Arend Jan van Driesten Leiden, 12-4-1878 1 Leiden, 5-1-1969)
eiiaudbi-iiieijws
'Het Klaverblad'
PAGINA 12
VRUDAG 25 MAART 2005
'Het Klaverblad' en hun vrienden
door Corn, G. van der Sluijs
Men behoeft niet al te veel fantasie te hebben om te kunnen invoelen dat er
ruim 100 jaar geleden ook al mensen waren die oog hadden voor het mooie in de
natuur en genoten van de rust die het toen uitstraalde. Vader van Driesten was
daar een typisch voorbeeld van. Albertus Willem Jacobus van Driesten, geboren
in 1852 in Brabant, was van jongs af een toegewijd amateur-tekenaar en -schil
der, die zichzelf ooit als kunstenaar aan het werk had willen zien, wat hem echter
nooit is gelukt daar hij zich waarschijnlijk meer ambtenaar van de stad Leiden,
dan kunstenaar voelde. Zijn idealen brachten hem zo rond 1870 in contact met
vele Leidse kunstenaars. Door zijn omgang met deze schilders werd hij kunst
criticus van het Leidsche Dagblad.
1890) in Wolfheze een 'bedevaart' hielden
om in deze schilderaehlige omgeving hun
talenten aan te scherpen. De jonge Van
Ingen keek hun het werken af en na heel
veel oefenen en wat lessen bij Piet Mei-
ners (1857-1903), is hij een gewaardeerd
en gezocht kunstenaar geworden.
De contacten van Arend Jan in de periode
1896-1899 zijn bepalend gebleken voor
het werken van de jonge kunstenaar en
vooral de vriendschap met de gebroeders
van der Windt Chris( 1877-1952) en Lau
rent (1878-1916) - die hij via kunstcriticus
Carel de Boer heeft leren kennen, zijn teke
nend daarvoor.
's Morgens vroeg trekken de jonge kunste
naars de natuur in, wat door de schaarste
aan geldelijke middelen soms een bonte
vertoning moet zijn geweest als bijvoor
beeld Chris van der Windt in een oude
pandjesjas met een hoge hoed tot op zijn
oren werd gevolgd door de anderen, die
dan meestal afgeladen waren met schil-
dersattributen. Een bonte uittocht, waar
moeder Van Driesten dan ook smakelijk
om kon lachen, wanneer de jonge artiesten
uitwaaierden naar de omliggende dorpen
als Rijnsburg, Katwijk. Oegstgeest, enz. In
deze rustige jaren, waar men nog tijd had
voor elkaar, deden onze vrienden hun erva
ringen op met het tekenen en schilderen in
de vrije natuur.
Met de jaren wordt de behoefte om zich
op verschillende manieren te uiten steeds
belangrijker, vooral de waterverftekenin
gen zoals deze toen nog genoemd werden,
waren erg in trek daar deze relatief goed
koop waren en dus door een groter publiek
te betalen waren. Deze waterverftekenin
gen heten nu aquarellen en hebben zich in
de loop der jaren ontwikkeld tot een eigen
kunstvorm waarbij het door laten schijnen
van het witte aquarelpapier een belangrijke
rol speelt.
Ook het etsen heeft een zelfde ontwikke
ling doorgemaakt, daar het al heel vroeg
in de beeldende kunst werd beoefend en
waarvan Rembrandt natuurlijk de meest
bekende is. daar hij vele onderwerpen in
het koper heeft geëtst, waaronder de fraaie
illustraties bij de bijbelverhalen. Naast het
met olieverf schilderen en het aquarelleren
was het etsen in een koperplaat echter van
een geheel andere moeilijkheid. Alleen
het goed kunnen tekenen was daar niet
voldoende voor. Na het prepareren van de
gepolijste koperplaat met een zwarte laag,
waarin men met een etsnaald kon 'teke
nen', moest men met bijtende zuren deze
tekening uitbijten in het koper om dan, na
soms nog verschillende keren te zijn bij
gewerkt, ook nog eens op een nat, speciaal
papier middels een etspers te worden afge
drukt. Dat afdrukken alleen al is door het
inkten van de plaat een kunst op zich.
