DoorJ-L. Booy
EIIAIlD^-tllEUWS
PAGINA 35
DINSDAG 18 DECEMBER 2007
Za^ klinkt üet emgelenlied
't Is half deceinbei. Zater
dagmiddag. Dagenlang heett
er eeti venijnige oosten
wind geblazen. 'Daar zit veel
sneeuw achter', zeiden de
weerkenners. Kn 't lijkt er nu
op dat ze gelijk krijgen. Want
na de micidag is liet zachtjes
gaan sneeuwen en nu vallen
er grote vlokken.
Koud en verkleimid is jan
Willem lioomsina een hall
uui' geleden thuisgekomen.
De sneeuw heelt hem wat
overvallen. Nu zit hij achter
zijn schrijlhureau en kijkt
door het raam de snel don
ker wordende straat in. Hij
denkt... maar on dit moment
niet zozeer aan r)e|jaalde din
gen. Het is een gelielkoosde
bezigheid van hem om hier,
op clil plekje, vooral om deze
ti)d van een winterse dag zijn
gedachten gewoon de vrije
loop te laten. Ineens schiet
hem te binnen hoe één van
zijn kweekschoolleraren
hem dikwijls 'de piekeraar'
had genoen)d. Hij grijnst
even; een echte bijnaam was
het nooit gewortlen. Maar
toch...! Hel is hem op de
kweeksdiool - pedagogische
academie heette het later -
allemaal vrij vlot algegaan.
Als kersvers schoolmeestertje
is hij vijf jaar geleden begon
nen aan een clorpsschool op
één van de Zuid-Hollandse
eilanden. Kn nu is hij alweer
bijna twee jaar hier, in Meer-
stadt, als hooldonderwijzer
Een gezonde carrière... ja!
Het is hem vrij vlot argegaan.
Maar niet alles! Hij huiver!
een beetje en vult dan de
kachel wal bij met antraciet.
Hoewel praktisch iedereen in
hel stadje nu al jarenlang met
olie of aardgas stookt vinden
zijn hospita's nog altijd dat
gezellige mensen kolen sto
ken. Kn gezellig zijn ze!
gïitif ivccr /liiieu. Bij de
gedachle aan zijn hospita's
komt dat andere on hem af.
O ja, hij is wel gelukkig en
heeft hel goed. Maai éen
ding, waarin hij zeker niet
vlot is, dal is de omgang met
hel andere geslacht, ol, zoals
hij hel zeil allijd uitdrukt, 'hel
vrouwvolk'. Hij wéél het! Hij
heeft zich altijd in meisjes-
gezelscha|) wat verlegen en
onhandig gevoeld. Ken mis
lukte verkering heelt daaraan
bepaald geen goed gedaan,
integendeel. De laatste paar
jaar, tol voor kort, heelt hij
deze gevoelens alleen als 'wat
lastig' ervaren en zich er ver
der aardig mee verzoend. Er
was ook in geen enkele onl-
nioeling met meisjes iels van
die vonk, die liefde of ver
liefdheid heel. overgespron
gen! Totdat... ja...
Mijmerend kijkt hij de straal
in, laai dan zijn oog rusten
op de inmiddels verlichte
etalagernit en het ouderwet
se uithangbord - eveneens
verlicht - bij bakker Herwij-
nen. Daarachter... ergens...
is Anneke! Ol, om precies te
zijn, mejurirouw .'\nneke van
Laar, beter nog: de juli 'De
nuf' rijmell hij grinnikend.
Dan kijkt hij weer ernstig.
Hij trekt de bovenste la van
zijn bureau open en haalt er
een bruine enxeloppe uit,
die gisteren mei de post is
gekomen, lu die cn\eloppe
zit 'm de kneep! Een verzoek
om inlichtingen over- niejiil-
f'rouw A. van Kaar. 'Inrich
tingen omtienl haar persoon
en werk", vraagt zijn collega-
hoofd in Den Helder. Ze heeft
dus gesolliciteerd...! En nog
een eind weg ook! 'Het nest',
foetert hij zachtjes in zichzelf
Hij wist het eergisteren al. De
secretaris van hel schoolbe
stuur hacl óók een verzoek
om informatie t)ntvangen.
Hel had hem op liat moment
een schok gegeven. En met
hém had ze er met niet één
woord over gesproken! Stel
je voor! 'Het nest', herhaalt
liij nu hardop. C) neen, 't is
geen lioosheid, die bij hem
overheerst. Het is niet een
kwestie \<m zich gepasseerd
voelen. Hij weet veel te goed,
althans dal denkt hij, wat de
drijfveer voor haar sollicitatie
moet zijn geweest. I^at is hij.
