IPI g|gi yHi 80e jaargang Nr. 7670 ^'"«dag 18 december 2007 Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag Eiinno T>ey preek/ uit "Daant/eó^ scMimr Driftig Daantje was niet om te genaken. En wees dan maar gewaarschuwd. Dan doe je er beter aan om uit de buurt te blijven. Had hij daarvoor z'n hele leven zo hard gewerkt? Was hij déirvoor van boeren knecht tot keuterboertje opge klommen en zich een eigen bedoeninkje verworven, om nü bestolen te worden? Had ook zijn vrouw zich daarvoor zo krom gewerkt? Niets was haar ooit teveel geweest. En nu dit. Het stormde vanbinnen! En niet zo weinig ook. Verslagen had Leune, zo heet te zijn vrouw, hem aangekeken toen hij met half gesmoorde stem zijn ontdekking vertel de. Eén van hun vijf koeien, en nog al liefst de beste, was uit het weilandje gestolen. Gewoon gestolen. Natuurlijk in de nacht en niemand die er iets van gemerkt had. Het niet al te grote weitje lag op flinke afstand van de rand van het dorp. De dieven konden daar om gewoon en ongemerkt hun gang gaan. Ook boer Adriaanse - de ouderling, en boer Korevaar hadden bezoek gekregen. Van Adriaanse was de roodbon- te en van Korevaar was één van zijn paarden met veulen meegenomen. Bij het hek op de zanderig landweg waren onduidelijke sporen van ban den te zien geweest. Je moest nog dankbaar zijn dat de die ven het hek weei dicht gedaan hadden. Het nieuws' van de diefstal was als een lopend vuurtje het dorp doorgegaan. Ook de krant uit hun eigen streek hiid er een dag later uit gebreid aandacht aan besteed. Bartels de veldwachter, die tevens opzichter over een aan tal poldertjes was, stond mach teloos, Wat moetje nu niet de afdruk van een band begin nen? Vertwijfeld hadden hij en de gedupeerde mannen elkaar aangekeken en de schouders opgehaald. Bartels had van de boeren een schets meegekre gen waarop de gestolen dieren met hun rode, witte en zwarte vlekken en strepen getekend stonden. Verwachtten ze nu van hem dat hij alle polders rond zou gaan om te gaan zoe ken? Dat konden ze immers beter zelf doen? De beesten waren naar alle waarschijn lijkheid al lang op de beesten markt verhandeld en je moest maar raden waar, En had Bar tels eigenlijk niet gelijk? De gebeurtenis kon zich best wel eens herhalen, had de veld wachter ook nog gezegd. De boeren zouden er goed aan doen om een stevig slot op het hek aan te brengen. Daantje had in stilte en in machteloze woede zijn vuisten gebald en onbehoorlijke woor den gebezigd. Zijn oude natuur begon hem parten te spelen, en daar heb je geen gemak van. Daantje had zijn bijnaam al uit de schoolbanken meege kregen. Dat zat zo, De meester had tijdens de aardrijkskunde les hein de aanwijsstok uit han den genomen en hem daarmee een tik van achteren tegeii zijn broek gegeven omdat hij er weer maar weinig van terecht gebracht had. Hierop had Daantje in een vlaag van drift op zijn beurt de stok uit han den van de meester gegrist, op zijn knie in stukken gebroken en tegen de grond gesmeten, 't Was zomaar in één keer gebeurd. Hij had ook gewei gerd de stukken op te rapen. De jongens hadden stiekem gegnifleld. Maar Daantje was weggestuurd totdat zijn vader een nieuwe stok betaald had. •Vanaf die dag werd hij voor zijn hele leven driftig Daan tje genoemd. Maar het moet gezegd, door de tijd heen was hij wel wat milder gestemd geworden. Hij had geleerd, zowel afgeleerd als aangeleerd. En dat betekent al veel. Maar déze dag... In zijn inner lijk was het één en al opstand. Hij was verbitterd, en blijf dan maar uit de buurt.' Maar wat