO. Box 2280808,
Eldoret.' 'Nu weten we nog niets', zegt Juma. 'Er
stoot nog iets bij', gaat Musa verder. 'Hier staat:
als je de antwoorden opstuurt, krijg je een nieuw
boekje met vragen.' 'Ik weet het', roept Musa op
eens, 'we schrijven de antwoorden op en sturen het
blad weg. Als we een boekje krijgen, is dot voor
mij.' Juma vindt het een goed plan. 'Weet je wat?',
zegt hij, 'we schrijven ook op het blad: wie is God?'
Zaterdagmorgen moet Juma voor de geiten zor
gen. Eerst loopt hij naar de hut van Muso. 'Go je
mee?' 'Goed', zegt Muso, 'weet je wat je moet
Hun hutten stoan buiten het dorpje
Juma loopt naar de twee houten palen, waar aan een dwarsbalk, die er bovenop ligt, een oud vrachtwagenwiel hangt
doen? Neem het boekje mee. Don maken we de
vragen.' Even later lopen ze achter de geiten aan.
'Ik weet een prachtig plekje waar de geiten ge
noeg eten hebben. Daar kunnen we rustig gaan
zitten', zegt Juma. Vlakbij het riviertje stoppen ze.
De geiten beginnen gelijk te eten van het ijialse
gras en van de blaadjes van de struiken.
Aan het eind van de morgen hebben ze alle vra
gen gemaakt. Sommige vragen zijn best moeilijk,
maar ze kunnen gelukkig in het boekje veel ant
woorden vinden. 'Hèhè', zegt Musa, 'dat is ge
lukt. Nu naar het postkantoor.' Maar Juma zegt:
'Dat moeten we maandag na schooltijd maar
doen. We kunnen toch niet met al de geiten door
het dorp lopen?'
Maandagmiddag rennen de twee jongens uit
school naar het postkantoortje. 'Wat moeten jullie
hebben?', vraagt Lusola, de baas van het winkel
tje. Muso en Juma halen vaak boodschappen bij
hem: suiker, meel, boter. 'Wij willen iets opstu
ren', zegt Juma. 'Hmm. Geef de envelop maar',
zegt Lusala. 'Een envelop? Die hebben we niet.'
'Willen jullie dan zo een blaadje versturen? Dat
kon niet. Bovendien... hebben jullie geld voor
een postzegel?' Verschrikt kijkt Muso naar Juma.
'We... we... hebben geen geld', hakkelt hij. 'Dan
kun je ook niets versturen', zegt Lusola, 'een en
velop kost 10 shilling de munt van Kenya) en
een postzegel kost 50 shilling.' 'Zoveel?', vraagt
Juma. 'Ja, ga eerst maar geld halen.' Teleurge
steld lopen de jongens het winkeltje uit. 'Ons plan
gaat niet door', zegt Juma. 'Wat nu?' 'Ik weet het
niet', zegt Musa. 'Maar nu krijg ik natuurlijk geen
boekje.'
De volgende middag lopen de jongens naar
huis. In het dorpje is het druk. 'Joh, ik heb een
'Jullie krijgen altemaal een Bijbei', zegt c/e hiant<e meneer
plan', zegt Juma als ze langs een auto lopen
waar veel moeders met kleine kinderen bij
staan. 'Kom mee.' Hij trekt Muso aan zijn bloes
en loopt een eindje verder. Zachtjes fluistert hij
iets in Muso's oor. De ogen van Musa begint te
glinsteren. 'Dot is een goed plan. Rennen, want
anders zijn we te loot.'
Zo hord ze kunnen lo
pen de jongens naar
de hut van Juma.
'Gelukkig', hijgt Muso
als ze terug zijn, 'de
auto staat er nog.' Ze
zien dat de wasungu
een blanke) in de
auto wil stappen. 'Sis
ter, sister', gilt Muso.
De blanke mevrouw
kijkt verbaasd op. 'Ik
heb alles al ingepakt.