HijzeltT
Zijn gedachten slokken even.
gaan dan als vanzelf terug
naar hel moment, nu onge
veer een jaar geleden. Hij
ziet haar nog komen voor een
proefles. \\'at een \eradeniing
was liet geweest toen ze na
twee saaie, taaie, vervelende
proeflessen van sollicitanten,
waarvan liij direct al 'fjalen
had', Anneke binnenkwam,
die, nadat ze zich vlug even
aan het bestuur en hem had
voorgesteld, voor de klas ging
staan. Mejuffrouw van Kaar,
alsof ze daar hoorde! Alsof ze
er altijd al had gestaan. De
kinderen moeten beslist dat
zelfde gevoel hebben gehad.
Want gedurende de hele
proefles presenteerde zich
een ontspannen, harmoni
euze klas. Haar benoeming
was amper een discussiepunt
meer geweest. Bestuur en
collega's waren enthousiast.
Jan Willem keert terug naar
de werkelijkheid van nu. Daar
zil hij, met de bruine envelop
pe in zijn hand. Natuurlijk,
ze heeft aan hem gemerkt
dal hij, op zijn onhandige
manier, soms verlegen, som.s
kwajongensachtig, meer dan
gewone belangstelling voor
haar aan de dag legt. En ze
heeft het goed aangevoeld.
Maar ze is er vast niet van
gediend. Hij is overigens wel
erg voorzichtig met zijn tcje-
naderingspogingen geweest.
Stel je voor. Een schoolhoofd
dat aciitet één van zijn juffen
aan zil. Voor bestuur, colle
ga's, ouders en kinderen kun
je dal zomaar niet maken.
Zeker niet in Meerstadt.
Hij kent hun kwetsbare posi
tie en is zich daarvan goed
bewust, lénslotte is Meer
stadt nog niet lol de meest
vooruitstrevende en moder
ne gemeen.schappen te reke
nen! Dal hindert hem overi
gens niet.
Inmiddels is hel builen hele
maal donker geworden. Hij
wil de brief gaan beantwoor
den maai' kan er niet goed
toe komen. De eerlijkheid
alleen al gebiedt dat het heel
goede informatie zal moeten
zijn c/ie (iij over haar gaat ver
strekken. Uehalve dan... Een
klein duiveltje in hem zegt:
maar die ene vraag dan over
'netjes en accuraat zijn op de
leermiddelen', daarop kun
je wel een antwoord geven
waarmee de juf een beetje de
mist in gaal. Misschien wordt
ze dan niet benoemd! Want
dat is hel enige wat er volgens
hem aan haar mankeert. Ze
is altijd haar spullen kwijt; de
ene keer is het een atlas, de
andere keer een absentielijst.
Dan weer, nog erger, is er een
stapel correctiescnriften zoek.
En aan hel kaften van boeken
heeft ze het land. Kr hangen
veel prachtige platen in haar
lokaal, soms erg hippe, maar
ze hangen veelal ontaard
scheef IVlet één handgebaar
duwt hij ze een paar keer per
week recht. Ze heeft vaak clie-
ren in de klas. Wal ze al niet
gehad heeft! Marmoljes, een
kanarie, een schildpad en nu
weer een aquarium. En een
troep dat ze met al die hob
by's maakt... Hij glimlacht,
té)ch vertederd. Hij weet dat
hij nu in zijn gedacnten over
drijft en dat is niet fair!
Boos op zichzelf slaat hij op,
schiet z'n jas aan, doel zijn
shawl om en gaat door de
winkel naar buiten. t)e brui
ne en\eloppe laat hij achter
op zijn sclirijfbureau. Op de
stoep bedenkt hij zich en keert
op zijn schreden terug. Daar
zou hij warempel weggaan
zonder zijn hospita's even te
laten ivcten dat liij nog even
de stad inging. Even later is
hij opnieuw buiten. Hij kijkt
nog eveji achterom, naar hel
verlichte winkelraam. 'Gezus
ters IMoemers, in manufactu
ren', staat plechtstatig met
sierlijke letters op de grote
ruit.
Er is ineens het verlangen in
hem om met iemand te pra
len over zichzelf en over dal
wat hem bezighoudt. Deze
behoefte drijft hem als van
zelf naar de pastorie. Juister
gezegd, naar haar bewoners:
dominee Jan Rubens, zijn
charmante \rouw Marianne
en hun dochtertje Yvonne,
die bij hem op school gaal;
een klein brulaaltje, een
levendig maar erg lief ding!
Ze zil in de klas van ,\nneke.
