EiyynoBi-iiiEijws Arthur Briët is de naam van een kunstschilder die we niet of nauwelijks tegen komen op veilingen en in galeries. Of het komt door het feit dat er niet zo heel veel werk door hem geproduceerd is of dat bezitters van werk van deze kunste naar deze niet uit hun handen willen geven, is door ons slechts te raden. Dege ne die zijn werk echter kennen weten het antwoord wel want Arthur maakte niet zomaar een schilderijtje, nee hij deed er echt z 'n tijd wel over. Het is bekend dat hij er maanden aan kon werken en nog gaf hij het dan niet graag uit handen. Hij was een kunstenaar van weinig woorden maar met een uiterst kundig en goed vakmanschap. Biblografie: PAGINA 9 VRIJDAG 8 JULI 2005 Arthur Henri Christiaan Briët _jSJ.- ,-,-':\ .^fc Boerderij-interieur (atelier Briët) te Nunspeet. Olieverf/paneel 58x69 cm. gesigneerd r.o.A. Briët. SingerMuseum Laren nh, inv.nr 56-1-149. Uil: 'Onbedorven schilderachtige toestanden', bh. 47. door Gom. G. van der Sluijs Hoewel Arthur afstamt van Franse voor ouders is dat geenzins de basis voor zijn j[ kunstzinnigheid. Daar naar gevraagd weet hij geen enkel familielid te noe- ÏL men die ook maar iets kunstzinnigs ten .T uitvoer heeft gebracht, hoewel het voor hem toch niet gemakkelijk is de fami- iï liebanden te onderkennen. Hijzelf is de i eerste kimstenaar in de familie die daar- 1' in voor gaat; later werd een zoon van Èl: hem architect en een kleinzoon schil derde en boetseerde, en zelfs een lateVe achterkleindochter werd in Brabant een erkende beeldhouwster. Arthur Briët werd geboren te Madioen op Java, als zoon van Hollandse ouders. Zijn vader was daar predikant maar toen Arthur amper eenjaar oud was verloor hij reeds zijn vader, zijn moeder in zor gen achterlatend. Driejaar later keerden zij vanuit 'de gordel van smaragd', naar Holland terug en vestigden zich in Den Haag. Toen zijn moeder hertrouwde verhuisde het gezin naar Utrecht waar Arthur tot zijn 17e jaar naar school heeft gegaan. Daar vertoonde de jonge 'dominees zoon' reeds alle kenmerken van de aankomend kunstenaar Met zijn school vriend Walter Opzoomer, zoon van een professor, gaven zij op de H.B.S. al een geïllustreerd blaadje uit: 'de humorist' De meeste tekeningen werden dan ook door Arthur gemaakt en zelfs bij leraar P.H.van Moerkerken die Nederlandse literatuur en letterkunde gaf, werden er door hem bij de gedichten van A.W.C.Staring en de 'Camera Obscura' van Hildebrand al heel wat illustraties in de marges van de boeken getekend. Dit werden toen nog met een bepaalde naïviteit gedaan maar geven ons dan al wel een beeld van het kunnen van de jonge Briët in de jaren tot zijn 16e jaar. Gelukkig heeft Arthur's schoolvriend, Th. B. Van Lelyveld (1887-1957), die als jonge officier een ongeluk overkwam en na 1904 kunstenaar werd, deze krabbels voor het nageslacht bewaard. Natuurlijk waren deze tekeningen een goede oefe ning voor de latere tekenlessen die hij in 1882/83 nam bij de Utrechtse Jozef Hoevenaar Wz. (1840-1926). Bij hem maakte hij heel wat stadsgezichten maar Voor de poes; Arthur Briët, paneel 45xj 1913 uiteindelijk gaf hem dat niet zoveel vol doening meer. Na zijn eindexamen van de H.B.S. in 1884, reisde de jonge Arthur naar Ant werpen om daar lessen te nemen aan de kunst- academie. Hij nam daar ijverig deel aan de tekenklassen want als jonge ambitieuze leerling had hij zich ten doel gesteld om het schildersvak van de grond af te leren. De oude havenstad