Daantje ook had? Meelij met zijn vrouw. De aanblik van die krom gewerkte rug deed hem, zeker nu, gewoon pijn en dan de vele rimpeltjes van de zorgen waar ze in mee had gedeeld. Doch geklaagd had ze nooit. Maar intussen had Daantje in het schuurtje uit pure nijdig heid een flinke schop tegen het beschot gegeven waadoor de kap van zijn toch al ver sleten klomp was afgevlogen. Verschrikt en blazend was de kat met een dikke staart er vandoor gegaan. Hij had zich zelf een lompe stommeling genoemd omdat hij naast een kapotte klomp er nu ook nog een pijnlijke voet aan overge- houtien had, maar dat wilde hij voor Leune niet weten. Het kwaad straft zichzelf, zou zijn vader gezegd hebben en dat kon Daantje niet ontkennen. Het had er wel aan geholpen om de grootste nijdigheid wat te laten zakken. Maar toch... Ook boer Korevaar, de liberaal genoemd, was zeer verbolgen geweest en had erg krasse ver wensingen geuit. "Die veedief, als hij door de veldwachter gepakt zou worden, tnoet wor den opgeknoopt! Het liefst voor het raam van zijn eigen woonkeuken. Dan had hij er goed zich op!" Meewarig had zijn vrouw hem na die uitval aangekeken en gevraagd of dat nu praat van een verstan dige en volwassen vent was. Ze had hem wijzer gedacht. Hij, de boer... Toch wel wat beschaamd en in zichzelf nog namokkend, had hij verder gezwegen. Zijn vrouw had in feite gelijk. En het moest gezegd, die woorden hadden geholpen om ook hem wat tot bedaren te brengen. Maar toch... Boer Adriaanse had zich weten te beheersen. Maar dat kwam niet omdat hij een bemiddeld man was, Nee, het was slechts de buitenkant geweest. Maar hij kon moeilijk anders. Hij was immers ouderling? Maar toch... Gedachten komen zonder woorden, kunnen ook niet gelezen worden. Maar bij tijd en wijle schrikje van jezelf, had hij tegen zijn dominee gezegd, 't Was bij hem niks beter dan bij een ander Dominee moet maar geen hoge gedachten van hem koesteren, al zat hij voor aan in de kerk. Zijn hoofd was jl. zondag meer bij de gestolen roodbonte geweest dan zijn hart bij de preek. En dat deugt van geen kant. Onwillekeurig had hij veel aan grootvader Adriaanse moeten denken, zo had hij vervolgd. Die placht veelal te zeggen: 'wij zijn van dezelfde lap gescheurd, ver geet dat inaar nooit'. Om dat gezegde werd hij daarna steeds 'het gescheurde lapje' genoemd. Toen Adriaanse over deze zaken met de dominee gespro ken had, deed deze het voorko men alsof hij van zijn ouderling toch wel hogere en geestelijke dingen verwacht had in plaats van aardse klachten. "Maar het klagen schijn de boeren nu eenmaal in het bloed te zit ten", had hij gezegd. "Alleen in februari is het wat minder" Min of meer argwanend had Adriaanse toen zijn dominee aangekeken. Ze kenden elkaar al wat langer dan vandaag. Maar wat daar nu weer achter stak?. Of dominee zich eens wat nader wilde verklaren. "Dat was heel eenvoudig", had deze geantwoord. "Omdat die maant! minder dagen heeft...!" Maar toen was het aan Adri aanse om te antwoorden. "Ik zal je eens wat vertellen domi nee", had hij gezegd, "Domi nee is een vroom man. Gij zijt niet eens in de gelegenheicl om wat onbehoorlijks te denken en zeker niet om te zeggen. Ik zou dominee weleens willen zien of horen als hij eens flink op zijn vingers zou slaan!" De dominee had om die uitspraak smakelijk gelachen. "Zo hoor ik je ook graag, man", had hij geantwoord. Maar de waarheid van Adriaanses opmerking moest de dominee eerst zelf ervaren. De «eek daarop was hel gebeurd en gegaan precies zoals Adriaanse gezegd had. In