En gistermorgen had hij haar
tegen Keesje \an l'eer Visser,
die bij meester van Dordt in
de klas zit, horen zeggen:
'Meester Boomsma is ver
liefd op onze juf Ze had het
geheimzinnig, maar met een
serieus gezichtje verklaard en
ze stond op het punt Keesje
verder in haar geheim Ie
betrekken toen ze plotseling
de 'verliefde meester' zelf, in
hoogst eigen persoon, in hel
oog kreeg. Hel amuseert hem
opnieuw.
In gedachten loopt hij ver
der. Nog een paar dagen
naar school in dit oude jaar
en dan is het Kerstvakantie.
Volgende week donderdag is
de laatste schooldag. Anneke
gaal dan naar haar ouders.
En hij gaat, met zijn ouders,
de Kerstdagen bij zijn oudste
zus in Rotterdam cloorbren-
gen. Tweede Kerstdag zullen
ze allebei terugkomen, want
ze hebben een actief aandeel
in de Kerstzangdienst.
Zijn voetstappen knerpen
in de verse sneeuw; ze laten
hun sporen achter. Voor de
tweede keer vandaag dwar
relen de sneeuwvlokken op
en over hem heen, maar dil
keer deert het hem niet. Hij
heeft er amper erg in, zozeer
worden zijn gedachten in
beslag genomen door andere
dingen.
Dan... ineens, als vanuil de
verte, dringen er klanken tot
hem door, klanken van gewij
de muziek, als vanzelfspre
kend passend bij deze lijd van
het jaar. Hij slaat plotseling
stil. Ergens, bovenin de kerk,
brandt licht en het straalt in
een smalle baan naar buiten.
Het orgel speelt... Adventmu-
ziek!
Daarnet, nog op een afstand,
kon hij de melodie niet direct
herkennen. Nu spelt hij
de woorden in zichzelf en
zijn ziel registreert de klan
ken: 'Hoe zal ik U ontvangen,
Hoe wilt Gij zijn ontmoet?' Hij
kijkt naar boven. Daar, voor
het orgel, weet hij Peer Vis
ser. En daarboven...! Peer is
een begaafd organist en, wat
méér is, zoals Jan Rubens
altijd zegt, een begenadigd
mens. Al vanaf zijn twintigste
jaar bespeelt hij het kerkor-
gel; o nee, hij heeft geen ech
te vakopleiding gehad, geen
conservatorium, maar hij
heeft onmiskenbaar talent,
zoveel talent, dal in zijn spel
het grole orgel gaat spreken,
de stemmen echte stemmen
worden en er een melodie tot
leven komt, een melodie, die
kan klagen en juichen, die
ook diepe rust kan geven. 'Is
dat niet een gave van Clod?'
peinst Jan Willem. Die bezie
ling is nauw verbonclen met
hel innerlijk leven van de
kunstenaar. Maar hel wordt
groots als het klankenspel ook
bij anderen iets oproept, iets
los maakt, de mens meedraagt
naar die andere wereld, naar
een stukje Paradijs. Hij weet
niet waarom, maar het spel
ontroert hem méér nog ctan
anders. Boven het orgel en
boven Peer Visser weet hij
een Ander. God, Die Zelf voor
het Grote Kerstfeest gezorgd
heeft. Jezus, Die kwam voor
een 'wereld, verloren in
schuld'. Die in Eigen Persoon
de oplossing voor deze geha-
vencle wereld, deze kapotte
mensheid, kwam bieden. Van
alle feestdagen heeft Kerst
hem altijd het meest aange
sproken, dikwijls ook aange
grepen. En waarlijk niet van
wege de romantiek die in de
decembermaand nu eenmaal
een stuk \an de sfeer bepaalt.
Maar het maakt hem gewoon
stil en blij, ja vooral blij!
Die blijdschap en de vrede,
waarvan bij het Kerstfeest
steeds sprake is, kunnen soms
ook een probleem voor hem
vormen! De laatste tijd komt
dal weer sterk op hem af
Mag je blij zijn, van die blijd
schap genieten, soms iets voe
len van innerlijke vrede en
harmonie, terwijl de wereld
vol is van ellende, oorlog,
ontwrichting? Alle kranten
en actualiteitenrubrieken
doen toch hun uiterste best
om je een enorm schuldge
voel te geven! En je moet
toch demonstreren als je voor
de vrede bent. Je moet toch
voortdurend, op z'n minst
in gedachten, met ontwikke
lingshulp bezig zijn en aan
dacht hebben voor verhon
gerende kinderen, voor de
schrijnende tegenstelling lus
sen arm en rijk; je moet toch
een open oog hebben voor
alle rassen en je moet toch
tegen discriminatie zijn. Dati
pak je toch een spandoek en
je kalkt er een kreet op. Dan
doe je tenminste wat! Kun je
blij zijn met Kerst als je 'Holo
caust' hebt gezien? En... hoe
verwarrend... wat moetje nog
van hel Kerstfeest zeggen als
je in die film ziet, dat in hoge
Nazi-kringen thuis het 'Weih-
nachten' wordt gevierd, het
'Stille Nacht' wordt gezon
gen, terwijl men op hetzelfde
moment bezig is miljoenen
schepselen uit te moorden.'
