HET NIEUWE GELUK
Kerstverhaal
KERSTBIJLAGE 23 DECEMBER 2008
PAGINA 7
Door T. van der Roest-K/einmeijer
Hortend en stotend draait Barend Jaspers het telefoonnummer van mevrouw
van Santen. De hand. waarmee hij de hoorn vasthoudt, beeft. Als hij de opge
wekte stem aan de andere kant van de li|n hoort lijkt zijn forse, rechte gestalte
even ineen te krimpen. "Ik wil u even zeggen dat ik vanmiddag liever niet mee
werk aan het Kerstprogramma". De verbaasde uilroep van mevrouw van Santen
liegt er niet om. Zij is een ogenblik totaal de kluts kwijt. "Maar dat kunt u niet
doen. mijnheer Jaspers, of bent u ziek?" Hoewel er niemand in de kamer aanwe
zig is schudt Barend Jaspers met een geïrriteerde beweging zijn hoofd. "Ik ben
zo gezond als een vis", snauwt hij zo onredelijk als het maar kan, "maar ik ben
er niet voor in de stemming. Mevrouw van Santen blijkt het echter niet helemaal
eens te zijn met zijn excuus. "Als u nu gewoon komt vanmiddag en u eens even
tegoed doet aan de fijne sfeer die er nu al hangt vanwege al dat dennengroen en
die prachtig versierde tafels, dan weel ik zeker dat uw humeur er op slag door
zal omslaan. Trouwens, uw naam staat op het programma en waar moet ik zo
gauw een vervangend nummer vandaan halen?" Barend jaspers lijkt te aarzelen.
"Als ik 't wél doe kunt u er zeker van zijn dat mijn bijdrage alle gevoel mist",
waarschuwt hij mevrouw van Santen, "ik kan die dingen nu eenmaal niet doen
zonder dat mijn hart erbij is. En op zo'n feest moet het toch goed zijn?" Mevrouw
van Santen, die voelt dat zij bezig is terrein te winnen, blijft nog even doorpraten.
"En als u zichzelf nu eens dwingt weer een beetje in de stemming te komen?"
houdt zij aan. "u bent geestelijk toch nog stabiel genoeg om dat voor elkaar te
krijgen?" Een ogenblik weet Barend Jaspers niet goed wat hij er mee aan moet.
Misschien heeft mevrouw van Santen gelijk. Zo'n slappeling is hij toch niet, dat hij
zich door die onverwachte ruzie met zijn dochter zomaar buiten spel laat zetten?
Hij schraapt zijn keel."lk... eh..., nou ja. als u er zo op staat, dan zal ik het wel
proberen. Maar u bent gewaarschuwd'. Ik sta er niet voor in dat mijn bijdrage aan
de verwachtingen zal beantwoorden. Je moet voor zulke dingen nou eenmaal in
vorm zijn." "Probeert u het eens te zien als een uitdaging", dringt mevrouw van
Santen nog aan, "denkt u zich nu eens in, mijnheer Jaspers, er komen vanmiddag
zeker tweehonderd bejaarden op ons feest. Wat is het niet geweldig daar iets
voor te mogen betekenen. Trouwens, wat u innerlijk voelt weet geen sterveling.
En als u zich vast voorneemt uzelf helemaal daar bovenuit te zingen wordt het
goed, ik weet het zeker!" Als Barend Jaspers de telefoon met een ruk op de haak
heeft gelegd blijft hij even roerloos staan. Dan loopt hij naar de tafel en laat zich
met een diepe zucht in zijn stoel vallen. Het ochtendblad ligt nog ongelezen naast
de andere poststukken die hij vanmorgen uit de bus heeft gehaald. Vanmorgen...
toen alles nog zo goed leek en zijn hart nog zo blij was. Even steunt Barend Jas
pers het hoofd in de handen alsof hij niet meer kan denken. Zijn slapen bonzen
en zijn hersens lijken hem steeds opnieuw naar dat ene, afschuwelijke gesprek
terug te voeren waardoor hij zo totaal uit zijn evenwicht is gebracht.