bloeide toen als nooit tevoren mede daar de tolgelden van de Schelde, in 1863 waren afgekocht zodat de schepen zonder hindernis naar Antwerpen kon den opstomen waardoor de stad een belangrijke ontwikkeling doormaakte. Zijn inspanningen worden al na het eerste tekenjaar beloond met de Prix d'Excellence en de Hollandse vrien den en medeleerlingen zoals Paul Rink (1852-1903), Floris Arntzenius (1864- 1925), Hobbe Smith (1862-1942) en Edouard Frankfort (1864-1920) vieren met hem de uitreiking van deze eervolle prijs. Schilderen doet hij bij de goed bekend staande Charles Verlat (1824-1890) die door Arthur als een uitstekend leer meester wordt geroemd misschien wel omdat hij nooit werd overgeslagen als de 'meester' met een enkele penseel streek corrigeerde waar hij soms uren op geploeterd had. Ten tijde van zijn studie aan de Antwerpse Academie zal in janu ari 1886, een later zeer besproken leer ling zich laten inschrijven, n.l. Vincent van Gogh die dan al 32 jaar oud is. Dat deze pas jaren later herinnerd wordt als medestudent, zegt eigenlijk al voldoende over hoe anderen zijn schilderen beoor deelden in de jaren die het hoogtepunt waren voor de Haagse-school. In Antwerpen zijn de kunstschatten over al te vinden, in kerken, openbare gebou wen en vooral in de musea is er dan heel wat te zien en te leren. Daar vindt men werk van de groten der Vlaamse schilder kunst zoals Jan van Eyck, Hans Memlinc, Pieter Bruegel de Oude of Peter Paul Rubens en niet te vergeten de Holland se, Spaanse of Italiaanse meesters. Na vier jaar, wanneer Arthur's studie ten einde is, verlaat hij Antwerpen om naar 'de Uchtstad' Parijs te reizen vraar hij zich in de Rue Duperré installeert in een gehuurd atelier, op loopafstand van de Place Picalle en de Moulin Rouge. Er is een schilderstukje van hem bekend, gedateerd 1890, waar hij vanaf het hoog gelegen Montmartre de stad aan zijn voeten heeft uitgeschilderd. Parijs heeft dan al zo'n 1,5 miljoen inwoners en het zal voor Arthur, zelfs na Antwerpen, toch een overweldigende indruk op hem heb ben gemaakt. In 1889 wanneer op de Parijse wereld tentoonstelling een Indonesisch dorp is nagebouwd en de Sultan van Djokja een groep Javaanse danseressen hun bevalli ge dansen aan het publiek laat vertonen, weet de jonge kunstenaar daar een fraai schilderij van te penselen. Het is nog wat academisch ("süj^es") geschilderd maar via de kunsthandel van Goupil, waar het geëxposeerd werd, kocht een verza melaar uit, wat toen nog Indië heette, dit werk. Het toeval wil dat hij later een tijd met Jaap Dooijewaard (1876-1969) optrok die ook dergelijke onderwerpen heeft geschilderd. In 1889 heeft Arthur niet alleen een Koninklijke- maar tevens een particuliere-financiële ondersteu ning weten te bemachtigen die hem in staat stellen om ruim acht maanden in Napels en Capri te werken. Hij is dan vol werklust en weet zelfs al aardig wat schil derijtjes te verkopen van de omgeving en steegjes uit deze oude steden. Een klein paneeltje van een straatje in Napels met de datering 1891 herinnert nog aan deze tijd. Wanneer Arthur na bezoeken aan Rome, Florence en Venetië via München weer naar Parijs terugkeert, kan hij daar z'n draai niet meer zo vinden en krijgt hij steeds meer het gevoel daar ook niet thuis te horen. Holland trekt hem meer en meer en alles wat Nederland zo aan trekkelijk maakt voor de kunstenaars, krijgt voor hem ook steeds meer waarde ring. Ondanks de fraaie motieven