Maar... dat is nog niet alles.
Hel is geen verleden tijd. Het
gebeurt nog steeds, op vele
plaatsen in de wereld,
t Is maar goedkoop om met
Kerstfeest blij te zijn, in een
feestelijke stemming; om
mei een vast salaris en goede
arbeidsvoorwaarden aan het
Kerstdiner te zitten. Erger
nog, om in zo'n wereld voor
jezelf vrede te hebben en
daarmee dan nog in de kerk
te zitten ook. Jan Willem
zucht... Is hij dan zó'n gees
telijke egoïst? Dan klinkt er
nóg eens, magistraal, dezelf
de melodie vanuit de kerk
omhoog. Nu weet hij ineens
het antwoord op zijn gepie
ker! In zijn ziel komen op die
melodie de woorden van een
ander lied omhoog en krijgen
gestalte voor hem: 'Nu hebt gij
niet te via gen of God wel vrede
biedt. In mensen xuelbehagen, zo
klinkt het eng 'lenlied. Het zijn,
gelukkig, geen mensenwoor
den. Wat hadden ze dan een
betrekkelijke waarde! Maar
nu weel hij: laat al die mensen
praten! Engelen hebben het
gezegd en gezongen, enge
len; dat zijn boodschappers
uit een Andere Werekl, uit
Gods Wereld, niet van déze
wereld, wel vóór deze wereld.
Nu krijgt het alles ook een
andere dimensie: God heeft
het laten uitroepen: Vrede
en welbehagen! Dan mag je,
nee clan móet je er dus wel
blij mee zijn. Voor Jan Wil
lem is dit als een bevrijdende
geruststelling.
Dan keert hij ook ineens tot
de werkelijkheid terug. 'Pie
keraar', zegt hij zacht en is
zich ook gelijk'weer helder
bewust met welk doel hij op
weg was gegaan. Anneke, Jan
Rubens, Marianne. Mel een
wat pijnlijk gevoel en een
beetje weemoed denkt hij
plotseling ook aan de moge
lijkheid dat dit gezinnetje
binnenkort hier vandaan zou
kunnen gaan. Jan Rubens
is nu ruim drie jaar hier en
een week geleden kreeg hij
een beroep uit een andere,
grotere gemeente. Toen hij
hel afgelopen zondag vanaf
de preekstoel meedeelde,
ging er een schok door veel
gemeenteleden. Vóór ds.
Rubens kwam, waren ze lang
vacant geweest en men was
ontzettend blij geweest met
zijn komst. Later dubbel blij.
toen bleek wal voor een fijne
man hij was en hoe hartelijk
de nieuwe pastoriebewoners
waren. Jan Willem wist als
huisvriend overigens allang
van het beroep voordat het
bekend gemaakt werd. Hoe
wel hij kon weten, dat zo'n
mogelijkheid er dik inzat,
heeft het hem té)ch een onrus
tig gevoel gegeven. En, op
het profane af, was het even
door hem heengegaan: 'niets
is hier blijvend'. Hoe graag
we 'l ook zouden willen.
Als hij op de sloep van de
pastorie is gearriveerd, slaat
hij eerst de sneeuw van z'n
kleren en trekt dan aan de
ouderwetse koperen bel.
E\'en later gaat de grote
deur met een zwaai open
en staal hij in het volle licht,
oog in oog met me\rouw
Rubens, Marianne, die hem
op haar gewone, half pla
gende, half ernstige manier
luidruchtig begroet. 'Hallo
schoolmeester, speel jij voor
sneeuwman?' Dan ziet ze zijn
ernstige gezicht en is direct
een en al hartelijkheid: 'kom
er maar gauw in, geef mij je
jas en zoek jij de 'pastoor'
maar op, hij is nog boven!
Dan drinken we straks samen
koffie beneden.' Glimlachend
gaat Marianne de huiskamer
in, terwijl Jan Willem met een
paar grote, schijnbaar onver
schillige stappen in de rich
ting van de trap koerst. Hier
en daar slaat hij een trede
o\e.r en belandt dan \'oor de
hem bekende en vertrouw
de deur. Daarachter weet
hij een bekxvame pastor en
\ooral ook een goecle xriend.
