Astrid en Peter van der Put uit Sommelsdijk zorgen voor lokale attractie met kudde Peruaanse alpaca's in weide langs Rijzenburgseweg 'Wij houden ze niet voor de wol, maar voor de lol' EIIAilDBi-tllEUWS SOMMELSDIJK - Nietsvermoedend fietsend of wan delend over de Rijzenburgseweg, om zich heen kijkend over de strakke polders, is het menigeen al overkomen: vlakbij Sommelsdijk sta je plotseling oog in oog met rare, maar aandoenlijke dieren. Lange wimpers, fijn besneden hoofdje, ranke benen en een parmantig loopje. Wat is dit? Wat doet dit hier in dit oer-Hollandse landschap? Het zijn alpaca's. Zo dungezaaid zijn ze in Nederland, en al hele maal op Goeree-Overflakkee, dat de Sommelsdijkse kud de een bezienswaardigheid is. Met name in het weekeinde stappen mensen af, of uit, halen de camera te voorschijn en wijzen elkaar opgewonden op de buitenissige dieren met dat plukje wol op het voorhoofd. De Rijzenburgse weg ontwikkelt zich tot een lokale attractie, lijkt het wel, zo groot is soms de toeloop. Maar van wie zijn de dieren? En vooral: waarom laat iemand in vredesnaam exotische alpaca's in een weiland rondlopen in plaats van de ver trouwde koeien? Door Gert van Engelen Allergisch Kangoeroes Alpaca's Lama's Torentje Commercieel PAGINA 4 VRIJDAG 23 DECEMBER 2005 Astrid van der Put is zenuwachtig. Twee alpaca's staan op het punt van beval len, en bevallen doen alpaca's, zegt ze gehaast, altijd tussen elf en twee. Elk halfuur loopt ze vanuit haar huis even naar achteren, naar het weiland waar zich de zwangere alpaca's bevinden. Ze wil erbij zijn, ze wil er zeker van zijn dat alles probleemloos verloopt. Met stevige passen loopt ze voor de verslaggever uit, die ze is vergeten een hand te geven. Haar echtgenoot, Peter, is al ter plekke. Hij is net terug van een klus in Den Haag en eveneens nieuwsgierig. Meteen bij thuiskomst liep hij door naar het weiland. Vanuit de verte roept Astrid al naar hem; "Peeeter. En?" Hij schudt het hoofd. Nog geen veulen, nog geen bevalling. "Straks maar weer even kijken", zegt Astrid, terwijl ze zich omdraait en terugkeert. "Want het liefst doen ze 't stiekem." Pas daïTveröm- schuldigt ze zich, en stelt zich voor. Ze is verslingerd aan dieren. "Ik ben er gek van." Al meteen bij haar geboorte, in 1963 in Den Bommel als Astrid Bakelaar, was die dierenliefde er, weet ze zeker. "Dat krijg je gewoon mee; dat zit in jezelfHet zat haar niet mee. Ze had graag een hond of poes willen heb ben, maar haar oudere zus is daar aller gisch voor. Noodgedwongen bleef het ouderlijk huis daarom huisdiervrij. Pas op haar zesde kreeg ze haar allereerste dier, een hamster, dat kon geen kwaad. "Intussen tekende ik zelfs dieren, zo wild was ik ervan." Helemaal dierloos bleef haar jonge leven niet. Wat binnenshuis niet kon, zocht ze buitenshuis. "Als ik thuis kwam van school, ging ik de honden van andere mensen uidaten. Eerst de een, dan de ander, elke dag opnieuw. Ik wil de gewoon dieren verzorgen, zoals een ander meisje met poppen speelt en ze knuffelt alsof het baby's zijn." Op haar twaalfde kwam haar vader, Rien Bake laar, die enige faam geniet als lokale watersnooddeskundige, haar tegemoet: hij merkte ook wel dat Astrid werd verteerd door een hevig verlangen aan beesten om haar heen; hij capituleerde. Hij maakte een soort kinderboerderij voor haar - buiten vanzelfsprekend; dan had haar zus er geen last van. "Vroeger was dat een hof, nu werd het mijn weitje. Het was een stuk grond van zeshonderd vierkante meter. Mijn vader omheinde het met gaas en kocht beest jes, allemaal klein vee: kippen, eenden, konijnen, ganzen en wat sierspul. En hij hing een plank op, waarop stond: 'Bees tenbogaard'." Trotse Astrid Bakelaar