ËffiiMlMn 23 december 2008 Door dr. Pieter Vis Een dikke duisternis bedekte de oude Duitse stad Quedlin- burg en haar ommelanden tijdens de Kerstnacht van het jaar des Heren 941Plotseling hieven de klokken van de Dom kerk een statig gelui aan. Plechtig klonken de tonen om de Christengemeente tot viering van het hoge feest uit te nodi gen. In die tijd was het Christendom in Duitsland algemeen doorgedrongen, hoewel tevens de kiemen van ongeloof en dwaling als onkruid reeds welig in de toenmalige Christelijke kerk begonnen op te komen. Het volk stroomde in die kerstnacht op de geklonken roep stem der klokken naar het huis des Heeren. De oude Dom kerk was spoedig gevuld en helder verlicht door de glans van ontelbare waskaarsen. Het orgel liet zich voor de eerste koorzang horen, terwijl voor het altaar de aanzienlijksten van de burgerij en van het bisdom hadden plaats genomen. Onder hen was ook de Duitse keizer Otto de Eerste, met zijn vorsten- en ridderstoet aanwezig. Oprecht had de keizer verlangd om dit feest van vrede en van liefde mee te mogen vieren. Sedert geruime tijd toch was hij in oorlogsrumoer gewikkeld, strijdend tegen oproer en verraad, en onlangs had hij als overwinnaar mogen terugke ren. Zijn strijd was niet tegen een buitenlandse vijand van zijn machtig Keizerrijk gericht, doch tegen zijn eigen broeder, die trouweloos nu reeds driemaal de strijdbanier van revolutie tegen de keizer had gehesen. Deze had zelfs ook nog gepro beerd om hem te doen vermoorden. Slechts met grote moeite en met grote offers was de burger lijke opstand bedwongen geworden. Keizer Otto had zijn trouweloze broeder in de Rijksban gedaan en hem gevangen doen nemen. Hoe pijnlijker deze strijd nu tegen zijn eigen broeder en onderdaan zich liet voelen, des te meer de keizer zich ook in deze Kerstnacht verheugde - dat God hem had gespaard en aan zijn rijk had teruggegeven. Daar zat dan de forse gestalte van de machtig ste keizer in volle pracht en praal..Waardigheid en majesteit verenigden zich in zijn persoon. Als Duitser van een der oud ste stammen vertoonde hij zich aan zijn dankbaar volk. Met diepe ootmoed wierp hij zich voor het gebed op de knieën en gaf aldus aan zijn onderdanen het voorbeeld van hulde aan de geboren Koning der Ere. Eenzaam evenwel was de hoogbejaarde moeder van de kei zer in de hofburcht achtergebleven, de edele Mathilde, een kleindochter van Wittekind, hertog van Saksen, en weduwe van Hendrik den Vogelaar Deze had op zijn sterfbed al van haar met deze woorden afscheid genomen: "O, gij, die ik met recht zolang liefhad - ik dank, God daarvoor, dat Hij mij het eerst wegneemt: ik dank u voor uv/ goedheid, voor de raad, die u mij zo dikwijls gaf én voor uw vermaningen om mijn volk in de vreze Cods te regeren. Aan de Almachtige beveel ik u en onze kinderen, en mijn ziel verlangt u in de hemelse zaligheid te ontmoeten, om daar God verder gezamenlijk te diehen". Deze voorname vorstin zat in die Kerstnacht met het hoofd in de hand. Het feest van de zegenende liefde des Heeren stem de haar tot diep gevoelde dank. Toch was haar geest treurig te moede, als zij over de gebeurtenissen der laatste jaren dacht. Haar gemaal Hendrik had, in overleg met de andere vorsten des rijks, zijn zoon Otto tot zijn opvolger bestemd. Daarover ontevreden, had de oudere broeder Thankman met enige ontevredenen een opstand beproefd - doch deze was in de strijd gevallen. En wat nog erger was, nu was ook Hendrik, de jongste broer, tegen Otto in opstand gekomen - en wel, na tweemaal vergiffenis te hebben gekregen, voor de derde maal. Moest de moeder nu niet voor het leven van haar jongste zoon beven? Diep verslagen zat zij in die Kerstnacht daar neer, vol van onuitsprekelijke verzuchtingen. Op het laatste zonk zij in haar eenzaamheid op de knieën en stortte haar hart met vurige gebeden voor haar Verlosser uit om genade naar lichaam en ziel voor haar schuldig kind. Ondertussen was de godsdienstoefening bijna ten einde. Daar opende zich eensklaps de deur van de Domkerk, en een man, in boetgewaad, trad binnen. Het was Hendrik, aan wie was toegestaan 'onder geleide zich voor de keizer' te mogen stellen. Hij wierp zich voor deze neer en smeekte: "Zwaar is mijn misdrijf- vergeef, vergeef het mij, verheven keizer - vergeef het mij, vergeef de broeder! Mijn trouw zal ik voortaan u tonen!". Maar de keizer zag hem met strengheid aan en sprak: "Twee maal heb ik u vergiffenis geschonken - nu is het genoeg. De ban is over u uitgesproken; gij hebt uw leven verbeurd; over drie dagen zult ge uw schuldig hoofd onder beulshanden verliezen". De omringende edelen en vorsten verbleekten, doch Hen drik het meest. Stilte des doods heerste in de tempel. Geen mens waagde het, de toornige leeuw zijn buit te betwisten. Doch ziet, daar treedt de priester naar de keizer, hij draagt het Woord Gods in de hand, en duidelijk klinkt zijn stem door de gewelven: Matth.: 21 en 22: "En Petrus sprak: Heer, hoe menigmaal zal ik mijn broeder, die tegen mij zondigt, verge ven? - Tot zeven maal? En Jezus zeide tot hem: Ik zeg u, niet tot zeven maal, maar tot zeventig maal zeven maal!" De keizer ontstelde. Zijn gestrenge blik verdween, en tra nen vulden zijn ogen. "Ja", riep hij, "terwille van de Liefde, die zich in de ellende nederiiet om vijanden te veriossen én hun het zalig kindschap Gods te verzekeren, zij u vergiffenis geschonken! Herhaal hier voor God en mensen de belofte uwer trouw - en houd deze dan ook!" Met deze woorden hief hij zijn broeder op en drukte hem aan zijn hart. Hete tranen waren zijn antwoord. Een algemeen en blij gejubel steeg op in de Domkerk. En waariijk, de Engelen Gods zullen zich in de hemel niet minder hebben verblijd over deze, door de liefde van Christus behaalde, overwinning. Van de Krib naar het Kruis ging Uw doornige baan, Door de diepte van 't heiligste lijden, U, de Heer, nam de dienstknechtgestalte aan. Om Uw leven der Mensheid te wijden. Zo verbrak U de vloek, zo herschiep U ons lot. Gekocht met Uw bloed, zijn wij kinderen van God.

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 2008 | | pagina 33