geboren Den Haag 4 maart 1831
overleden Driebergen 26 maart 1910
EIIM1E»1-t1IEIJW5
Wanneer onze ogen ronddwalen over de schilderijen in de
catalogi die regelmatig op de internationale veilingen te
koop worden aangeboden, wordt mijn oog steevast naar
de vrolijke kinderijke tafereeltjes getrokken, die door een
zekere 'Mari' ten Kate geschilderd werden. 'Mari' was de
jongere broer van Herman (Frederik Carel) ten Kate (1822-
1891) de schilder van krijgshaftige soldaten in hun dage
lijkse bezigheden, meestal uit de tachtigjarige oorlog. Deze
oudere broer die hem leerde schilderen was niet de enige
in de familie die door de 'muze' geïnfecteerd was. Er was
zelfs nog een derde broer, de in zijn tijd vermaarde dichter
en de op het eiland Marken beroepen predikant, J.J.L. ten
Kate, wiens zoon Jan ook niet onverdienstelijk schilderde.
Ja, zelfs Mari's zoon Johannes Marius (1859-1896) werd een
uitstekend kunstschilder.
door C. G. van der Sluijs
'iM^M£^MW^M-x}.
PAGINA 37
VRIJDAG 23 DECEMBER 2005
Johan Mari Henri ten Kate
'Hooioogst op Markencollectie Zuiderzeemuseum, Enkhuizen.
De kinderen van J.H. Ten Kate, hoofd
commies bij het Mini.sterie van Marine
en zijn echtgenote, Henriëtte de Witte
van Haemstede, groeiden op in een even
wichtig gezin waar 'de muze' op handen
gedragen werd. Zelfs de sportieve presta
ties om ook lichamelijk in goede conditie
te blijven werden niet veronachtzaamd
en vooral van moeders kant was Mari met
een 'gouden tenorstem' begiftigd. Mari's
leven stond dus van jongs af aan in het
teken van de kimst maar vooral het schil
deren boeide hem bijzonder daar zijn
negen jaar oudere broer reeds op zijn
vijftiende jaar in de leer was bij Cornells
Kruseman (1797-1857) en die ongetwij
feld veel van hetgeen hij daar leerde, op
zijn zesjarig broertje heeft overgebracht.
Voor een goed begrip moet men weten
dat een kunstschilder, in de tweede helft
van de 19e eeuw, heel veel aanzien genoot
als een uitstekend vakman die een meer
dan gedegen opleiding genoten had. Juist
door zijn bega;xfde broeder en de lessen
die hij van hem genoot, zal het later voor
Mari niet zo moeilijk zijn om al heeljong,
amper 10 jaar oud, te worden toegelaten
aan de Academie van Beeldende Kunsten
en op de Houtgraveerschool die toen bei
den nog in Den Haag te vinden waren.
De Academie is ook nu nog een begrip in
het 'Haagse' maar daar tegenover heeft
de Houtgraveerschool maar betrekkelijk
kort bestaan. Koning Willem 11 kocht
in 1840 een fraai gebouw aan het West
einde, waarin later het Gymnasium geves
tigd werd, om daarin de Maatschappij
van Schone Kunsten in onder te brengen
waarin ook de Houtgraveerschool was
opgenomen en waar de Engelsman Hen
ry Brown als directeur was aangesteld.
Houtgravures waren in de eerste helft
van de 19e eeuw de mogelijkheid voor
de geïllustreerde pers om betrekkelijk
goedkoop te illustreren. Op kleine kops-
houten blokken van palmhout werden
tekeningen uitgestoken zodat deze kon-
denn worden afgedrukt. Voor grotere
tekeningen schroefde men soms meer
dere palmblokken aan elkaar. Wanneer
de tekening erop stond werd deze weer
uit elkaar gehaald om door meerdere gra
veurs te worden gestoken om later weer
samen gevoegd te worden om als totaal
te worden bijgewerkt. Zodoende kon
men sneller werken en een wekelijks ver
haaltje kreeg toen al snel een plaatje wat
uiteindelijk weer uitgroeide tot rijk geïl
lustreerde periodieken. Na 1860 waren
er al fotografische technieken om e.e.a.
op metaal over te brengen waardoor de
houtgravure, dat een vorm van hoogdruk
was, al snel terrein begon te verliezen.
Aan de Academie leerde een kunstenaar
s'avonds tekenen, terwijl men op de dag,
in de leer was bij een gezeten kunstenaar
om daar te leren schilderen, in Mari's
geval was dat dus zijn broer. Toen Her
man in 1850 naar Amsterdam verhuisde,
verhuisde Mari met hem mee. Eenmaal
daar werd hij in 1852 al aangenomen als
lid van de Koninklijke Academie.
Toen zijn ouders, na vaders pensionering,
naar Arnhem verhuisden schilderde Mari
ook daar ijverig naar de natuur en het is
dan ook niet verwonderlijk dat het soms
leek dat hij meer een landschapschilder
worden zou.
'De grappige jager', doek 58,5x79 cm. Particuliere collectie.