genoot. Eindelijk kon ze voluit haar die renliefde kwijt; eindelijk hoefde ze zich niet meer te behelpen met andermans dieren. Toen ze ook nog mocht leren paardrijden, op een manege in Stad aan het Haringvliet, had ze het volmaakt naar haar zin. Ze begon te dromen van een loopbaan als dierenarts. Het is anders gelopen. Astrid Bakelaar is paard blijven rijden tot haar trouw dag; daarna "was 't helemaal niets meer", zegt ze over haar omgang met dieren. Als kersvers echtpaar had het er domweg geen tijd voor. Zij werkte als kapster, haar man, Peter van der Put (1963, Stad), als aannemer. "Als je hele dagen werkt, van 's morgens tot 's avonds, wat moet dan een dier alleen?", is haar even eenvoudige als logische verklaring. Negen lange jaren bleef hun drukke bestaan vrij van dieren. Maar als je genetisch bent geïnjecteerd met die renliefde, kom je er niet meer van af. "Het gemis aan dieren was erg, ik vond het verschrikkelijk." Peter van der Put zag ook dat zijn vrouw eronder leed en greep op een dag in: aan de Langstraat bij Achthuizen, waar de echtelieden woonden, maakte hij een weitje vrij, waarop ze een koppeltje kangoeroes gingen houden. Kangoeroes! In Achthuizen! Waarom dat, waarom niet gewoon een geil f Astrid glimlacht. "Dat zal ik je vertellen. Ik wilde graag een dier, maar ik wil geen troep. Jaja, dat hoor je goed. Ik vind het verschrikkelijk als ik met kaplaar zen aan een weitje in moet. Dat moet normaal kimnen. Maar een kip krauwt in de grond. Een konijn graaft holen. Een pony ploegt de grond om. Een geit maakt er met z'n hoefjes een modder- zooi van. En blèrt bovendien; dan maak je geen vrienden met de buren. Zo schoot er weinig over en zo kwamen we op kangoeroes uit. Een kangoeroe Iieeft fiange poten; die houdt de boel netjes." Slechts drie maanden hebben de kan goeroes het uitgehouden in Langstraat. Niet door een tekort aan verzorging, maar doordat ze werden opgejaagd door woeste, loslopende honden. Astrid over dit voorval, dat plaatshad in 1997: "Die honden waren aan het rennen rond de wei. Daardoor i'aakten de kangoeroes totaal van streek. Ze zijn gaan springen en blijven springen. Een hond is voor een kangoeroe een vijand. In Australië zijn dat de dingo's, wilde honden. Voor een kangoeroe die in Nederland is geboren, is een hond een dingo. Zo ziet zo'n beestje dat." De ene kangoeroe kreeg een hartstilstand. De andere "leefde nog wel, maar lag op apegapen. Kruisbanden, kniebanden - alles was kapot. Die hebben we moe ten laten inslapen". Nieuwe kangoeroes overwogen Astrid en Peter van der Put niet. "Loslopende honden heb je nu eenmaal in het bui tengebied." Zo kwamen, min of meer bij toeval, de alpaca's in hun blikveld. "De mensen in Doetinchem van wie wij de kangoeroes hadden gekocht, heb ben een grote groep alpaca's lopen. De vrouw belde mij een keer op; ze wist van het drama met de honden. 'Hoe is het?', vroeg ze, en tijdens dat gesprek zei ze: 'Waarom neem je geen alpaca's?' Die zijn nog leuker dan kangoeroes; je kunt er op één hectare wel vijftien tot twintig houden, en ze hebben eelt- pootjes, dus ze maken geen troep. Want zij kende me inmiddels. Bovendien heb je met een alpaca meer contact. Een kangoeroe is een vluchtdier, maar een alpaca kun je gewoon mak maken." De suggestie beviel haar. "Mijn man is er gelijk drie gaan kopen, twee mer ries en een hengst, dezelfde dag nog." Ze werden in het weitje neergezet en gaandeweg veroverden zij de harten van Astrid en Peter van der Put. "We von den ze zo verschrikkelijk leuk, dat we er nog meer wilden hebben. Alleen: dat weitje was zo klein." Al langer koester den zij de wens om "méér in de polder te wonen" en liefst nog "een beetje in de kern