IPI g|gi yHi
80e jaargang Nr. 7670 ^'"«dag 18 december 2007
Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag
Eiinno
T>ey preek/ uit "Daant/eó^ scMimr
Driftig Daantje was niet om te
genaken. En wees dan maar
gewaarschuwd. Dan doe je er
beter aan om uit de buurt te
blijven. Had hij daarvoor z'n
hele leven zo hard gewerkt?
Was hij déirvoor van boeren
knecht tot keuterboertje opge
klommen en zich een eigen
bedoeninkje verworven, om
nü bestolen te worden? Had
ook zijn vrouw zich daarvoor
zo krom gewerkt? Niets was
haar ooit teveel geweest. En nu
dit. Het stormde vanbinnen!
En niet zo weinig ook.
Verslagen had Leune, zo heet
te zijn vrouw, hem aangekeken
toen hij met half gesmoorde
stem zijn ontdekking vertel
de. Eén van hun vijf koeien,
en nog al liefst de beste, was
uit het weilandje gestolen.
Gewoon gestolen. Natuurlijk
in de nacht en niemand die er
iets van gemerkt had. Het niet
al te grote weitje lag op flinke
afstand van de rand van het
dorp. De dieven konden daar
om gewoon en ongemerkt hun
gang gaan.
Ook boer Adriaanse - de
ouderling, en boer Korevaar
hadden bezoek gekregen. Van
Adriaanse was de roodbon-
te en van Korevaar was één
van zijn paarden met veulen
meegenomen. Bij het hek op
de zanderig landweg waren
onduidelijke sporen van ban
den te zien geweest. Je moest
nog dankbaar zijn dat de die
ven het hek weei dicht gedaan
hadden. Het nieuws' van de
diefstal was als een lopend
vuurtje het dorp doorgegaan.
Ook de krant uit hun eigen
streek hiid er een dag later uit
gebreid aandacht aan besteed.
Bartels de veldwachter, die
tevens opzichter over een aan
tal poldertjes was, stond mach
teloos, Wat moetje nu niet de
afdruk van een band begin
nen? Vertwijfeld hadden hij en
de gedupeerde mannen elkaar
aangekeken en de schouders
opgehaald. Bartels had van de
boeren een schets meegekre
gen waarop de gestolen dieren
met hun rode, witte en zwarte
vlekken en strepen getekend
stonden. Verwachtten ze nu
van hem dat hij alle polders
rond zou gaan om te gaan zoe
ken? Dat konden ze immers
beter zelf doen? De beesten
waren naar alle waarschijn
lijkheid al lang op de beesten
markt verhandeld en je moest
maar raden waar, En had Bar
tels eigenlijk niet gelijk? De
gebeurtenis kon zich best wel
eens herhalen, had de veld
wachter ook nog gezegd. De
boeren zouden er goed aan
doen om een stevig slot op het
hek aan te brengen.
Daantje had in stilte en in
machteloze woede zijn vuisten
gebald en onbehoorlijke woor
den gebezigd. Zijn oude natuur
begon hem parten te spelen,
en daar heb je geen gemak
van. Daantje had zijn bijnaam
al uit de schoolbanken meege
kregen. Dat zat zo, De meester
had tijdens de aardrijkskunde
les hein de aanwijsstok uit han
den genomen en hem daarmee
een tik van achteren tegeii zijn
broek gegeven omdat hij er
weer maar weinig van terecht
gebracht had. Hierop had
Daantje in een vlaag van drift
op zijn beurt de stok uit han
den van de meester gegrist, op
zijn knie in stukken gebroken
en tegen de grond gesmeten,
't Was zomaar in één keer
gebeurd. Hij had ook gewei
gerd de stukken op te rapen.
De jongens hadden stiekem
gegnifleld. Maar Daantje was
weggestuurd totdat zijn vader
een nieuwe stok betaald had.
•Vanaf die dag werd hij voor
zijn hele leven driftig Daan
tje genoemd. Maar het moet
gezegd, door de tijd heen was
hij wel wat milder gestemd
geworden. Hij had geleerd,
zowel afgeleerd als aangeleerd.
En dat betekent al veel.
Maar déze dag... In zijn inner
lijk was het één en al opstand.