die hij in het "betoverende zuiden" schilderde, sluit hij deze periode af en gaat op weg naar de Hollandse luchten en land schappen. Wanneer hij echter het Bel- giese land bereist maakt hij een omweg over Mechelen, om de belofte aan een Utrechtse vriend in te lossen door diens groeten over te brengen aan Alexandre Theodore Honoré Struys (1852-1941). Deze in Antwerpen geboren kunstenaar, heeft aan de Academiën van Dordrecht en Rotterdam gestudeerd en door zijn reizen naar b.v. Den Haag, is hij hier te lande voor velen geen onbekende meer. Als Arthur kennis neemt van zijn werken is hij al snel onder de indruk van hetgeen Struys op zijn doeken penseelt. Deze schildert de armoedige boeren- interiers welke zijn hart beroeren en die hij met zijn werken aan de orde stelt. De kunstenaar die de misstanden zoals die in het laatst van de 19e eeuw op het plat teland voorkwamen aan de kaak stelt, waren echter niet de directe aanleiding waar Briët van onder de indruk raakte. Het waren vooral de eenvoudige interi eurs met hun "dommelende" sfeervolle belichting waar in de gekalkte muren vele kleuren leken over te gaan néiar een gevoelige grondtoon die in ergens deden denken aan het werk van Albert Neuhuys (1844^1914) en Hein Kever (1854-1922). Het is dus het interieur zelf dat hem bovenmate boeit hetwelk hij in een een volkomen eigen zienswijze weet weer te geven. In gezelschap van een Antwerpse collega. Evert Larock (1865-1901) blijft hij zodoende in Mechelen zodat hij onder Struys' kan werken. Na verloop van tijd begint Arthur ook in de dorpen rond Mechelen te schilderen en vindt er een interieur waar hij zeven maanden aan blijft werken. Wanneer hij later, het in Kapelle-op-den-Bosch geschilderde binnenhuis metterwoon in Amsterdam exposeert, wordt het aange kocht door het Koninklijk Huis. Vanuit Amsterdam trekt hij een tijdje door het Brabantse land en het is vooral in het vennengebied zoals Oisterwijk en Moergestel waar hij zijn onderwerpen weet te vinden. Hij schildert er een fors doek van 75,5cm bij lOlcm, met als titel "de stroper die zijn verhalen vertelt" (nu in het bezit van het Zeeuws Museum in Middelburg) dat hij terplekke schil derde. Arthur woonde zelfs geruime tijd midden op de heide in het eenvoudige onderkomen van deze stroper. Het nauwgezette en doorwerkte schilderij geeft dan ook een uitstekende weergave van hetgeen hij in de late jaren negentig van de 19e eeuw, bij deze stroper aantrof Een groen geverfde tafel voor het raam waarvan het 'boven-licht' geheel naar beneden geschoven is, met daarop een haas, een eend en een patrijs lig gend op de leren tas van de jager die in vol ornaat en met zijn geweer in z'n rechterhand "de verhalen vertelt" aan de schilderende kunstenaar. Een fraai bewerkte weitas en een geweer hangen achter de verteller tussen het raam en de deur naar buiten. Tussen deze deur en het tweede raam, is een spiegel dusdanig opgehangen dat de beschouwer zichzelf 'van top tot teen' kan bekijken. Aan de spijkers waar de spiegel op voorover staat, hangt ook zo het nodige. Boven een deur achter in het vertrek, waaraan ook wat jassen zijn opgehangen, hangt 'een koekeroe' (Turkse tortel) in een kooitje, die in die jaren nog veel als huisdier gehouden wordt, als tegenhan ger van wat nu 'radio en televisie' heet. Links riaasïdeze deur een verweerde muur met een stoel waarvan de zitting enigzins is 'doorgezeten' zodat de bie zen er vanonder uitsteken. Daarboven