Zoals gewoonlijk was Mientje tegen tienen die morgen binnengestapt, 'Is de
koffie klaar?', had zij al bij de deur geroepen, 'ik snak naar een opkikker, 'k Was
al zo vroeg op pad!' Toen ze eenmaal tegenover elkaar aan tafel zaten was hij
er zomaar ineens over begonnen. 'Zeg, Mien'... Een beetje verwonderd over
de on'gewoon ernstige klank in zijn stem had zij haastig opgekeken. 'D'r is toch
niks?' had zij geschrokken geïnformeerd terwijl zij haar blik onderzoekend over
zijn gezicht had laten glijden. Op dat moment had hij al zijn moed bij elkaar
geraapt: 'Ik had erover gedacht om weer te gaan trouwen, meid!' Een ogenblik
was Mientje hem sprakeloos blijven aankijken. Toen, als door een wesp gesto
ken, was zij overeind gevlogen. 'Ben je nou helemaal!' had zij geschreeuwd,
'vader, hoe kom je daar bij?' 'Vind je 't niet goed dan?' had hij gevraagd, helemaal
onthutst door haar felle reactie, 'het is anders een keurige vrouw die ik op 't
oog heb.' Maar Mientje had met een kleur als vuur en met tranen van boosheid
in haar ogen zijn verklaring van de tafel geveegd. Trouwen', had zij gehoond,'
hoe haal je zoiets in je hersens? Schaam je je niet? Moeder is nog geen twee
jaar dood. Bijna 45 jaar zijn jullie bij elkaar geweest. En nou'... Nog altijd niet
begrijpend wat zij nu precies met haar opmerking bedoelde had hij geprobeerd
haar de zaak precies uit te leggen. 'Ik ben veel alleen, meidje, jij hebt je gezin en
je kinderen. En zo'n ouwe kerel ben ik per slot van rekening toch ook niet? Wat
is nou zeventig jaar? Dan mag je toch nog wel plezier in je leven hebben?' Maar
dat laatste had hij nu net niet moeten zeggen. Het had Mientje nóg woedender
gemaakt. 'Plezier', had zij gehoond, terwijl zij haar vuist met een slag op de tafel
deed neerkomen, 'niks geen plezier, heb je dat goed begrepen? Wat denk je wel?
Dat je zomaar onze goeie naam te grabbel kunt gaan gooien? Ik zie het al, vader,
die op z'n zeventigste nog verliefd wordt en met een wildvreemde vrouw naar
bed wil. Heb je 't ooit zo zout gegeten?' Toen was voor Barend Jaspers de maat
vol geweest. 'Naar bed?' had hij vol afgrijzen gebulderd, is dat het eerste waar
jij aan denkt als je vader over trouwen pi'aat?' Geschrokken van zijn eigen drift
had hij zich echter dadelijk hersteld. 'Kind nog an toe, waarom moet dat nou
zo? Geen haar op m'n hoofd die er aan had gedacht dat je zó zou reageren op
een dergelijke mededeling. Vind je het dan echt zó erg?' Op dat ogenblik was
Mientje in een hysterische huilbui losgebarsten. 'Als je 't hier alleen niet kunt
barden waarom vraag je dan nicht Antje niet om bij je te komen wonen? Die
zou het misschien wat graag doen. Waarom nou uitgerekend een huwelijk? Op
uw leeftijd is dat toch niet nodig? En u hebt ons toch en de kinderen? Hebt u er
trouwens aan gedacht wat de familie zal zeggen? En de buurt? Ze zullen je toch
allemaal voor gek verklaren!' Met een vermoeid gebaar had Barend Jaspers zijn
hand afwerend omhoog geheven. 'Mientje, alsjeblieft, bespaar me je verdere
argumenten. Of begrijp je niet dat ik er voor pas om bij nicht Antje onder de plak
te komen? Snap jij niet dat jij noch je man en je kinderen mij kunnen vergoeden
wat ik in je moeder heb verloren? Nee, geen vrouw, die er alleen was om voor
m'n natje en m'n droogje te zorgen. Maar een mens, begrijp je dat Mientje?