de pastorie moest op verzoek van de domineesvrouw een schilderij verhangen worden. De dominee had de spijker niet eens geraakt doch krach tig met de hamer op zijn vin ger geslagen. Een grote bloed- blaar onder de nagel had hem een stekende en aanhoudende pijn bezorgd. Zijn vrouw uas geschrokken van de ongepast uitdrukking die hij gebezigd had. Het kwam er zomaar ineens uit. "Podoosje!", had hij met nadruk gezegd. Toen zijn vrouw hem nader gevraagd had wat hij met dat woord eigenlijk bedoelde, had hij enigszins korzelig geant woord dat hel niets te bedui den had. Zijn vinger was erger De dokter had de nagel met een gloeiende naald doorge prikt. De pijn was daardoor subiet afgezakt. Het speel Adriaanse geducht dat hij van het gebeurde geen getuige was geweest, had hij met vol doening gezegd. De dominee had zijn reactie direct al bij de hand. Dat moest hij van tevo ren al wel overwogen hebben, had Adriaanse gedacht. "Ik ben in twijfel over u", had de dominee Paulus geciteerd, "of gij mogelijk van een waarzeg gende geest vervuld zijt". De veedieven waren tot hiertoe onbekend gebleven. Totdat er, wel heel ver uit de buurt iets opvallends had plaatsgevon den. Het had veler aandacht getrokken en het stond met dikke letters in een bekend landelijk dagblad venneld: 'Veekopman gedupeerd en spoorloos'. Bartels de veldwachter had het ook gelezen en zijn gevoel vertelde hem dat daar meer achter moest steken. En zijn gevoel had hem maar zelden in de steek gelaten. Ook nu wilde hii wel eeus haring of kuit hebben. Met medeweten en toestemming van de burge meester was hij in zijn burger kleding op dienstreis gegaan, 't Kon wel voor een paar dagen zijn, had hij tegen zijn vrouw- gezegd. Wat er gebeurd was? De bedoe ning van een veekopman die niet met name genoemd werd, was in vlammen opgegaan. Blussen was niet denkbaar De vuurzee was schrikbarend geweest. Zoiets moetje gezien hebben. De dokter had aan één stuk door de in zijn tuin overvliegende nog branden de deeltjes van hooi en stro uit lopen trappen. De stallen stonden weliswaar leeg, maar de schinn- bevatte veel hooi en stro. Van de eigenaar echter was geen spoor te bekennen. En dat is verdacht. Toen Bartels ter plaatse gear riveerd ivas, stonden er nog steeds groepjes nieuwsgieri gen hun beschouwingen prijs te geven. Hierdoor kwam hiJ zonder al te veel moeite wel heel veel aan de weet. De vee koper, De Meulmeester gehe ten, was sinds enige tijd door zijn vele schulden failliet ver klaard. Na verloop van enkele maanden had de bewindvoer der, ofwel de curator, beslo ten om tot verkoop van De Meulmeesters bedoening over te gaan. Een aanzienlijke lijst van schuldeisers was inmid dels bij het kantongerecht ter inzage gelegd. Schulden aan de Staat genoten voorrang, zo stond er te lezen. De avond voorafgaande aan de dag van de verkoop kraaide echter de rode haan. Niemand die eraan twijfelde: dit was kwade opzet. De koopman had toch al geen beste naam. Het verhaal ging dat een vechtpartij in het ver leden hem bijna noodlottig geworden was en dat zulks de reden was waarom hij destijds in deze contreien neergestre ken was. Zijn vrouw had hem niet voor niets in de steek gela ten. Ze had zich, moest ze ach teraf bekennen, danig op hem verkeken. Maar toen was het te laat. De enige zoon was bij zijn A'ader gebleven. Hij had een aardje naar zijn vaartje. Ook voor hem bestond er geen ver schil tussen mijn en dijn. En met wijntje en trijntje konden beiden eveneens goed over weg. Het stond voor Bartels als een paal boven water dat