Nu één complete inrichting, rustiek eiken noest, in blank mat
EimtiDBi-iiiEyws
VRIJDAG 23 DECEMBER 2005
De wind gierde om het huis. Het was bar weer.
Nu en dan kletterde de regen tegen de ruiten.
Deze decembermaand was koud, guur en nat.
Jan de Vries zat in zijn leunstoel en luisterde
naar de geluiden buiten. Zijn vrouw breidde
ijverig aan een trui, die voor hem be.stemd was.
Het was tien uur in de avond. Ze hadden juist
koffie gedronken en Jan de Vries had zich al
een keer uitgerekt. "Het wordt zo zoetjesaan
tijd dat Frits thuiskomt, vrouw. De les is om
half tien afgelopen, maar hij heeft de wind
tegen. Normaal doe je het in een flink kwartier,
maar met deze storm kun je er het dubbele wel
voor rekenen".
Frits was de enige zoon van het echtpaar De
Vries. Hij werkte op een drukkerij en volgde
avondlessen op de grafische school. Na de
MAVO had hij niet verder willen leren, maar
was gaan werken op een flinke drukkerij in de
stad. Eerst had hij administratief werk gedaan,
maar het werk in de drukkerij trok hem meer
aan en tenslotte had de directeur het goed
gevonden dat hij twee dagen adminisü-atie deed
en de andere dagen werkzaamheden verrichtte
in de drukkerij. Zijn vader was melkboer en
reed met een winkelwagen voor zijn baas een
heel grote wijk. Een melkboer is tegenwoordig
ook al een halve kruidenier.
De familie De Vries woonde in een buitenwijk
van de stad, aan de Elzenlaan. Het waren flinke
twee onder één kap huizen met een voor- en een
achtertuin. De huizen waren eigendom van de
buurman die aan de rechterzijde woonde. Hij
woonde daar met een huishoudster. Die buur
man was al wat ouder. Hij was nooit getrouwd
en was zeeofficier geweest. Toen hij was gepen
sioneerd, had hij de huizen gekocht. In het ene
huis was hij gaan wonen, in gezelschap van
zijn hond en de huishoudster. Het andere had
hij verhuurd aan melkboer De Vries. Al spoe
dig hadden Jan de Vries en zijn vrouw gemerkt
dat de heer Van Velzen geen prettig mens was.
Nu was het niet zo dat hij zijn huurders lastig
viel, en de huizen onderhield hij prima. Hij zei
alleen maar 'goeiemorgen' en 'goeienavond'
en daarmee hield zijn vriendelijkheid op. Zijn
huishoudster was een aardig mens maar helaas
stokdoof. Ze was niet aan te schreeuwen. De
hond was wel een aardig dier, maar het was een
Belgische herder, en Jan de Vries was een beet
je bang voor het dier. Tot op heden had Jeroen,
zo heette de herder, nog nooit één mens kwaad
gedaan. En dan was er die boom...
Er klonk gestommel in de keuken. "Dat zal Frits
zijn", zei Jan de Vries. Hij kwam overeind uit
zijn stoel, gaapte, en liep naar de keuken. Het
was Frits. Hij stond voor de keukenspiegel zijn
gezicht af te vegen en depte zijn wang. "Dag
vadei^', zei hij, "ik ben laat want ik had tegen
wind. De kon er haast niet tegenop komen". Jan
de Vries keek naar zijn zoon. Die drukte zijn
zakdoek tegen zijn linkerwang. "Wat heb je?"
vroeg zijn vader "Heejoh, je hele wang zit onder
het bloed. Heb je gevochten op school, soms?"
"Hoe komt u erbij", zei Frits verontwaardigd.
"Welnee, ik kreeg een veeg van één van die tak
ken van de boom van Van Velzen. Het was don
ker in de tuin en ik had natuurlijk weer geen erg
in die boom. De wind staat precies in de tuin en
dan zwiepen die takken verschrikkeUjk. Als het
zo aardedonker is zie je ze niet aankomen ook".