Arend Jan zal na 1902, verschillende stu-
dietochten ondernemen naar het zuiden des
lands. De pittoreske motieven in het Lim
burgse Gulpen hielden hem een tijd lang
daar ter plekke en als hij zich dan ook nog
op de fiets verplaatst, kan dat in vader Van
Driestens ogen niet veel goeds beloven,
want dat jakkeren 'langs 's heren wegen'
zou het echte natuurgevoelen in verdruk
king brengen.
Maar het Parijs uit die dagen oefende een
grote aantrekkingsklacht uit op de jongere
generatie schilders. En juist om die reden
A, J. van Drieslen
Lange wandelingen, waarbij de vader zich
uitputte in de uitleg van het schilderach
tige en romantische in Leidens omgeving,
laten ondanks zijn verwoede pogingen
niet de vonk overspringen op zijn zoon. In
1897 wordt Arend Jan toch leerïing-kunst-
schilder en gaat hij bij een zekere Roest,
timmerman te Renkum, in de kost daar hij
dan op het atelier van Theophile de Bock
(1851-1904) kan gaan werken.
De Bock, een kleurrijke en flamboyante
kunstenaar, die in de oranjerie van het kas
teel Doornwerth in Renkum zijn atelier en
zomerwoning heeft, laat de leerling zijn
schilderskist dragen en zijn boodschap
pen doen. Een kunstenaar in opleiding is
dus duidelijk het manusje van alles, maar
belangrijk is en blijft het natuurlijk om in
de omgeving van 'de meester" te zijn om
zo het nodige 'af te kijken' waarmee de
leerling zijn voordeel kan doen. Juist het
'van de grond af leren', is de basis voor
zijn latere vakmanschap. De Bock is zeker
geen onverdienstelijk leermeester, want
wanneer de Dordtse kunstschilder Roeland
Lary (1855-1933) Arends werk onder ogen
krijgt en de kunstkenner A. Bredius (1855-
1946) daarvoor weet te interesseren, laat
die op zijn beurt enkele studies aan Jacob
Maris zien. En de kritiek hierop is voor
vader Van Driesten zeer bemoedigend want
Bredius schrijft hem op 23 januari 1898
een briefje waarin hij juichend verteld dat
Jacob Maris( 1837-1899) de getoonde stu
dies van zijn zoon 'uitnemend' vindt, maar
hem het werken bij De Bock afraadt. Dit
enigzins vreemde advies vloeit ongetwij
feld voort uit De Bocks stellingname tegen
de georganiseerde Haagse Scholers en de
door hem voorgestane oprichting van de
'Haagse Kunstkring'. Juist door deze geda
teerde brief van A. Bredius aan vader Van
Driesten, zal 1898 het begin zijn van Arend
Jans kunstschilderscarrière.
Door vrienden, waaronder gymnasium
leraar N.J. van Beverse uit Arnhem, die
het werken van de jonge van Driesten sti
muleert, komt hij in contact met schilders
zoals de uit Friesland afkomstige Sieger
Baukema (1852-1936) en de Oosterbeek-
se Hendrikus van Ingen (1846-1920), een
tonalistisch landschappen- en koeienschil-
der. Van Ingen, een wat stille in zichzelf
gekeerde kunstenaar, wiens talent nog stamt
uit de periode dat de Marissen, Mauve en
anderen naar de oude J.W.Bilders (1811-
zullen de drie vrienden in 1903 naai Parijs
getrokken zijn. Ongetwijfeld zullen zo daar
hun ogen goed de kost gcgcxcn hebben,
en wanneer Chris dan ook nog een echie
Duitse etspers op de kop wee) te tikken, is
de reis een dubbel succes.
Theo Laurentius, de specialist op hel gebied
van papier en druktechnieken, houdt zich
daar al jong mee bezig en koopt zo roml
1960, uit de inboedel van de inmiddels
overleden Van der Windt deze 'Wenlsel'
etspers uit Dresden en maakt daar loi op
heden nog dankbaar gebruik van.