Een mens waar ik mee kon praten, een gelijkwaardige levenspartner met wie
ik de vreugden en de zorgen van elke dag kon delen. Of is het nog nooit tot je
doorgedrongen dat je vader hier van de vroege morgen tot de late avond in z'n
piereëentje zit te verkommeren en dat de muren me soms lijken aan te vliegen?'
Mientje had verongelijkt geschokschouderd. 'Je doet ook niks anders als thuis
zitten', was haar nijdig verweer geweest, 'waarom kom je niet es wat vaker
langs? Bij ons kan je net zoveel gezelligheid hebben als je maar wilt. Jan heeft er
toch ook geen bezwaar tegen dat je bij ons over de vloer komt?' Nog minstens
een kwartier lang hadden zij zo verder geruzied, het ene moment heftig en
verbitterd, het andere moment verdrietig en geschokt. Het was Barend Jaspers
zelf geweest, die tenslotte bruusk een einde aan de conservatie had gemaakt. 'Je
kon me nou maar beter met rust laten. Mientje', had hij gezegd, 'ik heb liever dat
je gaat! Dan kunnen we 't allebei laten betijen.' Zonder te groeten was Mientje
de deur uitgestoven. 'Je zoekt 't maar uit', had ze hem nog nageroepen toen zij
al in de gang was, 'als je maar weet dat jan en ik niks met die smerige ouwe
mannenstreken van je te maken willen hebben.' Gegriefd tot in het diepst van
zijn ziel was hij achtergebleven. Het eerste kwartier na Mientjes vertrek had hij
als versteend op zijn stoel gezeten. Toen had ie het hoofd in zijn handen laten
zakken en het uitgekreund van ellende. 'God,... o God. wat moet ik?' Steeds
opnieuw was het alsof hij Mientjes driftige stem op zich in hoorde kijven. Hoe
had zij het ook weer gezegd? 'Bij ons kan je net zoveel gezelligheid hebben als je
maar wilt.' Even had ie er nog weemoedig om geglimlacht. 'Mientje, dom kind
van me', had ie toen gedacht terwijl het verdriet in zijn hart alsmaar groeide, 'die
gezelligheid bij jou is toch heel anders dan wat ik zoek? Bij jullie blijf ik de opa, die
op bezoek is. En voor alle andere mensen die ik zo nu en dan tegenkom ben ik
toch altijd mijnheer Jaspers. Maar wie zegt er ooit nog es gewoon Barend tegen
mij? Wie stelt er nou feitelijk echt belang in wat ik denk en wat ik voel? Waar
kan ik me nou eens gewoon van mens tot mens uitspreken? Niet bij jou. Mientje
en bij nicht Antje zeker niet.' Antje! Hij kon rillen als ie er aan dacht haar dag en
nacht over de vloer te moeten hebben.
Die hele verdere morgen was Barend Jaspers totaal van de kaart geweest. En dat
terwijl hij de presidente van de bejaardensoos ai maanden geleden had beloofd
op de jaarlijkse Kerstfeestviering een van zijn lievelingsliederen ten gehore te
zullen brengen. Wat had hij er niet hard op gestudeerd! Wekenlang was ie trouw
elke Dinsdagmorgen naar het huis van mevrouw Jacobs gefietst, die hem op de
piano zou begeleiden. En juist daardoor was het gekomen!
Vorige week was het ineens tot hem doorgedrongen dat hij sinds het heengaan
van Jaantje niet meer zulke fijne, ongedwongen gesprekken had kunnen voe
ren. Natuurlijk, ze hadden gezongen ook, en hoe! Maar na elke repetitie had
mevrouw Jacobs nog gauw een borreltje voor hem ingeschonken en dan bleef
hij meestal nog een uurtje gezellig napraten. Gaandeweg waren hun gesprekken
wat vertrouwelijker geworden. Mevrouw Jacobs had hem verteld van haar man
die tijdens de Duitse bezetting was bezweken in een concentratiekamp. Zij had
hem ook de foto van haar enige zoon laten zien die een jaar of wat geleden naar
Nieuw Zeeland was geëmigreerd.