van Flakkee". Want het echt paar had inmiddels twee kinderen en het zag op tegen het vooruitzicht dat die later "helemaal van Langstraat naar Sommelsdijk moeten fietsen", om daar naar school te kunnen gaan. Toen dan ook aan de Rijzenburgseweg een woning vrijkwam met 2,3 hectare grond, groot genoeg voor meerdere alpaca's, was de beslissing snel geno men. In 1998 verhuisde het gezin. Bij de oude platte villa die hun nieuwe woning is, horen enkele kassen. Ze zijn in onbruik geraakt en één ervan doet dienst als een overdekt terras; ze ontvangt er de verslaggever. Terwijl haar echtgenoot af en toe ongeduldig opstaat om te kijken of er al een beval ling gaande is, vertelt Astrid dat haar dierenliefde nog onverflauwd is. Ze heeft nu een hond, cavia's, twee katten, drie mini-kangoeroes ("Die zijn van de kinderen") en onlangs nog heeft ze bij de dierenarts een operatie mogen bij wonen. Ze bedoelt maar. En dan is er de kudde die almaar uitdijt. Vijfentwintig alpaca's lopen er nu al rond en op het eiland is het gaan zoe men dat daar zulke schattige, maar tege lijk ongewone dieren te zien zijn. "Ze trekken veel bekijks", zegt Peter lachend. "Ze zijn echt een attractie geworden. Mensen komen er speciaal voor langs rijden, met auto's of met fietsen, en dan stapt alles af en soms maken ze foto's. Het zijn ook bijzondere dieren." Aanvankelijk liepen er ook die dieren tussen waarop alpaca's zoveel lijken: lama's. Nu zijn lama's familie van de alpaca's, zoals ook de kameel en drome daris tot dezelfde familie behoren, maar de verschillen vallen direct op. Lama's zijn forser en hun nek is korter. Astrid: "In het begin hebben we er lama's bijge zet, als weivulling. Dat vonden we leuk. We hadden ineens zoveel wei; je zag die paar alpaca's niet lopen, dus vulden we ze aan met lama's. "Maar ja, dat werden er geleidelijk aan steeds meer, en onze kinderen vonden het maar niks. Ze vonden ze te groot. Wij op onze beurt vonden ze erg gevaar lijk voor de kinderen. Als een lama jeuk heeft en met z'n poot zwaait, moetje wel uit de buurt blijven. Toen we na een jaar of vier de kans kregen om ze in één keer allemaal te verkopen, hebben we ze in laten laden, en definitief gekozen voor de alpaca's." Alpaca's, kan Astrid op vertederende toon vertellen, zijn ideale dieren. "Ze zijn ontzettend mooi, intelligent, heel lief en zacht van karakter." Net als de lama's leven ze op grote hoogte in het Zuid-Amerikaanse Andesgebergte. Verre weg de meeste, zo'n 2,5 miljoen, verblij ven in Peru, maar ook in Chili en Bolivia komen ze voor, in kleinere aantallen. Er bestaan alpaca's in 22 verschillende kleuren. Ze worden ongeveer twintig jaar oud en gemiddeld wegen ze zestig kilo. Lama's worden veelal als vee gehouden, alpaca's voor de wol. "Hun wol", zegt Astrid, "is de duurste, warmste en fijnste ter wereld. Het is de echte kashmirwol, waar die hele dure kleding van wordt gemaakt." Houden jullie ze ook voor de wol? Nee, schudt ze het hoofd. "Voor de lol. Zoals een ander een schaap of geit houdt, houd ik alpaca's, voor de gezel ligheid." Maar waarom dan vijfentwintig? "Gekte", zegt ze, enigszins berustend. "Alpacagekte. Die ziekte wordt steeds erger. Je wilt steeds meer. Elke keer als er één geboren wordt, denk ik: 'Die houden we.' Tenminste, zolang het geen hengsten zijn. Want mannetjes gaan vechten en je hebt maar één dek hengst nodig. En wat natuurlijk mee speelt is: we hebben er de ruimte voor om er zoveel op na te houden." Haar man vult aan dat alpaca's ook zo heerlijk "makkelijk" te onderhouden en te verzorgen zijn. "Je hebt er weinig werk aan. Ze eten gras, hooi en een handje vol biks, brokjes." Astrid: "Als ze poepen, doen ze dat allemaal op dezelf de plek, het wordt een torentje. Dat is ideaal; je hebt nooit vieze schoenen in je weitje." 