Hij was verbitterd, en blijf dan
maar uit de buurt.' Maar wat
Daantje ook had? Meelij met
zijn vrouw. De aanblik van die
krom gewerkte rug deed hem,
zeker nu, gewoon pijn en dan
de vele rimpeltjes van de zorgen
waar ze in mee had gedeeld.
Doch geklaagd had ze nooit.
Maar intussen had Daantje in
het schuurtje uit pure nijdig
heid een flinke schop tegen
het beschot gegeven waadoor
de kap van zijn toch al ver
sleten klomp was afgevlogen.
Verschrikt en blazend was de
kat met een dikke staart er
vandoor gegaan. Hij had zich
zelf een lompe stommeling
genoemd omdat hij naast een
kapotte klomp er nu ook nog
een pijnlijke voet aan overge-
houtien had, maar dat wilde
hij voor Leune niet weten. Het
kwaad straft zichzelf, zou zijn
vader gezegd hebben en dat
kon Daantje niet ontkennen.
Het had er wel aan geholpen
om de grootste nijdigheid wat
te laten zakken. Maar toch...
Ook boer Korevaar, de liberaal
genoemd, was zeer verbolgen
geweest en had erg krasse ver
wensingen geuit. "Die veedief,
als hij door de veldwachter
gepakt zou worden, tnoet wor
den opgeknoopt! Het liefst
voor het raam van zijn eigen
woonkeuken. Dan had hij er
goed zich op!" Meewarig had
zijn vrouw hem na die uitval
aangekeken en gevraagd of
dat nu praat van een verstan
dige en volwassen vent was.
Ze had hem wijzer gedacht.
Hij, de boer... Toch wel wat
beschaamd en in zichzelf nog
namokkend, had hij verder
gezwegen. Zijn vrouw had
in feite gelijk. En het moest
gezegd, die woorden hadden
geholpen om ook hem wat
tot bedaren te brengen. Maar
toch...
Boer Adriaanse had zich weten
te beheersen. Maar dat kwam
niet omdat hij een bemiddeld
man was, Nee, het was slechts
de buitenkant geweest. Maar
hij kon moeilijk anders. Hij
was immers ouderling? Maar
toch...
Gedachten komen zonder
woorden, kunnen ook niet
gelezen worden. Maar bij tijd
en wijle schrikje van jezelf, had
hij tegen zijn dominee gezegd,
't Was bij hem niks beter dan
bij een ander Dominee moet
maar geen hoge gedachten van
hem koesteren, al zat hij voor
aan in de kerk. Zijn hoofd was
jl. zondag meer bij de gestolen
roodbonte geweest dan zijn
hart bij de preek. En dat deugt
van geen kant. Onwillekeurig
had hij veel aan grootvader
Adriaanse moeten denken, zo
had hij vervolgd. Die placht
veelal te zeggen: 'wij zijn van
dezelfde lap gescheurd, ver
geet dat inaar nooit'. Om
dat gezegde werd hij daarna
steeds 'het gescheurde lapje'
genoemd.
Toen Adriaanse over deze
zaken met de dominee gespro
ken had, deed deze het voorko
men alsof hij van zijn ouderling
toch wel hogere en geestelijke
dingen verwacht had in plaats
van aardse klachten. "Maar
het klagen schijn de boeren
nu eenmaal in het bloed te zit
ten", had hij gezegd. "Alleen
in februari is het wat minder"
Min of meer argwanend had
Adriaanse toen zijn dominee
aangekeken. Ze kenden elkaar
al wat langer dan vandaag.
Maar wat daar nu weer achter
stak?. Of dominee zich eens
wat nader wilde verklaren.
"Dat was heel eenvoudig", had
deze geantwoord. "Omdat die
maant! minder dagen heeft...!"
Maar toen was het aan Adri
aanse om te antwoorden. "Ik
zal je eens wat vertellen domi
nee", had hij gezegd, "Domi
nee is een vroom man. Gij zijt
niet eens in de gelegenheicl om
wat onbehoorlijks te denken
en zeker niet om te zeggen. Ik
zou dominee weleens willen
zien of horen als hij eens flink
op zijn vingers zou slaan!" De
dominee had om die uitspraak
smakelijk gelachen. "Zo hoor
ik je ook graag, man", had hij
geantwoord. Maar de waarheid
van Adriaanses opmerking
moest de dominee eerst zelf
ervaren. De «eek daarop was
hel gebeurd en gegaan precies
zoals Adriaanse gezegd had. In
de pastorie moest op verzoek
van de domineesvrouw een
schilderij verhangen worden.