Barend Jaspers had bedacht dat hij in vergelijking met mevrouw Jacobs, tot hij
weduwnaar was geworden, dan eigenlijk een pracht leven had gehad! Vreemd,
elke keer als hij weer vond dat het tijd werd om op te stappen begon hij het
moeilijker te vinden om weer naar zijn eigen lege huis te gaan.
Natuurlijk, mevrouw Jacobs was een totaal andere persoonlijkheid dan Jaantje
met wie hij al die jaren van zijn huwelijk zo intens gelukkig was geweest. Zo'n
periode kon je vanzelfsprekend nooit wegdenken uit je leven. Daar zou je zelfs
geen passende vervanging voor kunnen vinden al zou je er nog zo je best voor
doen. Maar één ding was zeker: Jaantje zou niet meer terug komen! Zoals het
vroeger was geweest zou het nooit meer worden. En dan te bedenken dat 'ie
misschien nog tien of vijftien jaar zo in z'n eentje zou moeten doorsukkelen!
Vooral in de laatste maanden waren er momenten geweest dat Barend Jaspers
zich, doodvermoeid van het prakkizeren, naar z'n bed had gesleept. Uren ach
tereen had ie dan heel stil en roerloos voor zich uit liggen staren. En steeds
opnieuw hadden zijn lippen gefluisterd: 'God... haalt u mij toch alstublieft ook! Ik
ben er helemaal klaar voor!' Maar het wonder waar Barend Jaspers op hoopte
had zich nooit aan hem voltrokken. En moedelozer dan ooit was hij dan maar
weer begonnen aan de volgende dag. Zo had hij zich er tot op heden doorgesla
gen maar het was wel moeilijk geweest om steeds opnieuw de werkelijkheid van
het leven onder ogen te dun/en zien.
Pas nadat hij op de soos via een oude kennis in contact was gekomen met
mevrouw Jacobs leek er iets veranderd te zijn in zijn gedachteleven: Vanaf die
tijd verlangde hij ook niet meer zo hevig naar de dood. Soms had hij zichzelf
erop betrapt dat hij bijna opgewonden wakker werd als het weer dinsdag was,
de dag waarop hij weer naar de soos kon. Langzaam maar zeker waren dat de
lichtpuntjes van de week voor hem geworden. En nadat er later die wekelijkse
repetities waren bijgekomen
Toen een week geleden tussen mevrouw Jacobs en hem het woord 'trouwen'
toch onverwachts was gevallen omdat het na dit groeiend contact tussen hen
beiden haast een vanzelfsprekende zaak leek geworden, had zij hem niet direct
haar ja-woord gegeven. Maar in haar ogen hadden wel tranen geglinsterd toen zij
hem vroeg er nog eens rustig over te mogen nadenken. Haar vorige huwelijk was
zó gaaf geweest en de herinnering aan haar overleden man was bij tijden nog zó
levendig... Maar tijdens hun laatste gesprek had zij hem met een warme glans in
haar ogen toegeknikt. 'Mij dunkt, we moesten 't maar wagen, jij en Ik... Wij heb
ben tenslotte allebei ervaren hoe bikkelhard de eenzaamheid kan zijn. Natuurlijk,
als twee door het leven geharde mensen weet je wat een huwelijk aan risico's
met zich meebrengt. Juist daarom zal de werkelijkheid bij ons een veel grotere
plaats hebben dan de romantiek. En als je dat nou bedoelt...' Aangedaan had
Barend Jaspers geknikt. 'Wij hebben elkaar misschien nog zó veel te geven', had
hij gehakkeld'. Ik bedoel... aan vriendschap, wederzijdse genegenheid en wat
je met een mooi woord zou kunnen noemen: tederheid.' Mevrouw Jacobs had
geglimlacht om die laatste uitdrukking. 'Jij had dichter moeten worden. Barend
Jaspers', had zij hem toegefluisterd, 'jij weet precies hoe je de belangrijke dingen
van het leven bij de naam moet noemen.'