Gewoontegetrouw kloppen
zijn vingers een roftéltje op
cie deur maar nog vóór hij de
kruk kan omdraaien gaai die
al open en met een hartelijk
man, kom d'r in' wordt hij
verwelkomd. 'Wat een moed
m dit weer' voegt Rubens er
aan toe. Jan Willem \alt neer
in een gemakkelijk stoeltje en
.lan Rubens gaat tegenover
hem zitten, houdt zijii bezoe
ker een pakje sigaretten voor
en pakt zijn aansteker. Bei
den steken op.
'Stoor ik je?' vraagt Jan Wil
lem. Hij wacht geen antwoord
af en vervolgt onmiddellijk:
'natuurlijk stoor ik je. Ik weet
al sinds mensenheugenis
dat je vlak voor de zoiidag
en zeker in de Kersttijd een
dominee met rust moet laten.'
Hij lacht, half verlegen. Jan
Rubens lacht ook. 'Eigenlijk
zou ik je er weer uit moeien
gooien', want je hebt gelijk!
Bovendien kom je nog extia
ongelegen, want als theolo
gische loonslaaf wilde ik net
even pauzeren en bij Marian
ne een kop koffie gaan drin
ken. Ik voel het zelf aan als
een beetje spijbelen!'
Jan Willem kijkt hem in zijn
goedmoedig gezicht met de
vriendelijk spottende ogen
en pareert: 'jij bent niet de
enige voor wie Marianne een
bak troost heeft gebrouwen.
Ze heeft me, met wat meer
gastvrijheid dan jij, al op de
koffie genodigd.'
Zo, die zit! Dan vervolgt Jan
Willem: 'Weetje al wat je cloet
mei je beroep? Of is dat, in dit
stadium, een onbescheiden
vraag?' Jan Rubens schudt
het hoofd. 'Op beide vragen
is het antwoord: nee. Ik weet
het echt niet, inaar je mag het
best vragen!' Ze kijken allebei
nu even de rookkringetjes
van hun sigaretten na. Er is
tussen hen in de loop van
de tijd een vertrouwelijke en
echt vriendschappelijke sfeer
gegroeid. Jan Rubens ver-
Ijrèekl het eerst het zwijgen.
'Is er iets?' vraagt hij. 'Straks
gaan we gezellig samen bij
Marianne kofriedrinken.
Maar vertel eerst eens of er
iets bijzonders is wat je hier
brengt. Ik ken je langer dan
vandaag en volgens mij ben
je, op z'n zachtst gezegdl, een
beetje gespannen. En ik ver
moed datje bezoek een per
soonlijke reden heeft.' En na
een koite pauze: 'Zal ik eens
een poging wagen en mijn
diagnose stellen?' Vragend
en tegelijk hoopvol, kijkt Jan
Willem op. Zonder hel ant
woord af te wachten, vervolgt
zijn vriend: "t is Anneke, waar
de schoolmeester over tobt.
Of niet soms?' 'Hoe weet jij
dat nou?' En dan, wat abrupt:
'Yvonne heeft zeker wat
gezegd? Heeft zij haar weleer
waarde vader dat ingeblazen?
En...' Plotseling houdt hij op,
wordt vuurrood en zal zich
net gaan schamen over zo'n
onnozele reactie, als de domi
nee de opkomende spanning
breekt door niet alleen zeer
geamuseerd te kijken maar
zich levens van louter pret op
de knieën slaat! Dan... breekt
ook bij Jan Willem de lach
door!
'Ze heeft gesolliciteerd, dat
nest!' gromt hij; half opge
lucht, half gepikeerd. En wat
sullig voegt hij eraan toe:
'en ik moet nog inlichtin
gen geven ook! Aan Peters,
de secretaris van het school
bestuur, hebben ze ook een
brief gestuurd. En wat moet
ik? Waarom zegt ze mij er
niets van?'
Dan is de beurt aan Jan Rubens
om zich te verbazen. 'Wist jij
daar niets van? Man, zelfs ik
wist het al een paar dagen.
Mijn collega gincls - een stu
dievriend van me - vertelde
het door de telefoon.' Maar
dan... zichzelf als het ware in
de rede vallend, vervolgt hij:
'Kerel, snap jij dat dan niet?
Marianne begreep het gelijk,
toen ik hel haar vertelde,
hoewel de situatie mij ook
niet direct duidelijk was. Nu
wordt hel mij allemaal steeds
helderder!'
'Verklaar je nader' mokt Jan
Willem nog wat, maar zijn
stem heeft de toon \an een
hevige interesse!