deze lieden de veedieven moesten zijn geweest. Dat kon gewoon niet missen. Daar behoefde je echt geen speurder voor te zijn. Voor de nacht had hij in de dorpsherberg logies gezocht en had geboft. De volgende morgen werd in een ruime benedenzaal de weekbeurs gehouden. Van heinde en ver kwamen de boe ren en handelaren bijeen. Het gonsde van de geruchten. En Bartels had zijn ogen en oren wijd open gezet. Luisteren is belangrijker dan praten, had hij altijd geleerd, en luisteren kon hij. Boer Geneugten, oud en der dagen zat maar nog steeds aanwezig, kon zich nog goed herinneren dat nu ongeveer 30 jaar geleden een broer van De Meulmeester op jonge leef tijd naar één van de Scandi navische landen vertrokken was om daar een veebedrijf te beginnen. Daar was nog lang over gepraat. Hij durfde zijn boerenbezit er wel om te ver wedden dat de Meulderen, zoals hij ze noemde, eveneens daarheen vertrokken waren. De buurtschap was van deze sjacheraars en boemelaars nu toch maar mooi verlost en dat kon geen kwaad. De stemming op de beurs zat er goed in en het was luidruchtig geworden. Zwaar hing de rook van de tabak en van de sigaren. De stemming werd echter nog vrolijker toen de boeren Knoot en Van Oudshoorn gelijktijdig binnenstapten. Ieder had een apart en lachwekkend verhaal opgedist. Knoot wist te vertel len dat één van zijn lakenvel- ders gekalfd moest hebben. Een roodbonte tiog al liefst. Waar kwam het beest anders vandaan? En dan te weten dat de stier er niet eens aan te pas gekomen was. Nadenkend had hij zich achter het oor gekrabd. Zijn verhaal had grote hilari teit veroorzaakt. "De wonders benne de wereld nog niet uut", zo had Knoot zijn verhaal besloten. Een lakenvelder die zonder stier een roodbonte kalft. Zoiets had hij nog nooit ineegemaakt. Maar boer Van Oudshoorn wist nog iets raadselachtiger te vertellen. Ook bij zijn die ren was er iets opmerkelijks gebeurd. Van Oudshoorn was een groot paardenliefliebber. Dat was alom bekend, In zijn weiland liep een zestal prach tige merries, Eén van deze die ren moet, zoals hij dat noem de, gekacheld hebben. Geen veulen maar een witbont koe beest. Het liep er alsof het de gewoonste zaak van de wereld was tussen de merries. Ook bij hem was er geen hengst en nog minder een stier bij geweest. Bartels had zich bij het horen vertellen van de verhalen ver- kneuterd. De veedieven heb ben vóór de brandstichting de dieren kwijt gewild om daarna met stille trom te vertrekken. Dat was niet zo moeilijk meer Driftig Daantje en boer Adri aanse zouden vreemd opkijken bij dit nieuws. Hun beesten waren in ieder geval terecht. Ook nu werden zijn gevoelens bevesdgd. Hij had er goed aan gedaan om de schetstekenin- gen en de streekkrant bij zich te steken. Hij zou die mannen eerst bij zich roepen om ze een en ander te laten zien. Maar zover kwam hij niet. Tenmin ste, voorlopig nog niet, want... Hardhandig werd de buiten deur open gesmeten en met nijdige passen was de plaat selijke veldwachter binnen gestapt. Hij had onmiddellijk stilte gecommandeerd. Verrast had Bartels opgekeken en de man meteen herkend. Als dat Domus de Krakker niet was? Samen hebben ze nog theorie in wetskennis gehad tijdens hun opleiding, maar daarna waren ze elkaar uit het oog verloren. Het had enige tijd geduurd voordat De Krakker zich verstaanbaar had kun nen maken, "Komt er nog wat van?!", had hij geërgerd geroe pen en toen kwam hij met zijn mededeling. Nabij een dood lopend stuk van de Olmenweg was een loslopend paard met veulen gesignaleerd. Hoe dat kon en wie