"Die verwenste akelige boom van de buurman
ook", zei zijn vader boos. "Hoeveel keren heb
ik hem nu al niet gevraagd of hij de takken van
die boom wil snoeien, al was het maar aan onze
kant. De laatste keer zei ik nog: De wil het zelf
wel doen, hoor buurman, maar het is uw huis
en uw boom. Je blijft met je tengels van die
boom af, zei hij bars. Nu zie je maar weer. Ga
maar gauw naar de kamer en laat je moeder je
gezicht zien, misschien vindt zij dat er jodium
op moet..." Frits grinnikte. "Nou, ik hoop van
niet, want anders sta ik er morgen gekleiu'd op
en dat hoeft voor mij niet".
Mevrouw De Vries vond dat niet nodig, maar
ze waste de kras wel goed uit met boorwa-
ter. Terwijl ze daarmee bezig was, mopperde
ze ook al over die boom. "In de winter is het
gevaarlijk en als het zomer is neemt die gewel
dige kruin bijna alle zon in onze tuin weg.
Bovendien zitten er tientallen duiven in en die
dieren dragen geen luiers. Tenslotte hebben wij
de tuin toch ook gehuurd en dan mag je toch de
huurder niets in de weg leggen? Ik wilde wel
om een lief ding dat Van Velzen onze huisbaas
niet was, dan was het met de overlast van die
boom gauw gedaan". "Moeder, dan moet je
er eens met huishoudster Maartje over praten.
Misschien weet die haar baas wel over te halen
ons toestemming te geven om de gevaarlijke
takken van de boom te mogen afhakken", zei
Frits. Mevrouw De Vries haalde verongelijkt
haar schouders op. "Heb ik al gedaan", zei ze.
"Het duurde bijna tien minuten voordat Maartje
het door had, dat ik over die boom sprak en
toen zei ze: Ja buurvrouw, al die duiven mens.
Ik boen me een ongeluk want hij hangt bij ons
net over het tegelpad. De zeg: Baas, je moet
wat aan die boom doen. Het is me een gekled-
der met die duiven en Jeroen doet er vaak een
plasje tegen en dat is ook niet fris. Weet je wat
hij zegt, buurvrouw? Nu, ik wist het niet en
Maartje vervolgde: Hij zegt, wij hebben toch
ook een W.C. Nou, die duiven hebben de boom
en Jeroen ook. Onze WC. moet je van tijd tot
tijd uitboenen, nou, die van de duiven en Jeroen
ook. Praat daar nou maar tegen..." Mevrouw
De Vries moest toegeven daar ook geen raad
op te weten.
Zo kwam het dat de familie De Vries vond dat
ze een goeie huisbaas hadden, maar een moei
lijke buurman. Op de keper beschouwd kwam
het allemaal door die grote boom. Jan de Vries
had een broer en die was politieagent. Die had
de boom ook al eens in ogenschouw genomen.
Hij zei dat de melkboer wettelijk het recht had
de takken die over zijn tuin hingen te verwijde
ren. "Je hebt de tuin bij het huis gehuurd", zei
hij, "en de wet zegt, dat een huurder het recht
heeft op een ongestoord genot van het gehuur
de. Als ik jou was zou ik me van je buurman
niets aantrekken en de boom gewoon, onge
vraagd, snoeien". "Dan zegt-ie me de huur op",
zei Jan de Vries mistroostig, "en we wonen hier
buitengewoon naar onze zin. Bovendien is het
een goed ruim huis en voor die huur vind ik
nergens zoiets, nog afgezien van het feit of er
iets te huren is in de buurt".
Er was nóg een groot verschil tussen de fami
lie De Vries en de heer Van Velzen. Vader en
moeder De Vries en zoon Frits waren gelo
vige mensen, die trouw de kerk bezochten.