De dominee had de spijker
niet eens geraakt doch krach
tig met de hamer op zijn vin
ger geslagen. Een grote bloed-
blaar onder de nagel had hem
een stekende en aanhoudende
pijn bezorgd. Zijn vrouw uas
geschrokken van de ongepast
uitdrukking die hij gebezigd
had. Het kwam er zomaar
ineens uit. "Podoosje!", had
hij met nadruk gezegd.
Toen zijn vrouw hem nader
gevraagd had wat hij met dat
woord eigenlijk bedoelde, had
hij enigszins korzelig geant
woord dat hel niets te bedui
den had. Zijn vinger was erger
De dokter had de nagel met
een gloeiende naald doorge
prikt. De pijn was daardoor
subiet afgezakt. Het speel
Adriaanse geducht dat hij van
het gebeurde geen getuige
was geweest, had hij met vol
doening gezegd. De dominee
had zijn reactie direct al bij de
hand. Dat moest hij van tevo
ren al wel overwogen hebben,
had Adriaanse gedacht. "Ik
ben in twijfel over u", had de
dominee Paulus geciteerd, "of
gij mogelijk van een waarzeg
gende geest vervuld zijt".
De veedieven waren tot hiertoe
onbekend gebleven. Totdat er,
wel heel ver uit de buurt iets
opvallends had plaatsgevon
den. Het had veler aandacht
getrokken en het stond met
dikke letters in een bekend
landelijk dagblad venneld:
'Veekopman gedupeerd en
spoorloos'.
Bartels de veldwachter had
het ook gelezen en zijn gevoel
vertelde hem dat daar meer
achter moest steken. En zijn
gevoel had hem maar zelden
in de steek gelaten. Ook nu
wilde hii wel eeus haring of
kuit hebben. Met medeweten
en toestemming van de burge
meester was hij in zijn burger
kleding op dienstreis gegaan, 't
Kon wel voor een paar dagen
zijn, had hij tegen zijn vrouw-
gezegd.
Wat er gebeurd was? De bedoe
ning van een veekopman die
niet met name genoemd werd,
was in vlammen opgegaan.
Blussen was niet denkbaar
De vuurzee was schrikbarend
geweest. Zoiets moetje gezien
hebben. De dokter had aan
één stuk door de in zijn tuin
overvliegende nog branden
de deeltjes van hooi en stro
uit lopen trappen. De stallen
stonden weliswaar leeg, maar
de schinn- bevatte veel hooi en
stro. Van de eigenaar echter
was geen spoor te bekennen.
En dat is verdacht.
Toen Bartels ter plaatse gear
riveerd ivas, stonden er nog
steeds groepjes nieuwsgieri
gen hun beschouwingen prijs
te geven. Hierdoor kwam hiJ
zonder al te veel moeite wel
heel veel aan de weet. De vee
koper, De Meulmeester gehe
ten, was sinds enige tijd door
zijn vele schulden failliet ver
klaard. Na verloop van enkele
maanden had de bewindvoer
der, ofwel de curator, beslo
ten om tot verkoop van De
Meulmeesters bedoening over
te gaan. Een aanzienlijke lijst
van schuldeisers was inmid
dels bij het kantongerecht ter
inzage gelegd. Schulden aan
de Staat genoten voorrang,
zo stond er te lezen. De avond
voorafgaande aan de dag van
de verkoop kraaide echter de
rode haan. Niemand die eraan
twijfelde: dit was kwade opzet.
De koopman had toch al geen
beste naam. Het verhaal ging
dat een vechtpartij in het ver
leden hem bijna noodlottig
geworden was en dat zulks de
reden was waarom hij destijds
in deze contreien neergestre
ken was. Zijn vrouw had hem
niet voor niets in de steek gela
ten. Ze had zich, moest ze ach
teraf bekennen, danig op hem
verkeken. Maar toen was het te
laat. De enige zoon was bij zijn
A'ader gebleven. Hij had een
aardje naar zijn vaartje. Ook
voor hem bestond er geen ver
schil tussen mijn en dijn. En
met wijntje en trijntje konden
beiden eveneens goed over
weg. Het stond voor Bartels als
een paal boven water dat deze
lieden de veedieven moesten
zijn geweest. Dat kon gewoon
niet missen. Daar behoefde
je echt geen speurder voor te
zijn. Voor de nacht had hij in
de dorpsherberg logies gezocht
en had geboft.