Toen hadden hun handen elkaar gevonden in een innige greep. Het volgende
moment hadden beiden met een schok van ontroering de vreugde ondergaan
van het opnieuw door iemand, die je heel na aan het hart ligt, bij de naam te
worden genoemd, 'letje'... 'Barend'... Met een nieuwe, veerkrachtige stap was
Barend Jaspers die avond naar huis gewandeld. De stille glimlach die om zijn
mond speelde en de wonderlijke gloed die in zijn ogen lag gaf zijn oude, gerim
pelde kop een bijna verheven uitdrukking. 'God', prevelde Barend Jaspers, 'ik
dank u, ik wist niet, dat u voor een ouwe man als ik nog zoveel geluk had weg-
Maar nu... Het lijkt alsof dat enè bezoekje van Mientje alles met één slag kapot
heeft gemaakt. Koortsachtig jagen de gedachten door Jaspers hoofd. Is het wer
kelijk zo'n schande dat hij opnieuw aan een huwelijk heeft gedacht? Doet hij de
kinderen en de kleinkinderen er onrecht mee? Zal het inderdaad de nagedachte
nis van Jaantje bezoedelen als hij het aanlegt met een ander? Is het eerlijk, dat
de jonge mensen begrippen als liefde, vriendschap en intimiteit uitsluitend voor
zichzelf willen reserveren? Mag je, als je oud bent. in dat opzicht niets meer
van het leven vei-wachten? Ben je een 'smerige' kerel als je het wel doet? Ter
wijl Barend Jaspers met bevende handen zijn das strikt vraagt hij zich voor de
zoveelste keer vandaag vertwijfeld af of Mientje zich wel ooit in zijn situatie heeft
proberen te verplaatsen. Beseft zij hoe alleen gelaten een mens zich kan voelen
als de dood aan een gelukkig huwelijk abrupt een einde heeft gemaakt? Zijn daar
mee voorgoed alle verlangens naar liefde en genegenheid in de grond geboord?
Hij is toch ook een mens van vlees en bloed! En als je nog flink en gezond bent?
Met een bleek vertrokken gezicht vertrekt Barend Jaspers om tegen half twee
naar het kerstfeest van de soos. Hij voelt zich eindeloos moe en verslagen. "Is
er wat?" informeert letje Jacobs als hij haar zwijgend de muziek overreikt die zij
straks nodig heeft. Onderzoekend glijdt haar blik over zijn anders zo kaarsrechte
gestalte. "Je ziet er nou niet bepaald feestelijk uit." "Jij wel..." zegt Barend, in
een krampachtige poging de ruzie met Mientje te vergeten, "ik... eh..., ik wist
niet dat vrouwen van jouw leeftijd zich nog zó mooi konden maken." Even vliegt
er een blos van verlegenheid over letjes wangen. Het compliment van Barend
doet haar meer goed dan zij wil bekennen. Hoe lang is het tenslotte geleden dat
iemand een lovende opmerking over haar uiterlijk maakte? Even buigt Barend
zich naar haar toe. "Je hebt gelijk", zegt hij zacht, "ik ben een beetje uit m'n
doen. Na het feest moeten wij er maar eens over praten." letje Jacobs knikt hem
bemoedigend tóe. "Probeer het te vergeten. Barend, wat het ook is, je bijdrage
voor vanmiddag zou er beslist onder lijden. En dat zou jammer zijn van al die tijd
die wij er aan hebben besteed." Maar als de presidente van de soos halverv^ege
het feest, dat werkelijk uniek lijkt te worden, opstaat om Barend Jaspers te laten
weten dat het over vijf minuten zijn beurt is, heeft hij nog steeds het gevoel dat
ergens in zijn diepste innerlijk iets moois voorgoed kapot is gemaakt, "Waarom?"
schreeuwt het aldoor in zijn hart, "Mientje... waarom moest jij dat nou zeggen?"