De huishoudster van meneer Van Velzen ging
ook trouw naar de kerk, maar moest altijd op
de eerste rij zitten en dan hoorde de goede ziel
nog maar de halve preek. Meneer Van Velzen
ging nooit. Huishoudster Maartje bad en dankte
voor het eten en las de Bijbel. De zeeofficier
sloeg dat zwijgend gade. Hij zei er nooit iets
van. Hij had wel verzocht of Maartje hardop
uit de Bijbel wilde lezen. Toen Maartje hem
verwonderd vroeg waarom ze dat doen moest,
bulderde de officier in haar oor: "Je kunt nooit
weten waar het goed voor is". Zo las Maartje
al jaren hardop voor uit de Bijbel na de maal
tijd. Van Velzen hoorde het moeilijke lezen van
Maartje geduldig aan, terwijl hij in gedachten
Jeroen over de kop streek.
Eén keer had Maartje iets gezegd over de last
die de buren van die boom hadden. Van Velzen
had aUeen maar gegromd: "Ze blijven van die
boom af. Het is mijn boom en mijn huis".
Het liep tegen Kerst. Het was bar weer en er
was veel wind. De heer Van Velzen was slecht
gestemd want hij had de laatste winters veel
last van rheuma. Met dit weer kon hij er niet
op uit met Jeroen. Voor Maart je was dat niet
zo leuk want haar baas liep voortdurend in
de weg. Maartje had haar bijbellezing nu ook
afgestemd op het Kerstfeest. Onder de lezing
van de gebeurtenissen vóór de geboorte van het
Kind in de kribbe werd Van Velzen onrustiger
Maartje had zoveel aandacht en moeite bij het
lezen, dat ze er niets van bemerkte. De dag voor
Kerst echter bulderde de officier in haar oor:
"Geloof je dat nu allemaal wat je voorleest,
Maartje?" Maartje keek op en zette haar bril
letje af. "Als ik dat niet geloofde, baas", zei ze,
"dan was ik een doodongelukkig mens. Ja, ik
geloof dat God Zijn grote geschenk gegeven
heeft, ook voor Maartje Oudshoorn en daar leef
ik uit". Van Velzen trok zo hard aan het oor van
Jeroen dat de hond jankte. "Ja, wel voor Maartje
Oudshoorn", bulderde hij, "maar niet voor die
grote zondaar Kees van Velzen. Die heeft God
uit Zijn boekje geschrapt". Maartje Oudshoorn
legde haar brilletje op het tafeUaken. "Hij heeft
in Zijn grote genade Zijn geschenk ook gege
ven voor Kees van Velzen", zei ze. "Alleen
weigert die Kees van Velzen dat geschenk aan
te nemen. Geen wonder, want hij wil niet van
gegeven leven. Hij wU het zelf verdienen en
daarom is hij zo beklagenswaardig en een last
voor zichzelf en een ander". De grote mond van
de officier ging met een klap dicht en hij trok
aan zijn snorpunten. Hij gromde: "Als je zoiets
aan boord had durven zeggen dan ging je voor
veertien dagen op water en brood, juffiouw. Dit
is een belediging van een officier en de krijgs
tucht..." Dit keer had Maartje het wel gehoord.
Ze viel haar baas in de rede. "Waar jij mee
bezig bent, baas, daar staat nog een veel grotere
straf op. Niet de krijgstacht, maar de Bijbel zegt
dat diegenen die geen enkel belang hebben bij
Jezus Chrisms, terecht zullen komen in de bui
tenste duisternis. Daar is water en brood niks
bij. Dat is lastig, veertien dagen, maar de straf
waar ik over spreek, is voor eeuwig..." Daar
had de heer Van Velzen niet van terug. De hele
dag kon hij die woorden van zijn huishoudster
niet kwijtraken.
Die nacht stak er een zuid westerstorm op, die zo
hevig was dat in Zeeland de dijkbewaking werd
opgeroepen. De wind bulderde om het huis en
officier Van Velzen kon die nacht de slaap niet
vatten. Dat kwam niet alleen door de storm. Hij
woelde in zijn bed en telkens kwamen de woor
den van zijn huishoudster hem voor de geest.