De volgende morgen werd
in een ruime benedenzaal de
weekbeurs gehouden. Van
heinde en ver kwamen de boe
ren en handelaren bijeen. Het
gonsde van de geruchten. En
Bartels had zijn ogen en oren
wijd open gezet. Luisteren is
belangrijker dan praten, had
hij altijd geleerd, en luisteren
kon hij.
Boer Geneugten, oud en der
dagen zat maar nog steeds
aanwezig, kon zich nog goed
herinneren dat nu ongeveer
30 jaar geleden een broer van
De Meulmeester op jonge leef
tijd naar één van de Scandi
navische landen vertrokken
was om daar een veebedrijf te
beginnen. Daar was nog lang
over gepraat. Hij durfde zijn
boerenbezit er wel om te ver
wedden dat de Meulderen,
zoals hij ze noemde, eveneens
daarheen vertrokken waren.
De buurtschap was van deze
sjacheraars en boemelaars nu
toch maar mooi verlost en dat
kon geen kwaad.
De stemming op de beurs zat er
goed in en het was luidruchtig
geworden. Zwaar hing de rook
van de tabak en van de sigaren.
De stemming werd echter nog
vrolijker toen de boeren Knoot
en Van Oudshoorn gelijktijdig
binnenstapten. Ieder had een
apart en lachwekkend verhaal
opgedist. Knoot wist te vertel
len dat één van zijn lakenvel-
ders gekalfd moest hebben.
Een roodbonte tiog al liefst.
Waar kwam het beest anders
vandaan? En dan te weten dat
de stier er niet eens aan te pas
gekomen was. Nadenkend had
hij zich achter het oor gekrabd.
Zijn verhaal had grote hilari
teit veroorzaakt. "De wonders
benne de wereld nog niet uut",
zo had Knoot zijn verhaal
besloten. Een lakenvelder die
zonder stier een roodbonte
kalft. Zoiets had hij nog nooit
ineegemaakt.
Maar boer Van Oudshoorn
wist nog iets raadselachtiger
te vertellen. Ook bij zijn die
ren was er iets opmerkelijks
gebeurd. Van Oudshoorn was
een groot paardenliefliebber.
Dat was alom bekend, In zijn
weiland liep een zestal prach
tige merries, Eén van deze die
ren moet, zoals hij dat noem
de, gekacheld hebben. Geen
veulen maar een witbont koe
beest. Het liep er alsof het de
gewoonste zaak van de wereld
was tussen de merries. Ook bij
hem was er geen hengst en nog
minder een stier bij geweest.
Bartels had zich bij het horen
vertellen van de verhalen ver-
kneuterd. De veedieven heb
ben vóór de brandstichting de
dieren kwijt gewild om daarna
met stille trom te vertrekken.
Dat was niet zo moeilijk meer
Driftig Daantje en boer Adri
aanse zouden vreemd opkijken
bij dit nieuws. Hun beesten
waren in ieder geval terecht.
Ook nu werden zijn gevoelens
bevesdgd. Hij had er goed aan
gedaan om de schetstekenin-
gen en de streekkrant bij zich
te steken. Hij zou die mannen
eerst bij zich roepen om ze een
en ander te laten zien. Maar
zover kwam hij niet. Tenmin
ste, voorlopig nog niet, want...
Hardhandig werd de buiten
deur open gesmeten en met
nijdige passen was de plaat
selijke veldwachter binnen
gestapt. Hij had onmiddellijk
stilte gecommandeerd. Verrast
had Bartels opgekeken en de
man meteen herkend. Als dat
Domus de Krakker niet was?
Samen hebben ze nog theorie
in wetskennis gehad tijdens
hun opleiding, maar daarna
waren ze elkaar uit het oog
verloren. Het had enige tijd
geduurd voordat De Krakker
zich verstaanbaar had kun
nen maken, "Komt er nog wat
van?!", had hij geërgerd geroe
pen en toen kwam hij met zijn
mededeling. Nabij een dood
lopend stuk van de Olmenweg
was een loslopend paard met
veulen gesignaleerd. Hoe dat
kon en wie dat op zijn kerfstok
had, had hij gevraagd. Een
ondeugdelijke afrastering is
levensgevaarlijk. Of ze dat met
hun boerenverstand toch wel
snappen konden? De man had
zich over het gebeurde knap
opgewonden.