dat op zijn kerfstok had, had hij gevraagd. Een ondeugdelijke afrastering is levensgevaarlijk. Of ze dat met hun boerenverstand toch wel snappen konden? De man had zich over het gebeurde knap opgewonden. Een kort en enigszins gedron gen boertje, 'de Windbule' genoemd, was opgestaan en had de veldwachter gevraagd of hij de beursbezoekers niet eerst eens behoorlijk groeten kon en of hij het niet wat kal mer aan wilde doen. Een dave rend gelach was het resultaat geweest, doch niemand had de veldwachter opheldering kunnen geven. Daarna kwa men als vanzelf de rood en de witbonte dieren ter sprake. Verontwaardigd had de veld wachter gevraagd waarom bei de boeren geen aangifte van gevonden voorwerpen gedaan hadden. Opnieuw was er een daverend gelach losgebarsten, Hoe haalt de man het in zijn hoofd? De Windbule, zelf ooit eens boerenknecht geweest en die het bij veel bazen niet al te best getroffen had, zag kans om nu eens zijn gram te halen. Per slot van rekening had hij inmiddels ook enkele beestje op stal staan. Of de veldwach ter dat niet begrijpen kon, had hij gezegd. "Een boerenknecht wordt vroeg gewekt, doch bij een gezeten boer ligt dat anders. Bovendien nemen die lieden voldoende tijd om 'het huusje' te bezoeken! Dat moet je toch begrijpen? Waar ben je anders veldwachter voor?" Hierop had een zware man nenstem dreigend geroepen dat de Windbule ogenblik kelijk z'n kop moest houden. Dat was beslist Van Oudshoorn geweest. De veldwachter had voor deze ondermaatse humor geen goed woord over Hij werd dan ook steeds nijdiger en gaf De Windbule te verstaan dat hij beledigende en gezagon- dermijnende taal gesproken had. Als hij wilde, kon hij een verbaal uitschrijven wegens smaad en opruiende taal. Of dat toch wel duidelijk was? Grimmig had hij de man aan gekeken. De eerst zo gemoede lijke stemming dreigde uit de hand te lopen omdat nu ook andere bezoekers zich met de zaak gingen bemoeien. Toen was Bartels opgestaan. Hij had met de hand een sus send gebaar naar De Krakker gemaakt, maar dat had deze als bemoeizuchtig beschouwd en daar bleek hij niet van gediend te zijn. Hij was op Bartels toe gelopen en hem gesommeerd zich te legitimeren omdat hij alhier een onbekend persona ge was. Deze nieuwe gebeurte nis was als koren op de molen voor de vele aanwezigen, doch voor De Krakker blijkbaar olie op het vuur Maar wat niemand vermoeden kon, de ontkno ping zou nu weldra volgen en De Krakker zou vreemd opkij ken. Het was duidelijk dat hij Bartels niet herkend had. Nog niet tenminste. Langzaam zoe kend was diens hand van de ene binnenzak van zijn jas naar de andere gegaan. Dan van de ene broekzak naar de andere en weer opnieuw naar de bin nenzakken. Ook had hij nu zijn leesbril opgezet. De Krak ker had hem nog steeds niet herkend. Het was blijkbaar te lang geiden. Bovendien, Bar tels droeg nu een baard met een snorretje. Of het niet wat vlugger kon?, had De Krakker zijn ergernis nauwelijks ver bergend gevraagd. "Een veld wachter heeft wel wat anders te doen dan wat te lummelen en zottemanspraat aaii te horen. Of was mijnheer gewend alles zo vlot te doen?" Een onderdrukt gelach was te horen geweest. Toen Baitels eindelijk de papieren gevon den en aan De Krakker getoond had, viel diens mond van ver bazing open. Dat gaf De Wind bule opnieuw aanleiding tot een fluisterende opmerking. "De gebraden ganzen vliegen hem zo nog in de mond..." Bartels had zijn aanstelling als veldwachter laten zien. De Krakker was zichtbaar over- w rompeld en hij had verbaasd en onbeholpen wat