Hij dacht terug aan vroeger. Thuis was hij wel
bij de Bijbel grootgebracht. Hij had op zondags
school gegaan en eens had hij met Kerstfeest in
een stampvolle kerk op tweede Kerstdag een
gedeelte van Lukas 2 op moeten zeggen. Bij de
marine, tijdens de opleiding, was hij wel naar
de kerk gegaan, maar later had hij zich met het
geloof niet meer bemoeid. Hij had God vaarwel
gezegd, maar vannacht voelde hij dat God hém
niet vaarwel had gezegd. Vandaag had God
hem, door Maartje, op appèl geroepen. Het
koude zweet brak de officier uit en pas tegen
de morgen viel hij in een onrustige slaap.
Om acht uur stond hij op om Jeroen uit te laten.
Maartje was al met de ochtendboterham bezig.
Zo, zo, vandaag was het eigenhjk al Kerstfeest,
vanavond zou het Kerstavond zijn. Werktuig
lijk waste hij zich en schoor zich zorgvuldig.
Het spookte nog buiten. Hij zou Jeroen maar
even in de tuin uitlaten. Voorzichtig liep hij de
donkere tuin in. Jeroen ging regelrecht naar de
boom vlak bij het huis. Langzaam volgde zijn
baas hem. Een wilde rukwind deed een pan van
het dak kletteren. ADemensen, wat een wild
weer.
Toen gebeurde het. Een grote zware tak werd
van de boom afgerukt en kwam met donderend
lawaai naar beneden en viel half op de offi
cier. Hij viel in de modderige tuin en voelde
een stekende pijn in zijn schouder. Jeroen was
geschrokken en begon te blaffen. Hij probeer
de onder de tak vandaan te komen, maar deze
drukte hem nog verder in de modder. "Heere,
help me, al heb ik het niet verdiend", zuchtte
de officier. Plotseling was er licht in de tuin.
Een man met een zaklantaarn. Frits de Vries
boog zich over zijn buurman. "Meneer Van
Velzen, bent u getroffen door een tak van die
boom?" vroeg Frits. "Bent u erg gewond? De
hoorde Jeroen blaffen en dacht dat er iets mis
was". "Frits, ik heb zo'n pijn in mijn schouder'',
steunde Van Velzen. "Stil maar", zei Frits. "De
zal eerst die tak eens weg halen". Zjn sterke
jonge hchaam had niet veel moeite met het
verwijderen van de tak. Hij hielp voorzichtig
de heer Van Velzen op de been, loodste hem
de keuken binnen en zette hem op een stoel.
Jeroen was meegelopen en ging ieeurig naast
zijn baas zitten. Maartje was in paniek en Frits
ging er zijn moeder maar bij roepen. Mevrouw
De Vries was vroeger verpleegster geweest en
hielp Van Velzen voorzichtig met het uittrek
ken van zijn jas. Intussen vroeg ze aan Frits de
dokter te bellen.
Die Kerstavond zat de heer Van Velzen in zijn
stoel met een gespalkte rechterschouder. Zijn
sleutelbeen was gebroken. "Wees maar blij dat
je die tak niet op je kersepit hebt gehad", had
de dokter gezegd. "Dan had je het niet naver
teld, ouwe zeerob". De dokter had vroeger ook
bij de marine gediend. "U moet maar denken,
luit", had hij gezegd, "dat ik u eigenlijk in het
hospitaal had moeten laten opnemen. Dat sleu
telbeen is lelijk gebroken en daarom heb ik het
maar gespalkt. Als ik dat niet doe, is de kans
levensgroot aanwezig dat het scheef aan elkaar
groeit en dan bent u afgekeurd voor alle dien
sten". Maartje had het woord 'hospitaal' ver
staan. "Nee dokter", zei ze, "de baas hoeft niet
naar het hospitaal, dat zal wel zo'n soort zie
kenhuis zijn. De zal hem wel helpen en Jeroen
zal wel op hem passen. De hoop aUeen dat die
boom voor hem een kerstboom wordt". Van
Velzen grinnikte zacht. Hij dacht aan de reac
tie van de dokter. "Van die apekool begrijp ik
geen sikkepit", had hij gezegd. Natuurlijk had
Maartje de dokter niet verstaan. Ze keek hem
vragend aan. Toen was het gebeurd, en als Van
Velzen daar nog aan terugdacht dan zou hij wel
hard willen lachen, maar dat was te pijnhjk met
zo'n gewonde rechterschouder. Hij had alleen
een paar keer Jeroen moeten kalmeren toen de
dokter met hem bezig was. Nu echter greep de
dokter Maartje bij de schouder om zijn wcwr-
den nog eens te herhalen. Dat was teveel voor
Jeroen. Met één sprong was hij tussen de dok
ter en Maartje in, gromde en toonde dokter zijn
blinkende tanden. "Af Jeroen", had Van Velzen
geroepen, "de dokter doet Maartje geen kwaad".