Na zijn vaders overlijden in 1856 trok hij
bij zijn broeT in, echter niet voor lang daar
Herman kort daarop in het huwelijk trad.
Een gezelligheidsmens zoals Mari was, die
het alleen zijn niet zo kon waarderen, al
reisde hij naar zijn broer op Marken of hij
trok naar 'de lichtstad' Parijs om eenjaar
te studeren, hij bleef toch wat 'onrustig'.
In Parijs kreeg hij zelfs nog het aanbod
van de directeur van de 'Grand Opéra',
die Mari's tenorstem op waarde wist te
schatten, om op zijn kosten een oplei
ding tot 'fort tenor' (een tenor voor zeer
krachtige stem) te volgen aan het 'Parijse
Conservatoir'. De zanger in 'spé' bedank
te echter voor de eer en reisde spoedig
huiswaards om in 1858 te trouwen met
Johanna Roos. In december '59 werd het
gezin Ten Kate verblijd met een zoon die
later in vaders sporen zou treden.
Zijn schoonouders woonden op een 'bui
ten', waardoor hij het nutüge met het aan
gename wist te combineren met uitstapjes
naar de Gelderse dreven om zo zijn werk
af te wisselen met het jachtvermaak.
Bij één van de tentoonstellingen van 'Arti
et Amicitiae' de zgn. Tentoonstelling van
'Levende Meesters' in Amsterdam, trekt
een door Mari ingezonden schilderij, de
aandacht van Koning Willem 111. De
koning laat de schilder van het jacht tafe
reel aan zich voorstellen. Mari die al jong
de jacht beoefende, had dus voldoende
gespreksstof over de passie van de majes
teit. Zo werd Mari dus uitgenodigd in het
najaar van 1869, om een twaalftal dagen als
gast van de koning, deel te nemen aan een
hertenjacht in de Soerense bossen. Van
dit gebeuren schilderde hij in opdracht
van de koning een fraai aquarel waar alle
genodigden dan ook op voorkwamen. De
koning was daar zo mee ingenomen dat
hij de kunstenaar het 'officierskruis der
Eikenkroon-orde' opspelde. Vanaf die
tijd noemde de koning hem 'heer Mari'
en werd hij bijna jaarlijks uitgenodigd om
als gast op het Loo, deel te nemen aan de
grote jachtpartijen.
In april 1871 verlaat het gezin Ten Kate
Amsterdam en keert het terug naar zijn
geboortestad Den Haag, om zich daar te
vestigen.
Zijn broer Herman, die al eerder, in 1866,
naar zijn geboorte stad was teruggekeerd,
zal zeker in zijn nopjes zijn geweest over
de terugkeer van zijn jongere broer die
inmiddels tot een gelijkwaardig kunste
naar is uitgegroeid.
Op zijn broers atelier ontmoette hij al
spoedig, Jhr. S.M.S. de Ranitz (1846-
1916) die door Herman, sinds 1870, met
raadgevingen werd gesteund. De Ranitz,
die secretaris is bij de koning, kreeg op
zijn beurt ook weer raadgevingen van
de oudere Mari die ook net als de schil
derende jonkheer nogal wat reizen zou
ondernemen zoals naar Frankrijk, Enge
land, Italië en Nederlands Oost-Indië.
Onder de schilders van de schalkse humor
vond men in de 19e eeuw de al wat oudere
David Bles (1821-1899), die in zijn schil
derijen veelal een knipoog gaf naar het
dagelijkse leven van de gegoede burgerij.
Jongeren zoals Gerke Henkes (1844-
1927) en Tony Offermans (1854-1911)
golden in hun tijd als humorist met het
penseel, hoewel men soms moeite heeft
met de soms wel erg 'droge humor'. Mari
echter werd de vertolker van de schalkse
humor en het speels vernuft. Hij had oog
voor de schelmenstreken van de jeugd,
vooral de gezonde en blozende kinderen
van het platteland hadden zijn voorkeur.
Onder de vele schetsen die van zijn hand
bekend zijn, zijn die van slagersjongens,
nieuwsgierige kinderen en vooral kin
deren in hun dagelijkse doen. In zijn
schilderijen zien we ze terug als plagende
jongens of het oudere zusje dat bescher
mend over haar jongere broertje of zusje
waakt, soms ook wel de moeder die een
oudere zoon terecht wijst. Zijn geschil
derde wintergezichten met kinderen die
schaatsen of een 'koek en zopie' met de
slee omverrijden, of de vrolijke troepjes
van de sneeuwballen gooiende jongens
die het op de meisjes voorzien hebben,
zijn een lust voor het oog.
Niet alleen zijn schilderskwaliteit maar
vooral de observatie die Mari daarvoor
gedaan moet hebben oogsten ieders
bewondering. Eigenlijk moet hij kind
met de kinderen zijn want het stelen van
een appeltje uit iemands tuin waar zelfs
een van de kinderen op de uitkijk staat
is een waar genot om naar te kijken. Ook
het paneel 'Oppassen'waar twee gedien
stige vissersknapen op de kleren en het
hondje van twee zwemmers passen die in
de branding verkoeling zoeken. Een van
de knapen heeft zich dan wel een goede
sigaar toegeëigend en paft er dan ook
lustig op los, zich verschuilend achter de
dure kleren van de zwemmers.