gestot terd en dat gebeurde anders nooit. "Harmen Bartels, ben jij Harmen van onze colleges?", had hij ge\raagd. Doch het moet gezegd, en dat was een feil, Bartels had zijn collega en vroegere studievriend van een belachelijke situatie weten te redden. Hij had direct zelf het woord genoinen en aan de aanwezigen medegedeeld wat hij hier als vreemdeling wel te zoeken had. En of boer Knoot en Van Oudshoorn uit de schetsen die hij bij zich had de gevonden dieren ook her kende?, had hij gevraagd. "De aangetroffen dieren zijn name lijk van diefstal'afkomstig. Hun eigenaren zijn bekend, zodat de dieren direct teruggebracht kunnen worden. Ook de paar den zijn uit dezelfde streek afkomstig." En of de aanwezi gen toch wel beseften dat hun veldwachter het wettig gezag vertegenwoordigde?, zo was hij geëindigd. De Windbule had geknikt. "Bartels, ge heb g'liek, helegaer g'liek man", had hij gezegd. "Ik heb me teveel laten gaan en dat deugt van geen kant." Daarom zou hij met De Krakker en Bartels wat willen "gebruuk'n". Hij zou zelf het gelag betalen. Dan was alles weer koek en ei. En zo was het gebeurd ook. Waarom ook niet. De stemming was gered. En de vermiste dieren even- Boer Korevaar had verklaard dat zijn verloren en nu weer gevonden dieren hem hadden doen denken aan de gelijke nis van het verloren schaap. Als kind was dat verhaal hem al bijgebracht. En al werd hij dan ook 'de liberaal' genoemd, toch wist hij nog wel wat uit het grote Boek. Al hing de vromig- heid bij hem niet zwaar tussen de hanenbalken en evenmin in zijn zwarte sokken. Maar op 'hoosjepik', en daar bedoelde hij steevast d'n duvel mee, had hij het nu nog minder voor zien. En boer Adriaanse? Opnieuw had hij met de predikant een openhartig gesprek gehad. "Dominee, ik had niet alleen de roodbonte als afgeschre ven beschouwd, maar nog veel mezelven. Een mens moet innerlijk maar aan zichzelf ontdekt worden. Dan gaat hij leren om van genade te leven. Het dankaltaar mag best wel roken." En driftig Daantje? Die was juist een ton met water aan het verkruien, en keek vreemd op toen zijn gestolen koebeest teruggebracht werd. Zijn ogen werden zo groot als het wiel van zijn kruiwagen. Verwon derd had hij van de één naar de ander gekeken. Zijn toch al puntige kin had zowaar gebib berd en dat kwam niet van wege de kou... En Leune had de kop van het dier geaaid. "Ben je echt weerom?" Een lang boegeroep was het ant woord geweest en de gekrulde koetong had de voorgehouden veekoeken gretig verorberd.' En Daantje en Leune voelden zich de rijkste lieden uit de buurtschap. Enige dagen daarna was de dominee bij hun op bezoek geweest. Het was heel ander uitgepakt dan hij verwacht had. Gedrieën hadden ze ruim een uur in de stal doorgebracht. Een vaars zou voor de eerste maal moeten kalven en daar moetje bij zijn als het dier ver lost wordt, had Daantje verteld. De dominee had alles gadege slagen tot het kalf gehaald en in het verse stro gelegd was. Hij had steeds moeten denken aan Jesaja 66, had hij gezegd. 'Sion heeft weeën gekregen en heeft hare zonen gebaard'. De zondag daarop had hij zowaar daarover gepreekt en er ook bij verteld hoe hij aan deze stof gekomen was. In de schuur bij Daantje en Leune. 't Was een bevindelijke preek geworden. En Jannekee 'van d'n Uuthoek' had instemmend geknikt. Ze had verstand en kennis aan geestelijke waarheden. Daar stond ze om bekend. Ze had de preek zelfs een eigen naam gegeven: de preek uit Daantjes schuur.

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 2007 | | pagina 13