Een kort en enigszins gedron
gen boertje, 'de Windbule'
genoemd, was opgestaan en
had de veldwachter gevraagd
of hij de beursbezoekers niet
eerst eens behoorlijk groeten
kon en of hij het niet wat kal
mer aan wilde doen. Een dave
rend gelach was het resultaat
geweest, doch niemand had
de veldwachter opheldering
kunnen geven. Daarna kwa
men als vanzelf de rood en de
witbonte dieren ter sprake.
Verontwaardigd had de veld
wachter gevraagd waarom bei
de boeren geen aangifte van
gevonden voorwerpen gedaan
hadden. Opnieuw was er een
daverend gelach losgebarsten,
Hoe haalt de man het in zijn
hoofd? De Windbule, zelf ooit
eens boerenknecht geweest en
die het bij veel bazen niet al te
best getroffen had, zag kans
om nu eens zijn gram te halen.
Per slot van rekening had hij
inmiddels ook enkele beestje
op stal staan. Of de veldwach
ter dat niet begrijpen kon, had
hij gezegd. "Een boerenknecht
wordt vroeg gewekt, doch
bij een gezeten boer ligt dat
anders. Bovendien nemen die
lieden voldoende tijd om 'het
huusje' te bezoeken! Dat moet
je toch begrijpen? Waar ben
je anders veldwachter voor?"
Hierop had een zware man
nenstem dreigend geroepen
dat de Windbule ogenblik
kelijk z'n kop moest houden.
Dat was beslist Van Oudshoorn
geweest. De veldwachter had
voor deze ondermaatse humor
geen goed woord over Hij werd
dan ook steeds nijdiger en gaf
De Windbule te verstaan dat
hij beledigende en gezagon-
dermijnende taal gesproken
had. Als hij wilde, kon hij een
verbaal uitschrijven wegens
smaad en opruiende taal. Of
dat toch wel duidelijk was?
Grimmig had hij de man aan
gekeken. De eerst zo gemoede
lijke stemming dreigde uit de
hand te lopen omdat nu ook
andere bezoekers zich met de
zaak gingen bemoeien.
Toen was Bartels opgestaan.
Hij had met de hand een sus
send gebaar naar De Krakker
gemaakt, maar dat had deze als
bemoeizuchtig beschouwd en
daar bleek hij niet van gediend
te zijn. Hij was op Bartels toe
gelopen en hem gesommeerd
zich te legitimeren omdat hij
alhier een onbekend persona
ge was. Deze nieuwe gebeurte
nis was als koren op de molen
voor de vele aanwezigen, doch
voor De Krakker blijkbaar olie
op het vuur Maar wat niemand
vermoeden kon, de ontkno
ping zou nu weldra volgen en
De Krakker zou vreemd opkij
ken. Het was duidelijk dat hij
Bartels niet herkend had. Nog
niet tenminste. Langzaam zoe
kend was diens hand van de
ene binnenzak van zijn jas naar
de andere gegaan. Dan van de
ene broekzak naar de andere
en weer opnieuw naar de bin
nenzakken. Ook had hij nu
zijn leesbril opgezet. De Krak
ker had hem nog steeds niet
herkend. Het was blijkbaar te
lang geiden. Bovendien, Bar
tels droeg nu een baard met
een snorretje. Of het niet wat
vlugger kon?, had De Krakker
zijn ergernis nauwelijks ver
bergend gevraagd. "Een veld
wachter heeft wel wat anders te
doen dan wat te lummelen en
zottemanspraat aaii te horen.
Of was mijnheer gewend alles
zo vlot te doen?"
Een onderdrukt gelach was te
horen geweest. Toen Baitels
eindelijk de papieren gevon
den en aan De Krakker getoond
had, viel diens mond van ver
bazing open. Dat gaf De Wind
bule opnieuw aanleiding tot
een fluisterende opmerking.
"De gebraden ganzen vliegen
hem zo nog in de mond..."