De dokter was erg geschrokken en mopperde
dat hij een hondebaan had met klanten ds zee-
officieren die huisden met kerstbomen, wolven
en huishoudsters die orakeltaal spraken.
"Maartje" riep hij luid, "kom eens even?"
Maartje verscheen. "Maartje, zouden wij vana
vond de familie De Vries niet uitoodigen een
kop koffie met ons te drinken? Ze hebben ons
vanmorgen buitengewoon goed geholpen". Zo
zaten ze met z' n aDen op Kerstavond aan de kof
fie in het huis van de gepensioneerde luitenant
ter zee Ie klasse. Kees van Velzen. Van Velzen
moest nog wel met het een en ander geholpen
worden, maar het ging toch vrij goed. Naast
zijn stoel zat, als een schildwacht, Jeroen.
Vader De Vries moest in zijn hart toegeven dat
die Van Velzen hem toch meeviel. Na de tweede
kop koffie zei Van Velzen dat hij zeer erkente
lijk was voor de hulp die Frits en mevrouw De
Vries hem hadden verleend. Te zijner tijd wüde
hij hen een kleine blijk van zijn erkenteüjkheid
doen toekomen. Mevrouw De Vries en Frits
wezen dit van de hand. Vader De Vries vond
dat het christenplicht was zijn naaste te hel
pen. "De kerstboom wórdt gesnoeid en stevig
ook, daar kunt u op rekenen", zei Van Velzen.
Vader De Vries gaapte verbaasd zijn gastheer
aan en moeder De Vries keek verwonderd naar
Maartje. Maartje had het zeker niet verstaan
want ze voerde Jeroen een koekje.
Frits keek de kamer rond en speurde naar een
kerstboom. Er was er geen. Van Velzen keek
geamuseerd naar zijn gasten. "Jullie zullen me
niet begrijpen", zei hij. "De dokter begreep het
vanochtend ook niet en de man is gelukkig
zonder kleerscheuren vertrokken, want Jeroen
bemoeide zich ermee. Het is vanavond kerst
avond. Het grootste geschenk dat ooit aan de
wereld gegeven is, werd bijna tweeduizend jaar
geleden in Bethlehem geboren. Maartje heeft
me dat de laatste dagen herhaaldelijk verteld.
Ze heeft dat geschenk aangenomen en ze heeft
gezegd: Baas, jij weigert dat geschenk aan te
pakken. Jij wil niet van gegeven leven..." Lui
tenant ter zee Ie klasse Kees van Velzen veegde
het zweet van zijn voorhoofd. "Het is zo, beste
buren", vervolgde hij, "ik ben van huis uit echt
wel bij deze dingen grootgebracht, maar ik
heb later God uit mijn boekje geschrapt. Het
blijkt echter dat God mij niet heeft geschrapt.
Vanmorgen zcxiht Hij mij op. Hij rukte een tak
uit de kerstboom en gooide die boven op mij.
Als die tak op je kersepit was terechtgekomen,
ouwe zeerob, was je er niet meer geweest, zei
Geurt Jansen, de dokter. Een beste vent, die
dokter maar wat ruw. Nu geeft de Heere mij
nog een nieuwe kans op dit Kerstfeest om Zijn
grote geschenk aan te nemen.
Maartje had met inspanning geluisterd en ze
had het meeste ook verstaan. "Juist baas", zei
ze bUj. "Je hebt nou een straf opgelopen van
veertien dagen op water en brood, maar dat is
aDeen een waarschuwing. Deze nacht herden
ken wij de geboorte van het Kind. Het Kind in
de kribbe dat de ware vrijheid brengt".