een ingelijste prent aan een heel lang ophangkoort en een grote spijker De schoorsteen waar geen vuur of haard in is, geeft samen met het geopende raam te zien dat de schilder het in de zomer geschilderd heeft. Op de schoorsteenmantel een aantal borden met voorstellingen daarop die tussen een koort staand, tegen afvallen worden behoed. Er staat een petrole- umlamp, wat prullaria en er hangt een prent met zo te zien, een ridder op een stijgerend paard. Naast een sigarenkistje zien we nog net een opgezette vogel op een boordje staan. De trouwe metgezel en apporteur van de jager is natuurlijk zijn oude jachthond die met hangende kop voor de schoo- steen en zijn drinkbak zit. Links op de voorgrond zien we nog net een stukje van een stoel met biezen zitting die op de lemenvloer van het interieur nog een extra accent geeft aan het kleurrijke geheel. De levendigheid waarmee dit forse schilderij is geschilderd geeft ons het gevoel dat we zelfs 'de vertellende stroper", eigenlijk zouden moeten ken nen! (Dit schilderij dat op een tentoonstelling in Middelburg door een liefhebber werd aangekocht is later in de collectie van het Zeeuws Museum opgenomen.) Dat hij in Brabant niet alleen maar schildert mag gevoeglijk blijken uit zijn huwelijk met Johanna Vosterman van Oyen die ook uit deze provincie afkom stig is en waarmee hij in Ntmspeet gaat wonen. Een schilderende, tekenende en illu strerende schrijfster, Maria Elisabeth ('Marie') Cremers (1874-1960), die ook in Nunspeet woonde noemde Briët, 'een hoffelijk oud heer' en zijn vrouw, 'een grote Brabantse' en een 'bloemen- liefhebster'. Dat wonen in Nunspeet is - ook maar betrekkelijk, want de schilder bereist eigenlijk het gehele land. Daar hij lang aan een schilderij werkt, verblijft hij in sommige plaatsen ook wat langer totdat het v^erk naar zijn mening, vol doende ''af* is. Nunspeet telt dan nog maar enkele duizenden inwoners terwijl aan de rand van het dorp waar de spoorbaan ligt, de zgn. "Zoom" te vinden is met eenvou- Camera Obscura. Het toneel op de boerderij. dige schilderachtige hutten die hooguit bestaan uit een woongedeelte en een stal. In navolging van verschillende Haagse schilders die b.v. een vissers woning in hun atelier lieten namaken waar zij de vissers en him vrouwen in lieten poseren, koopt Arthur in 1927, een "zoomhuisje" en laat dit herbouwen achter zijn woning om het als atelier in te richten. Het interieur van het 'zoom- huisjes-atelier' is verschillende keren terug te vinden op zijn doeken, meestal zonder figuren, maar ongetwijfeld met heel veel plezier geschilderd daar het interieur 'dommelt' in de kleuren die hem zo boeien. (Na Briët's overlijden hebben zijn naza ten het 'zoomhuisje' geschonken aan het openluchtmuseum in Arnhem). In 1897 maakt de kunstenaar een rond reis langs de musea van west- en midden- Europa waarbij hij echter zijn schilder- spullen thuis laat maar dan wel een reis verslag bijhoudt. Hij noteert daarin wat hij ziet en voelt, bij het werk van de mees ters uit vorige eeuwen en komt verzadigd van de indrukken in Nunspeet terug. Met vernieuwd elan en vol overgave gaat hij opnieuw aan het werk en worden zijn doeken nog steeds heel goed en lang doorwerkt hoewel het lijkt alsof het met groot gemak en met een snelle en mak kelijke penseelvoering geschilderd is. Typerend is dan ook de opmerking die hij tegen Ed Gerdes (1887-1945) maakt die naar zijn schilderen staat te kijken toen zij in Heeze