Moeten jullie nog iets
hebben?' 'Nee...,
nee... ik wil iets vra
gen', zegt Juma. 'Zeg
het maar. Heb je er
gens pijn?' Juma zegt:
'Kunt u iets aan bwano
mijnheer) Dijkman
geven?' De zuster her
haalt: 'Bwona Dijk
man?' Juma en Muso
moeten lachen. De
zuster zegt de naam
heel anders. Snel pakt
Juma het blaadje met
de antwoorden. 'Kunt u
dit geven? Dan krijgen
wij nog een boekje.'
'Hebben jullie dan al
een boekje?', vraagt ze
verbaasd. 'Ja, dot heb
ben we gekregen van
de meester.' 'Misschien
zie ik bwona Dijkman
morgen. Ik zal het aan
hem geven', zegt de
zuster als ze het volge
schreven blaadje ziet.'
'Gelukt', roept Musa
blij.
De jongens lopen elke dag langs het winkeltje van
Lusola. Zou hij post voor hen hebben? Maar hij
roept hen niet. 'Hebt u al een envelop voor ons
gehad?', vraagt Juma op een keer als hij meel
haalt. Lusala schiet in de lach. 'Natuurlijk niet.
Voor kinderen heb ik geen post.'
Maar... op een middag, twee weken later, horen
ze: 'Juma! Muso!' Ze rennen naar het winkeltje.
'Ik heb een envelop voor jullie.' 'Ooh', roept
Muso, 'mijn...' Maar verder komt hij niet. Juma
geeft hem een harde por in zijn rug en sist: 'Sst,
joh! Verstoppen.'
Ze zoeken hun bekende plekje op. Voorzichtig
scheuren ze de envelop open. 'Twee boekjes',
roept Muso. Opnieuw krijgt hij een por van Juma.
In het pakje zitten ook twee blaadjes voor de ant
woorden. 'Hé', zegt Musa even later, 'ook nog
een brief.' Samen lezen ze wat er in de brief staat:
Ik heb van de zuster gehoord dot jullie zo blij zijn
met hef boekje. Daarom krijgen jullie er allebei
één. Lees ze maar en probeer de vragen te ma
ken. Over een week is het kerstfeest. Ik heb met
een meester van jullie school afgesproken dat ik
don iets kom vertellen over God. God heeft de
aarde, de dieren, de planten en ook de mensen
gemaakt. Tot volgende week.
Wat duurt een week lang. De volgende dinsdag
kijken de jongens steeds uit het raam van het
lokaal. Komt er een wasungu aan? De meester
heeft al een paar keer gezegd: 'Juma, je moet je
werk doen.' Juma kan zijn gedachten er niet bij
houden. Hij stoot Muso aan: 'Zou hij niet komen?'
Don horen ze een auto. 'Door is hij', gilt Muso
door de klas. Voor de meester er erg in heeft,
staan alle kinderen voor het raam. 'Hij haalt een
grote doos uit de auto', fluistert Jumo in het oor
van Musa. 'Zou iedereen een boekje krijgen?',
zegt Musa. Maar voor ze verder kunnen praten,
roept de meester: 'Allemaal gaan zitten. We krij
gen bezoek.' Al gauw komt de blanke meneer
samen met een andere meester het lokaal bin
nen. De jongens gaan snel staan: dat hoort zo als
er iemand het lokaal binnenkomt. Moor de me
neer zegt: 'Go moor zitten.' Hij zet de doos op de
grond. De meester van standard 6 zegt; 'Jongens,
deze meneer wil jullie iets vertellen en....' Hij stopt
en lacht: 'Verder verklap ik niets.'
De blanke meneer kijkt de klas rond. 'Jambo
hallo). Ik zie veel kinderen. Maar wie zijn Juma
en Muso?' Juma durft van schrik niet te kijken.