'Man, doe toch niet zo naiefl
Je sloeg de spijker op de kop,
toen je Yvonne als geheim
aanklaagstertje introauceer-
de, want dat wurm heeft haar
ogen niet in haar zak... Maar
ook zonder dat hadden Mari
anne en ik allang door wat er
in jouw N'rijgezellenbrein aan
het broeien was. En, sterker
nog, alles wal daarin broeit,
laat onze Anneke bepaald
niet onberoerd. X'andaai; zie
je!' breekt hij plotseling wat
raadselachtig af 'Het is zelfs
zo, meester, als jij nu niet met
je bedrukte gezicht hier was
gekomen, dan hadden wij een
dezer dagen van onze kant
een hartig woordje met jou
over deze zaak gesproken.'
'Maar hoe, wat...' hakkelt
Jan Willem er tegenin. Jan
Rubens gaat echter onver
droten verder: 'Een dominee
is in ieder geval gewend zijn
preek af te maken. En dat doe
ik nu ook. Dus zetje schrap!'
Dan \ertelt hij wat Yvonne
zo nu en dan spontaan er uit
heeft geflapt. Maar ook wat
zijzelf meenden te hebben
gemerkt. Kortgeleden heeft
.-Vnneke eens vertrouwelijk
tegen Marianne gezegd, dat
ze best eens zou willen solli
citeren. Het was bij vage toe
spelingen gebleven, maar...
een goed \'erstaander - en
dat is Marianne - heeft soms
maar een half woord nodig!
'Wat ik je zeggen wil. Jan
Willem, cfit is een stuk tacüek
van Anneke en als je het mij
vraagt een ferme zet op het
schaakbord.'
Dan ineens trekt hij een wijs
gerig gezicht. 'Man, man,
wal weet jij nog weinig van
de vrouwen af Ze willen
veroverd worden, of, op z'n
minst gevraagd!'
En als Jan Willem hem in
de rede wil vallen: 'stil nou
eens even; ik zou de preek
af maken. Jij hoeft geen rid-
derharnas en geen degen
aan te schaffen. Jij hoeft er
niet voor op de vuist. Voor
Anneke is het genoeg als je
haar, hoe aarzelend en slolte-
rend desnoods, gewoon zegt
dat je haar fief vindt en van
haai- houdt. Daar wacht ze
op en dat zal haar gelukkig
maken.'
Hier zwijgt liij. Jan Rubens
kijkt nu ineens wat kwajon
gensachtig naar de uitwer
king van zijn sermoen! En
die is verbluffend, zij spreekt
boekdelen. 'Een boeken
kast vol', denkt Jan Rubens
hardop. 'Een wat?' valt nu de
toegesprokene in. En in één
adem vervolgt hij, langzaam
naar woorden zoekencl: 'wie
zegt dat allemaal? Wat wil ik
van Anneke en wal wil zij van
mij? Wil ze sowieso wel wat
met mij te
maken hebben? Wat mij
betreft, heb je gelijk. Jan.
Jij en Marianne hebben het
goed aangevoeld en zelfs jul
lie beminde spruit Yvonne -
overigens ook door mij teer
bemind, zoals je weet - heeft
een briljante opmerkings
gave.'
Langzamerhand is Jan Wil
lem, de 'piekeraar', op dreef
geraakt. Hij voelt een niet
te stuiten woordenstroom in
zich opwellen, maar voor hij
daaraan uiting kan geven
- of gevaar loopt over zijn
woorden te struikelen - ont
snapt hem een klemmende
\'raag, \'oor zijn gevoel een
vollrefïer voor de net nog zo
'wijs' tegen liem 'predikende'
vriend: 'maar, waarom wil ze
dan weg? .Als liet waar is wat
jij allemaal zegt, dan hoeft ze
toch niet de benen te nemen
naar een andere school?' Hij
vervolgt, wat smalend: je-
hoeft van je geliefde ridder
toch niet weg te vluchten!'
Nu lijkt Jan Rubens voor Jan
Willem z'n gevoel toch wel
erg arrogant en zelfverze
kerd. Met een lachje galmt
Jan overmoedig, terwijl hij
de deur van de studeerka
mer met een wijds gebaar
opengooit: 'die vragen, mijn
vriend de onnozele, leggen
wij aan mijn betere helft voor.
Kom mee naar Marianne en
naar de koffie.' Tegelijker
tijd komt er een 'oehoe' van
beneden. Marianne heeft
de laatste woorden van Jan
blijkbaar gehoord want ze
roept plagend naar boven:
'welke vragen, mijn vriend de
onnozele?' Onderaan de trap
verschijnt nu haar minzaam
glimlachend gezicht. Als een
paar op heterdaad betrapte
kwajongens stommelen ze
wat onhandig de trap af en de
woonkamer binnen. Speels
pakt Jan Rubens zijn Marian
ne even om haar middel en
neemt daarna een houding
aan alsof hij een speech zal
gaan houden. 'Ziehier, mees
ter, de betere helft waarvan ik
u sprak. Ziehier, weder-helft,
de man met de \ragen, waar
op wij reeds doelden.' Dan
gaan ze gezellig zitten.