'Een bezoekje aan de dierentuin Artis in
Amsterdam', uit 1860 is zo'n typisch Ten
Kate onderwerp en volgens zijn eigen
opschrift is het in september '59 door
hemzelf ook zo waargenomen. Een ouder
stel, uit gegoede kring, zit gezamenlijk op
een bankje tegenover een stniisvogelkooi.
Hij enigzins tegen haar aan, in 'vol ornaat'
met hoge hoed en zijn groene paraplu in
zijn armen en zij in haar mooiste kleren,
maar... beiden weg dommelend in het
nazomer-zonnetje! Daar de schilder van
jongs af ook jaagde, vooral om een stukje
vers vlees op tafel te hebben, vind men
ook vele van dergelijke taferelen die dit
onderwerp verbeelden. Ook daar is de
humor volop aanwezig door bijv. een pla
gend jagertje die een geschoten haas met
een poot laat zwaaien naar de verschrikte
kinderen, terwijl achter zijn rug een dreu
mes stiekem zijn etenswaren uit zijn wei
tas opeet.
Ook heel serieuze werken van groot for
maat kwamen van onder zijn handen zoals
een doek van 123 bij 173 cm., waarop
jagers met hun honden even rust houden
bij een vennetje in een bosje grenzend aan
het open duingebied waar een jonge 'drij
ver' in blauwe kiel nog uit de duinen aan
komt lopen. Alleen de besten onder zijn
gelijken waren in staat om dergelijke grote
formaten te schilderen. Feit is wel dat de
schilders van het Haagse impressionisme
zich daar niet zo toe aangetrokken voel
den, dit in tegenstelling tot de schilders
van de 'Romantiek', tot wie Mari behoor
de. Dat hij ook op Marken zijn onderwer
pen vond blijkt wel uit de vele schaatsers
'Een bezoekje aan de dierentuin Artis in Amsterdam',
paneel 26,9x38,3 cm. Simonis Buunk, Ede.
'Oppassen', paneel 51x73 cm. Particuliere collectie.
in Markens kostuum, het zomerse hooien
of jongens die bij de meisjes die aan de
was bezig zijn, een pijpje roken of een
brief voorlezen. 'Steviger' zijn de zgn. 'vrij
ages" waar een schaatser bij een 'koek en
zopie', met zijn arm om zijn 'lief geslagen
zit, of de gedienstige jongen die bij haar
de schaatsen onderbind. Van zijn reis naar
Ned. Oost-lndië, in 1883, toen hij daar
eenjaar verbleef, heeft hij talrijke onder
werpen geproduceerd die hier te lande
de grootste bewondering oogsten en waar
zelfs het koningshuis zich het nodige van
verwierf. Vele keren kreeg Mari vererende
opdrachten van het koningshuis zoals van
de Koningin-Regentes in 1895 en bij de
kroning van haar dochter Wilhelmina, in
1898, waar niet minder dan 130 portret
ten op voorkwamen die volgens zijn tijd
genoten zo goed van gelijkenis waren dat
deze door ieder herkend werden. Het zal
niemand dan ook verwonderen dat Mari
vele onderscheidingen te beurt zijn geval
len.
Net als zovelen van ons, krijgt ook onze
Mari te maken met de moeilijke tijden
die het lot voor ons in petto heeft. Zijn
broer Herman overlijdt in maart 1891,
maar zwaarder is het verlies van zijn zoon.
Hij heeft hem niet alleen opgeleid tot een
volwaardig kimstenaar, maar schilderde
ook veel met hem samen. Jan Marinus
werd 'slechts' 36 jaar, wat ongetwijfeld
zijn sporen bij de vader zal hebben nage
laten, juist daar beiden het zelfde beroep
uitoefenden en deze zachtaardigejongen
zich ook in zijn werk sterk maakte voor de
wereldvrede.
In 1910, op 79 jarige leeftijd, komt ook
de sportieve kunstschilder te overlijden,
die bij zijn leven een 'glinsterende ster'
was aan de stamboom van de familie Ten
Kate...!
Geraadpleegde literatuur;
Elsevier Geïllustreerd Maandschriji, ifi()^, P-A.
Haaxmanjr, blz. 565 t/m ^84.
Het Leeskabinet, igoj, Johan Gram, blz. 161 t/m
i6().
Biographisch Woordenboek van Noord Nederlandse
Graveurs, F. G. Waller, Amsterdam 1974, blz.
lyo.
Lexicon Nederlandse Beeldende Kunstenaars i j^o-
1880, Pieter A. Scheen, s'Gravenhage i<)8i,
blz. 261.
Diverse beschrijvingen in de catalogi van de veiling
huizen, Christie's en Sotheby's Amsterdam, en
kunsthandel Simonis Buunk, Ede.
'Appels stelendoek 73x89 cm. Particuliere collectie.