In 1905 strijkt Van Driesten neer in hel
waterrijke Noorden. Hij ontmoet daar vele
van zijn latere kunstvrienden die dan, nel
als Arend Jan. nog zoekend zijn naar hun
eigen kunnen om in de voetsporen van de
Haagse School te treden, die in die dagen
nog een dik belegde boterham xcrdicnl aan
het kunstenaarschap,
G.J. Roermeester(lS44-1936), die in deze
jaren in het voor- en najaar zijn domicilie
in Noorden heeft, zal dan ook veel aan
trekkingskracht op de jongeren uitoefenen,
zoals'VV.B. Tholen (1860-1931) die in 1902
reeds de "doortaande kop" van Rocrmccsler
schilderde en dit markante schilder.sportrel
"het schilderspalet van Rembrandt' noem
de. wat op zichzelf al genoeg zegt van hel
door de natuur "gebeitelde" gelaat van de
oudere Roermeester.
Ook Cornells Vreedenhurgh (1880-1946)
krijgt in dat jaar tien weken lang schilders-
les van "de oude Roermeester", die letter
lijk zijn eten uit het water peurde \an de
vaarten en plassen rondom Noorden. Hij
wist de gevangen vis dan ook zeer smake
lijk klaar te maken, en opgediend met een
goed glas wijn werd er door zijn gasten
danig van gesmuld.
Anderen die in Noorden ook hun inspira
tie zochten, waren de gebroeders Vreeden-
burgh uit Woerden: de eerder genoemde
Ceel; (1880-1946) en zijn broe'r Herma-
nus (1887-1956), alsmede de Rotterdamse
Gerard Altmann (1877-1940) en August
Willem van Voorden(1881-1921). Deze
kunstenaars, die elkaar regelmatig tegen
kwamen in Noorden/Nieuwkoop of Kor-
tenhoef. onderhielden wel contacten of
trokken kortere of langere tijd met elkaar
op. De anderen van de gevestigde schilders
ontmoetten ze meestal bij Tersteeg in Den
Haag. die door de meeste kunstenaars 'de
grote baas' genoemd werd daar deze nogal
eens de op- en aanmerkingen van een klant
in het werk lieten veranderen.
Zo is er de anekdote dat een kunstschilder
de prijs moest verlagen van zijn schapen
schilderij. De schilder loste dit op door
enkele schapen weg te schilderen, want
uiteindelijk kwam het toch neer op een
bedrag per schaap! Het tekent daarmee wel
de invloed van de kunsthandel, die soms
behoorlijk 'in de melk te brokkelen heeft'
waar het de prijs, het werk en de klanten
betrof.
Natuurlijk betaalden zij andere prijzen dan
de particuliere koper er uiteindelijk voor
neertelde, maar de kunstenaars gingen lie
ver in zee met de kunsthandel, die veelal
een contract afsloot, dan met de soms 'pin
gelende' aspirant-kopers.
De bijzondere relatie met de kunstenaars,
wordt door Theophile de Bock middels een
brief uit 1899 aan zijn leerling Van Dries
ten uitgelegd waarin de relatie met Tersteeg
nog eens wordt benadrukt; "Ik was onlangs
bij Tersteeg en na over je gesproken te
hebben, vond die het heel goed dat je hem
iets laat zien. Ik raad je nu volstrekt aan,
begin nietje studiën hem te tonen en vraag
dan of ge ook een schilderij of tekening
mag laten zien, misschien geeft het eenige
resultaten, in alle gevallen is Tersteeg een
eerlijk man die precies zegt zoo als hij 't
meent. Natuurlijk kijkt hij een beetje naar
de verkoopbaarheid, daan'oor is hij in de
eerste plaats kunstkooper, maar ook op dat
punt valt iets te leren zonder dat de artist
wordt gedood. Denk aan Jacob Maris, die
■;^;ieSüi^"fca''ftï3*sa^ï
.;-i*i^
bijiKi een ludve ccHir iitrt irrslrry^ .jih'it'
deed. 'T komt wij voor dm ren arlist tdlijd
iirtisl hlijji, 't hangt nwar af welk lemiirra
incnl hij heeft. Is hel Ie doen o/) positie, eer.
en:.. Dan wordt de zaak niet zoo makkelijk,
is hel eenvoudig om van de prodiiclen Ie
leven, meer niel, dan is ook de toestand
niel z.o moeielijk meer", aldus Thco-pliile
de Hoek.