In een knus hoekje, aan de
andere kant van de kamer, zit
Yvonne, aanvankelijk hele
maal verdiept in een lees
boek, maar al gauw een en al
aandacht. Joviaal groet Jan
Willem haar. 'Hallo Yvonne,
spannend boek?' Ze lacht blij
naar hem. Ze mogen elkaar!
Het ligt hem op cïe tong om
te vragen: 'krijgen ze elkaar
op de ïaalste bladzijde?' Maar
nog juist bijtijds kan hij die
vraag inhouden. Hij begrijpt
dat die vraag op dit moment
nou niet zo'n goede ontboe
zeming zou zijn! Dan begint
Marianne, met een paar
knipoogjes en een blik van
verstandhouding even over
een neutraal onderwerp. Ze
genieten van hun koffie en
Yvonne van haar warme cho
colade. Na die eerste ronde
gaat het mei.sje naar bo\'en,
naar haar eigen kamertje.
En dan valt Marianne maar
gelijk met de deur in huis.
'Luister eens. Jan Willem, ik
weel waarover jullie gespro
ken liebben. Ik ken Anneke
en ik ken jou. En, och, nee,
laat ik eerst, mijn vriend, de
vragen beantwoorden. Hoe
wel ik ze niet heb gehoord,
denk ik dat ik ze in hoofd
zaak wel kan beantwoorden.
Anneke houdt van jou en jij
houdt van haar. Jij bent er de
man niet naar om dergelijke
situaties... ja... hoe zal ik het
zeggen... om zulke gevoelens
goed te taxeren. Laat staan
om er tactvol richting aan ie
geven. Nee, nou niet boos
worden. Val me nog even niet
in de rede. Want nu koml de
klap op de vuurpijl! Daarom
Jan Willem, alleen daaronï,
heeft Anneke van Laar het
heft zelf in handen genomen.
Zij wil hiermee een beslis
sing forceren, hoe dan ook.'
Het is nu even stil. Het hoge
woord is er uit! Ze kijken alle
drie beurtelings naar elkaar.
Jan Rubens kijkt monter en
bemoedigend naar de ande
ren en neemt het gesprek
over. 'Luister, Jan Willem,
Marianne heeft gelijk. En
omdat je nu tóch wat hul
peloos kijkt, wil ik je graag
een praktisch advies geven.
Anneke gaal volgende week
naar haar ouders om daar
Kerst Ie vieren. En jij zou ook
naar je familie gaan. Je weet
dat Anneke tweede Kerstdag
terugkomt imi aan de uitvoe
ring in de Cirote Kerk mee te
doen. Zij zal zingen en Peer
Visser zal op het orgel spelen.
Jij hebt toch zelf ook nog iets
te doen in die dienst? Nou,
dan, na afloop,Jan Willem...!'
Dan gaat de telefoon.
Hij zoekt nog even naar woor
den, maar maakt de zin toch
niet af Werktuiglijk neemt
hij de hoorn op. Hij wordt
bleek, een slecht bericht! Aan
de andere kant van de lijn
moet een onheilsbode zijn.
Jan geeft korte antwoorden
en stelt zo nu en dan een
vraag, die de anderen niets
zegt. Dan een kort 'bedankt'
en 'ik kom straks naar jullie
toe.'
Mei een bedrukt gezicht legt
hij de hoorn neer. Maiianne
verbreekt vrijwel direct de
stilte: 'wat is er, Jan? Een
jobstijding?' 'Zo mag je het
wel noetnen, ja'. Dan vertelt
hij vlug en nerveus aan een
stuk door. 'Keesje van Peer
Visser is bijna verdronken.
Achter de kerk hebben de
kinderen het ijs geprobeerd.
Te vroeg heiaas! De jongen
is onder het ijs geschoten.
Er waren weinig mensen
buiten in dit weer. De kin
deren waren zich natuur
lijk lam geschrokken, maar
toen zijn ze gaan gillen en
schreeuwen. Tenslotte kwam
er hulp opdagen.' Na deze
woordenstroom ondeibreekt
hij zichzelf even. Jan Willem
en Marianne zitten met witte
gezichten. 'En toen..?' vraagt
Jan Willem met gespannen
aandacht. Jan Rubens wil
het onheilsbericht voltooien,
maar hij zoekt even naar
woorden en richt zich dan
wat indringend tot Jan Wil
lem. 'Ineens was er vrij veel
volk op de been. En waar ze
zo gau»' de ladders en tou
wen vandaan haalden, weet
niemand. Maar toch duurde
dal te lang. Tenminste, dal
dacht één van de omstan
ders. Vóórdat iemand het
wist, laat staan hel kon voor
komen, was er iemand op hel
ijs gesprongen, in het wrak
gestapt. Het was een jonge
vrouw...' Jan Willem begint
het tegelijkertijd te begrijpen.