Bartels had zijn aanstelling
als veldwachter laten zien. De
Krakker was zichtbaar over-
w
rompeld en hij had verbaasd
en onbeholpen wat gestot
terd en dat gebeurde anders
nooit. "Harmen Bartels, ben jij
Harmen van onze colleges?",
had hij ge\raagd. Doch het
moet gezegd, en dat was een
feil, Bartels had zijn collega
en vroegere studievriend van
een belachelijke situatie weten
te redden. Hij had direct zelf
het woord genoinen en aan
de aanwezigen medegedeeld
wat hij hier als vreemdeling
wel te zoeken had. En of boer
Knoot en Van Oudshoorn uit
de schetsen die hij bij zich had
de gevonden dieren ook her
kende?, had hij gevraagd. "De
aangetroffen dieren zijn name
lijk van diefstal'afkomstig. Hun
eigenaren zijn bekend, zodat
de dieren direct teruggebracht
kunnen worden. Ook de paar
den zijn uit dezelfde streek
afkomstig." En of de aanwezi
gen toch wel beseften dat hun
veldwachter het wettig gezag
vertegenwoordigde?, zo was
hij geëindigd. De Windbule
had geknikt. "Bartels, ge heb
g'liek, helegaer g'liek man",
had hij gezegd. "Ik heb me
teveel laten gaan en dat deugt
van geen kant." Daarom zou
hij met De Krakker en Bartels
wat willen "gebruuk'n". Hij zou
zelf het gelag betalen. Dan was
alles weer koek en ei. En zo was
het gebeurd ook. Waarom ook
niet. De stemming was gered.
En de vermiste dieren even-
Boer Korevaar had verklaard
dat zijn verloren en nu weer
gevonden dieren hem hadden
doen denken aan de gelijke
nis van het verloren schaap.
Als kind was dat verhaal hem
al bijgebracht. En al werd hij
dan ook 'de liberaal' genoemd,
toch wist hij nog wel wat uit het
grote Boek. Al hing de vromig-
heid bij hem niet zwaar tussen
de hanenbalken en evenmin
in zijn zwarte sokken. Maar op
'hoosjepik', en daar bedoelde
hij steevast d'n duvel mee, had
hij het nu nog minder voor
zien.
En boer Adriaanse? Opnieuw
had hij met de predikant een
openhartig gesprek gehad.
"Dominee, ik had niet alleen
de roodbonte als afgeschre
ven beschouwd, maar nog
veel mezelven. Een mens moet
innerlijk maar aan zichzelf
ontdekt worden. Dan gaat hij
leren om van genade te leven.
Het dankaltaar mag best wel
roken."
En driftig Daantje? Die was
juist een ton met water aan
het verkruien, en keek vreemd
op toen zijn gestolen koebeest
teruggebracht werd. Zijn ogen
werden zo groot als het wiel
van zijn kruiwagen. Verwon
derd had hij van de één naar
de ander gekeken. Zijn toch al
puntige kin had zowaar gebib
berd en dat kwam niet van
wege de kou... En Leune had
de kop van het dier geaaid.
"Ben je echt weerom?" Een
lang boegeroep was het ant
woord geweest en de gekrulde
koetong had de voorgehouden
veekoeken gretig verorberd.'
En Daantje en Leune voelden
zich de rijkste lieden uit de
buurtschap.
Enige dagen daarna was de
dominee bij hun op bezoek
geweest. Het was heel ander
uitgepakt dan hij verwacht had.
Gedrieën hadden ze ruim een
uur in de stal doorgebracht.
Een vaars zou voor de eerste
maal moeten kalven en daar
moetje bij zijn als het dier ver
lost wordt, had Daantje verteld.
De dominee had alles gadege
slagen tot het kalf gehaald en
in het verse stro gelegd was.
Hij had steeds moeten denken
aan Jesaja 66, had hij gezegd.
'Sion heeft weeën gekregen en
heeft hare zonen gebaard'. De
zondag daarop had hij zowaar
daarover gepreekt en er ook
bij verteld hoe hij aan deze stof
gekomen was. In de schuur bij
Daantje en Leune. 't Was een
bevindelijke preek geworden.
En Jannekee 'van d'n Uuthoek'
had instemmend geknikt. Ze
had verstand en kennis aan
geestelijke waarheden. Daar
stond ze om bekend. Ze had
de preek zelfs een eigen naam
gegeven: de preek uit Daantjes
schuur.