'Je hoeft er ook nietje bed voor uit", valt Peter weer in. "Ze bevallen steevast overdag, zo rond twaalf uur, als de zon het hoogst staat." Hier verraadt zich hun afkomst, uit het gebergte, zegt Astrid docerend. "Een alpaca kan zijn tong niet uit z'n bek krijgen en dus zijn kind niet droog likken. De tong is te kort. Daarom moet de zon het veulen drogen en aansterken, waarna het eind van de middag genoeg energie heeft gekregen om mee naar boven te gaan, om hoog in de bergen te overnachten." De gewoonte is aangeboren en op het vlakke Nederland intact gebleven. Blijft de vraag hoe deze dieren eigen lijk in Europa terecht zijn gekomen. Peter vertelt dat Zwitserland lange tijd het enige EU-land was dat alpaca's rechtstreeks uit Zuid-Amerika mocht importeren. En van daaruit werden, ze dan doorverkocht naar andere Euro pese landen. De import via Zwitserland is inmiddels verboden. Mensen die alpaca's willen houden, moeten ze maar zien te kopen bij de huidige alpaca bezitters in Europa. Peter en Astrid hebben hun dieren uit Zwitserland en Engeland gehaald en staan er nu in alpaca-kringen om bekend dat zij "de betere soort" hebben. Astrid licht dit toe. Ze zijn begonnen met Chileense alpaca's. "Daar is niks mis mee, maar de Peruaanse alpaca's vormen een exclusievere soort. Daar zijn we ons dan ook later op gaan toe leggen. Wij hebben nu alleen nog de echte Peruaanse. Daar is alles beter aan, de wol, de bouw, de nagels, de tanden." De 25 alpaca's die ze bezitten, laten zich onderscheiden in twee typen. Het ene is de huacaya. Dat is een soort die kort, gekruld haar heeft. "Ze hebben wol die eruit ziet als dat van een teddybeer." Het andere type is de suri (spreek uit als soeri). "Suri's zijn alpaca's met lang haar, dreadlocks. Hun wol bestaat uit lange, smalle pijpenstelen." De suri's in Sommelsdijk zijn ronduit uniek. Nergens anders in Nederland zijn ze te bezichtigen. "Wij zijn de enigen die ze hebben." Hoewel zij hun alpaca's voor de lol en niet voor de wol houden, moeten de dieren elk jaar beslist geschoren worden. "Anders gaan ze dood van de hitte", zegt Astrid, die toevoegt dat de wol wordt verkocht aan hobby-spinners. Haar man vertelt er eerlijk bij dat ze inmiddels meer dan wol alleen verko pen; welbeschouwd hebben ze nu een fokkerij. De lol en het hobbyisme zijn omgeslagen in handelswaar. Licht zuchtend: "Wij verzorgen de die ren allebei en we hebben er veel plezier van. Maar wat als hobby is begonnen, is een beetje commercieel aan het wor den. Te commercieel, denk ik wel eens. Wij hebben de betere soort alpaca's en er is niet zoveel aanbod: verspreid over heel Nederland zijn er maar zo'n twintig mensen die alpaca's houden. De meesten zijn liefhebbers, een enkeling is fokker. Dus mensen die een betere kwaliteit alpaca's willen hebben, de Peruaanse, komen zodoende bij ons terecht. Wij verkopen eigenlijk door heel Europa." Hij staat op, om andermaal de weide met dg zwatigerei alpaca'^te inspecte ren. Astrid vertelt ondertussen onver moeibaar honderduit over de alpaca. "Ik kan er dagen over doorgaan", zegt ze, zo lovenswaardig zijn de dieren. Is er dan niet een klein, pietepeuterig nadeeltje over te melden? Toch wel: als een alpaca jou niet mag, spuugt hij al van vijf meter ver. Astrid van der Put-Bakelaar in de weide langs de Rijzenburgseweg met een piepjonge alpaca, die nog onzeker op de benen staat. Links achter kaar staat een zogenoemde suri, een alpacasoort die herkenbaar is aan de 'dreadlocksde lange wollen pijpenstelen. (Foto: Gert van Engelen)

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 2005 | | pagina 45