Maar omdat Barend Jaspers zich in zijn lange leven heeft leren beheersen stapt hij
met een ondoorgrondelijk gezicht naar het podium. Even ziet hij hoe letje hem
bemoedigend toeknikt. Dan klinken de eerste akkoorden van het voorspel door
de zaal. Als Barend Jaspers meer dan tweehonderd gezichten vol verwachting
naar hem opgeheven ziet is hij blij dat het schijnsel van de kerstboom en dat van
de brandende kaarsen op tafel zijn gestalte toch niet helemaal voor het voetlicht
halen, 't Lijkt of hij zich in het schemerduister van de zaal veiliger en vertrouwder
voelt. Dan begint hij te zingen. Even klinkt het onzeker, ietwat aarzelend. Maar
als hij de gespannen blik ontdekt in de ogen van de presidente omdat zij afweet
van zijn onbehagen, recht hij ineens zijn schouders. Mientje staat hierbuiten. Hij
mag niet toestaan dat haar boze woorden van vanmorgen dit lied dat hij met
zoveel zorg heeft ingestudeerd, gaat verarmen doordat het alle liefde en bezie
ling mist. Dit lied... het heeft immers een reikwijdte die veel groter is dan zijn
eigen zorgen en problemen! Het is bedoeld om alle mensen die aanwezig zijn
nóg dichter bij het doel van dit feest te brengen. Daarom kan hij zich niet laten
overheersen door zijn persoonlijke gevoelens van verdriet en afkeer 'Ik kniel aan
Uwe kribbe neer', zingt Barend Jaspers, 'o Jezus, Gij mijn leven. Ik kom tot U
en breng U Heer, wat Gij mij hebt gegeven... O, neem mijn leven, geest en hart
en laat mijn ziel in vreugd en smart Bij U geborgen wezen',.. Vreemd, het lijkt
alsof de woorden van het lied hem langzaam maar zeker optrekken uit de chaos
van tegenstrijdige gevoelens, alsof er een zekere rust in hem neerdaalt. In een
flits ziet hij hoe letje hem vanaf de piano toeknikt als het tweede couplet moet
worden ingezet. En dan, de stem van Barend Jaspers begint aan kracht en bezie
ling te winnen naarmate hij verder zingt. Hij staat hier immers niet voor zichzelf?
Hij heeft toch een boodschap te brengen? Het gaat toch om het Kind, dat op dit
feest centraal moet staan? Barend merkt dat de presidente van de soos niet lan
ger bezorgd maar blij en ontspannen naar hem opkijkt. Is het dan toch gelukt? Is
hij er inderdaad in geslaagd zijn persoonlijke zorgen ondergeschikt te maken aan
de opdracht, die hij op dit feest heeft te vervullen? Of heeft het lied hem zelf in
het hart geraakt? Is dit dezelfde Barend Jaspers van een half uur geleden, die daar
op het podium zo vol overtuiging het laatste couplet van zijn kerstlied probeert
te vertolken? 'Ik lag in donkerheid en nacht, Gij waart mijn zon, mijn luister...
De Zonne, die mij vrede bracht en redde uit het duister, O, Jezus, wil mijn zon
neschijn, mijn kracht, mijn hulp, mijn sterkte zijn... Dan heb ik niets te vrezen!'
Als de laatste toon van het naspel is uitgestorven blijft het een ogenblik doodstil
in de zaal. Hier en daar wordt een traan weggepinkt. Pas als Barend Jaspers na
een korte knik het podium afloopt en bijna verlegen zijn plaats in de zaal inneemt
breekt de spanning die het lied onder alle aanwezigen onmiskenbaar teweeg
heeft gebracht. In de pauze tikt de presidente hem even op zijn schouder "Fijn,
dat u toch hebt doorgezet, mijnheer Jaspers, 't was een pracht bijdrage aan deze
middag". Dan buigt zij zich nog even iets dieper naar hem voorover. "Misschien
was 't ook voor uzelf precies het lied dat u nodig had." Het volgende moment
loopt zij weer haastig verder omdat er zoveel komt kijken eer iedereen is voor
zien van koffie met kerstgebak. Voor hemzelf? Terwijl Barend Jaspers peinzend
in zijn koffie roert lijkt het alsof de laatste regels die hij heeft gezongen steeds
opnieuw door zijn hoofd klinken. Hij is er zo door in beslag genomen dat hij zelfs
de aanwezigheid van letje Jacobs vergeet. Pas na het feest, als zij samen naar huis
lopen, lijkt hij terug te komen tot de werkelijkheid. Maar dan is er in het hart van
Barend Jaspers wel het een en ander gebeurd! Mientje met haar grote mond lijkt
totaal onbelangrijk te zijn geworden, de pijn om haar felle kritiek is verdwenen,
de verwarring die hem een paar uur geleden nog helemaal in haar ban had heeft
plaats gemaakt voor een bijna verheven rust. "Je hebt fijn gezongen", zegt letje,
"wonderlijk, want vóór het feest begon leek je zó ontredderd."