Wat moet hij doen? Maar Musa zegt: 'Bwana,
dot zijn wij.' Hij wijst ook naar Juma. 'Don heb
ik jullie blaadje met antwoorden gekregen. Op
dot blaadje stond ook een vraag.' Hij kijkt de
klos rond. Hij ziet alleen maar vragende ogen.
Daarom zegt hij: 'Kunnen jullie vertellen wat er
gebeurd is?' Wat verlegen gaat Juma staan. Hij
vertelt van het boekje, van de vragen en van de
postzegel die ze niet hadden.
'Nou jongens, jullie horen het. Daarom mag ik
vandaag iets komen vertellen over God. Over
twee dagen is het kerstfeest. Jullie hebben don
vrij van school. Weten jullie waarom?' Niemand
steekt zijn vinger op. 'Weet niemand het?', vraagt
bwano Dijkman. Dan begint hij te vertellen: 'Wij
denken met kerstfeest aan de geboorte van de
Heere Jezus. Hij is de Zoon van God. Hij kwam
naar de aarde. Ons hort, ook mijn hart, is ver
keerd, is boos. Wij zeggen lelijke woorden tegen
andere mensen. Of doen andere mensen pijn.
Ons hart is eigenlijk zwart door al die verkeerde
dingen. Zonden noemen we dat.' Hij stopt even
en kijkt naar al die donkere gezichten in de klos.
Hij goot verder: 'De Heere Jezus kwam als een
klein Kindje naar de aarde. Hij wil de mensen en
de kinderen gelukkig maken. Hij wil dot ze naar
Hem gaan luisteren. Hij wil dat je Hem liefhebt.
Daarom zal ik het verhaal dat bij kerstfeest hoort
vertellen.'
Als het verhaal uit is, zucht Juma. 'Wat mooi!',
zegt hij. 'In mijn boekje staat iets over een koning.
Is die Jezus dan ook een Koning?' Bwano Dijk
man moet glimlachen. Wat weten deze kinderen
weinig van de Bijbel. 'Ja Juma. Jezus is de Baas
over de hele wereld. Hij is de grote Koning. Naar
Hem moet iedereen luisteren.' Don pakt hij de
doos. 'Juma en Musa hebben al een boekje in het
Swahili gelezen. Wie kon het ook?'. Gelijk gaan
alle vingers omhoog. De meester zegt lachend:
'Een klein beetje. Ze moeten nog veel leren.' 'Dat
geeft niets', zegt bwana Dijkman. 'In deze doos
zit een kerstcadeau. Voor iedere jongen en voor
ieder meisje. Ik heb deze cadeaus gekregen van
mensen uit mijn land.' Hij haalt een pakje uit de
doos en geeft dat aan Juma. 'Alsjeblieft. Jij krijgt
het eerste kerstcadeau.' Dan geeft hij een pakje
aan Musa: 'Omdat jullie de antwoorden samen
gemaakt hebben, krijg jij als tweede een cadeau.'
De ogen van Juma en Muso schitteren. Ze halen
het papiertje eraf en kijken heel verbaasd. 'Een
boek', roept Musa. Meneer Dijkman lacht: 'Ja,
een echt boek. Een dik boek. Lees eens wat erop
staat.' 'Bibla', leest Juma.
'Jullie krijgen allemaal een Bijbel', zegt de blanke
meneer. 'Jullie kunnen bijna alles lezen. Misschien
je vader en je moeder niet. Lees hen dan maar
voor. In dit boek staat ook het verhaal van het
kerstfeest.' Hij geeft alle jongens en meisjes een
boek. 'We zullen met elkaar dat verhaal opzoe
ken. Kijk maar op bladzijde 940.' De kinderen
bladeren in de Bijbel. 'Ik zal het voorlezen.'
Aan het eind van de dog lopen Muso en Juma
naar huis. 'Wat fijn, vandaag hè? We kregen
zomaar een kerstcadeau', zegt Juma. 'Een écht
Boek. Ik ga er elke dag in lezen.'
Marko Schreijver