aan het werk waren, en deze opmerkt; "daar moetje niets meer aan doen""Wat?" zegt Arthur,"daar ben ik net aan begonnen" Briët blijft door de jaren heen, trouw aan zijn werken en bereist daarvoor vele provincies van ons land. Zo is hij in Drente en Overijssel, op de Veluwe en door zijn huwelijk met zijn 'struise Bra bantse', veel in die provincie. Maar waar hij ook zijn schilders ezel opzette, het waren meestal de simpele plekjes zoals de eenvoudige boeren woningen en de stalletjes, interieurs met spelende kinde ren of werkende ouderen. Als Nunspeet even niet zoveel inspiratie meer biedt verhuist de familie tijdelijk naar Laren in het Gooi, waar tot de tweede wereldoorlog, vele kunsthande laren de schilderijen opkochten voor de buitenlandse markt. Natuurlijk hebben zij ook Arthurs werk gekocht maar deze is trouw gebleven aan zijn eigen goed doorwerkte doeken terwijl er anderen waren die een soort massaproductie opzetten met alle gevolgen van dien. Dergelijk werk 'verzande' veelal in niets zeggende 'verfsmeersels'. In 1907 woont hij in Den Haag waar de tanende roem van de Haagsescholers nog rondwaart en waar hij net als zijn illustere voorgangers, soms ook op het Scheveningse strand zijn ezel opzet. In 1921 reist hij samen met zijn vrouw, naar Indië waar hij geboren is en waar nu zijn getrouwde dochter woont. Het weer zien van zijn geboortegrond maakt toch wel indruk op de vierenvijftig jarige kun stenaar want hij schildert er de kleurijke bewoners en de schitterende natuur Door zijn manier van werken, en zijn langdurig doorwerken aan zijn schilders- doeken, is hij zeker niet de productiefste van de schilders uit de nadagen van de Haagse school. Niets wijst er op dat hij zich liet beïnvloeden door de moderne kunst-uittingen die de eerste dertig jaren van de twintigste eeuw zo kenmerkten. Hoe de kunstenaar daarover dacht is niet te achterhalen maar zijn werk toont ons dat hij steeds 'vaster' in zijn eigen overtuiging raakt. Desondanks is zijn werk het product van uitstekend vakmanschap en worden deze tot op de dag van vandaag gezocht om hun goede kwaliteit. Arthur Briët had niet de gave 'van het woord', maar zijn doeken kompenseren dit met een enorme 'zeg gingskracht'. BRIËT, toch een naam om te onthouden Met dank aan Caroline van Santen, Mid delburg en Peter Thoben, Eindhoven. P.A. Haaxmanjr. in 'Elseviers Geïllustreerd Maandschrift' IgoI, blz. ^lo t/m ^i8. AW. Plasschaert, 'ige eeuwse Holl. Schilder kunst', Wz.57 en 270. A-dam igog. C. Harms Tiepen in 'Morks Magazijn ipio, blz. ly t/m 25. Ary Brunt in 'Eigen Haard', igii, blz. 52^ i/m 529. Alb. Plasschaert, 'Korte geschiedenis der Holl. Schilderkunst', blz. 124, A.dam 192^. Corn. Veth in 'Maandblad van Beeldende Kunsten', 1940, 8j t/m 8q. P.A. Scheen, 'Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars', ij^o-ig^o, dl. i, bh. 162, Den Haag igóg/yo. Catharina van Breda, 'Het leven en werk van de schilder Arthur Briët', 1989, Heemkun- dige Vereniging Nuwenspete-Nunspeet. Zeno Kolks en Peter Thoben, 'Onbedorven schilderachtige toestandenMuseum Kern- penland, Eindhoven/ Rijksmuseum Twen- the, Enschede/ Goois museum, Hilversum, blz. J4, 44 t/m 48, 77 en ']8, Nijmegen iggo/gi. Tegenwoordig heet dit schilderij; 'na de jacht', doek 75,5cm x lOlcm.ColUcüe: Zeeuws Museum Middelburg. Fotograafivo Wennekes, Middelburg. Inv.nrM67-037. -^ -k^wm^*f|-ijf Jai

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 2005 | | pagina 9