Als hij eenmaal bij letje thuis in een gemakkelijke stoel is neergezakt vindt hij
de moed om haar te zeggen wat hij op zijn hart heeft. Onomwonden vertelt hij
haar over het gesprek met Mientje dat hem zo totaal van slag had gebracht, dat
hij aanvankelijk het hele feest had willen vergeten. "Toch ben ik blij dat ik heb
doorgezet, letje, ondanks alles. Want dit lied, weet je, het leek opeens of het mijn
eigen woorden waren. En toen bij het laatste couplet..." letje heeft de muziek
naar zich toegetrokken. Haar ogen vliegen over de woorden, die zij tijdens het
spelen niet zo direct heeft kunnen verwerken. Dan, langzaam en nadrukkelijk
citeert zij de laatste regels van het slotcouplet. Zichtbaar onder de indruk grijpt
Barend Jaspers de hand van zijn aanstaande vrouw, "'t Gaat er niet om wat Mien
tje vindt", zegt hij moeilijk, "hoewel 't mijn bloedeigen kind is. Als jij en ik ervan
overtuigd zijn dat het zo goed is dan is voor ons de zegen, die God erover wil
gebieden belangrijker dan die van Mientje." letje lijkt te aarzelen. "Je zult er een
heleboel narigheid door krijgen", voorspelt zij ietwat verslagen, "gek, ik dacht
juist dat jouw dochter verstandig genoeg was om te begrijpen dat een relatie
als de onze alleen maar kan leiden tot een nóg zinvollere beleving van de oude
dag." "Het doet er niet toe", zegt Barend Jaspers. In zijn ogen glanst een nieuw
hoopvol licht, "al zal de beslissing, die wij hebben genomen, nog zoveel stof doen
opwaaien, als jij en ik er maar zeker van zijn dat. ondanks alle kritiek, er Eén is.
Die ons niet zal laten vallen." letje knikt. "Je hebt gelijk", zegt zij, "onze liefde
heeft immers niets te maken met hartstocht of valse romantiek. Ze komt alleen
voort uit de behoefte om elkaar - zolang het nog kan - gelukkig te maken. En vol
gens mij is dat zelfs voor mensen van onze leeftijd een door God gegeven moge
lijkheid..." Dan pakt zij Jasper bij de hand. Met een beslist gebaar dirigeert zij hem
naar de piano. "Nog één keer, Jasper" bedelt zij, "dat laatste couplet! Zing het
nog één keer voor jou en mij samen." Stralender dan ooit zingt Barend Jaspers
in de beslotenheid van de kleine huiskamer over zijn vaste geloof in het Kind,
dat ook het leven van letje en hem in Zijn sterke handen zal willen nemen. Bij
de laatste regel valt letjes stem opeens juichend in. Is het zomaar een impuls van
haar? Ontroerend klinkt hun gebed met de daaraan verbonden geloofsbelijde
nis: 'O, Jezus, wil mijn zonneschijn, mijn kracht, mijn hulp, mijn sterkte zijn. Dan
heb ik niets te vrezen!' Het is alsof zij zingend over de drempel van hun nieuwe
toekomst heen stappen, zeker van elkaar maar tegelijkertijd één in hun geloof en
vast vertrouwend op Gods beloften van trouw voor hun beider leven.
In de schemering van de vallende avond zitten zij nog een tijdje zwijgend naast
elkaar, elk met hun eigen gedachten. Twee oude mensen, die zich terdege
bewust zijn van de grote verantwoordelijkheid die zij ten opzichte van elkaar
hebben genomen. Maar., die het opnieuw hebben begrepen dat alleen het 'ja'
van God daarin van doorslaggevend belang is. God, die hen aan elkaar iR|r|5'
heeft gegeven en... wil waken over hun nieuwe geluk. ,:.U".