En Marianne ook. Ze kunnen
geen woord uitbrengen.
Jan Rubens ziet hun reacdes
en het maakt hel hem iets
makkelijker zijn moeilijke
verhaal af te maken. Juisl,
jullie hebben het begrepen;
het was ,\nneke.'
Jan Willem is ineens door
een dof gevoel cjvervallen.
Als in een droom vraagt hij:
'en... en... hoe is hel met
haar? Waar is ze nu. Hoe is
het afgelopen? Wéét je het.
Jan?' Bij Marianne komen de
tranen "tevoorschijn. Abrupt
staat ze op. 'Hoe is het nu met
allebei, )an?' 'Anneke is naar
haar kosthuis gebracht. Dok
ter Donkers is er bij gehaald.
Hij heeft goed gevonden dat
ze naar haar ouders werd
gebracht. En thuis gelijk
onder de wol. De huisdok
ter van haar ouders is inge
licht en komt vanavond nog
even!' Jan Willem slaakt een
zucht van verlichting. 'En
Keesje... vraagt hij direct er
achteraan. Jan Rubens kijkt
zorgelijk. 'Die is er slecht aan
toe volgens de dokter. Ver
moedelijk een fikse longont
steking, maar hij heelt ook
nog wat wonden opgelopen.
1-Iij is buiten kennis tliuis
gebracht en is nog slééds niet
bij bewustzijn.' iVlarianne en
Jan Willem zijn er even stil
van.
Jan Rubens verbreekt die stil
te. Het klinkt wat wonderlijk,
een beetje als een anti-climax,
maar ook wel bevrijdend:
'En ik, stommerd die ik ben,
zat er nog wel over in waar
over ik met Kerst zou moe
ten pieken!' Het is eruit! De
ban is gebroken! 'Waar slaat
dat nou op?', laat Marianne
zich ontvallen. Dan lachen
ze toch alle drie even. 'Mis
schien nergens op' zegt Jan,
'of misschien wel op alles!' Na
deze raadselachtige woorden
komt hij ook gelijk tol actie.
'Na het eten ga ik er even
heen, naar Keesje. Ga je mee.
Jan Willem?' Marianne is ook
weer bij haar positieven. Je
moet je verhaal nog afma
ken. Jan, maar...' Ze bedenkt
zich. 'Maar wat je wou zeg
gen tegen Jan Willem heeft
nu misschien geen zin. Of
wel?' "t Is de vraag of dat
hele programma van tweede
Kerstdag nu niet heel anders
wordt', zegt hij.
Dan komt Yvonne de kamer
weer binnen. Ze voelt gelijk
dat er iets bijzonders is. De
sfeer, de gezichten, ze zeggen
haar dal er iets ernstigs aan
de hand moet zijn. Marianne
vertelt nu zo tactvol mogelijk
wat er is gebeurd. Yvonne
is erg onder de indruk en
er komen tranen... 'Keesje
is mijn vriendje' snikt ze 'en
juffrouw Anneke is juist zo
liefV Niemand heeft erg in
deze benaming van de juf
Ze is immers óf juffrouw van
Laar óf Anneke. Maar Yvon
ne noemt haar voor zichzelf
steeds jufTiouw Anneke.
'Ikdoeeen voorstel'zegt Mari
anne, als de ergste tr,'::ien van
het kind zijn gedroogd. Jan
Willem belt naar de dames
Bloemers dat hij hier blijft
eten. Dan maak ik soep met
broodjes klaar. Na het eten
gaan de mannen naar Peer
Visser. Yvonne mag opblij
ven tot jullie terug zijn. Oké?'
Aldus wordt besloten.
Na het eten besluiten ze niet
met de auto te gaan; ze wil
len nu eens lopend op pad.
Een hartelijk 'dag' en 'tot
straks' aan Marianne en
Yvonne, dan trekken ze de
voordeur achter zich dicht.
Hel sneeuwt gestadig door
en de vlokken blijven nu lig
gen. Hun voetstappen kner
pen in de sneeuwlaag, die alle
geluid verder dempt. Er is
weinig verkeer in het stadje.
Op de hoek van de volgende
straat komen hen een paar
gemeenteauto's tegemoet,
kompleet met sneeuwruimer
en zandslrooier. Ze gaan naar
het Marktplein om daar te
wachten tot het zal ophouden
met sneeuwen. Zo snel moge
lijk zullen ze dan uitrukken