lezen wij dc/e brief wal zorgvuldiger, dan
blijkl uil de laalsie alinea dal Arend aan
/ijii Iccriiiecsler al lieell Ie kennen gegeven
ilal hij als 'arlisl' geen hcinelbestoriiier wil
zijn maar "om eenvinidig van de producten
ie leven, meer niel". Vijf en zeventig jaar
laler scluijll li.K. Ilerlst dal Arend Jan van
Drieslen een "heseheiden kunstenaar is
die zich bewust is van zijn beperkingen en
nooil voor moderne ideeën op de bres heeft
willen slaan
Hel waterrijke land.schap bij Noorden
inspireeri de jonge van Driesten mateloos.
"...V Av nergens Ier wereld mooier...",
aldus ("onielis Vreedenhurgh in een brief
aan ile criticus Plasschaert. Het zal dan ook
iiieinaiKl verwonderen dat Tersteeg de hand
legl op de mooiste, onstuimig geschilderde
werken van Van Driesten.
In 1911 huwt Van Driesten met Anna Cor
nelia de Jong uit Noorden-Wilnis en besluit
dan om zijn schildersgeluk in Eefde te
beproeven, een dorpje vlakbij Zutphen.
Hel Gelderse landschap is toch niet wat
hij nodig heeft om de juiste inspiratie op
te doen en het valt de jonge kunstenaar
tian ook niet mee om zijn werk verkocht
ie krijgen. Hij doet daar zeker zijn best
voor, maar 'de grote baas' Tersteeg schrijft
hem in 1913 dat "het nu gezonden schil
derij mij niet in verzoeking zou brengen.
Het is te weinig uit de verf, bomen en figu
ren zijn verre van mooi getekend, de lucht
is slordig behandeld en welft niet naar de
horizon. Voor ons zou dit schilderij... vrees
ik, onverkoopbaar zijn". Deze kritiek zal
Arend niet zomaar naast zich neerleggen
want commentaar van 'de grote baas' uit
Den Haag werd heel serieus genomen daar
die toch 'het kopende publiek' vertegen
woordigde. De jonge kunstenaar zal zich
dan ook zeker proberen te 'verbeteren' daar
een gezin natuurlijk niet van 'de wind kan
leven'.
In 1914 schrijft Tersteeg dat Van Driesten
en Vreedenhurgh (Cornells Vreedenburgh,
1880-1945, die dan in Hattum woont) toch
wel ver weg wonen en dat de twee moe
ten weten dat een goed landschapschilder
eigenlijk niet "in dat landschap" moest
wonen. Tersteeg heeft dat niet 'tegen dove
mansoren' gezegd, want bij het uitbreken
van de eerste wereldoorlog in 1914 keerde
Van Driesten, samen met zijn vrouw en
zijn inmiddels geboren enige dochter Jean-
nette Jacqueline, terug en ging voorgoed in
Leiden wonen. Dat vanaf die tijd het werk
van Arend Jan een verandering ondergaat,
zal niet alleen door het simpele feit van de
verhuizing te verklaren zijn. Nee, veeleer
komt dat door het optrekken met en het sti
muleren door de schilders welke hij leerde
kennen, zoals Alex Rosemeier(1888-1992)
en anderen. Rosemeier en Arend Jan waren
echte buitenschilders die, net als de gene
raties Haagse Scholers, met de wind in
de haren hun impressies 'noteerden'. Ze
bekritiseerden elkaar soms ongenadig, wat
alleen goede vrienden van elkaar kunnen
verdragen. "We gingen dan 's morgens om
vijf uur weg op de fiets. Van Driesten, Van
der Windt en ik", aldus Rosemeier.
De jonge Rosemeier was wat blij dat hij
zich bij een oudere kunstenaar kon aanslui
ten, "want", zegt hij: "landschapschilde-
ren, waar leer je landschapschilderen? Op
de academie niet, feitelijk nergens. Dus je
sloot je aan bij een oudere schilder die al
geroutineerd was en dan was je blij dat je
mee kon gaan Natuurlijk zagen zij elkaar
ook op de Leidse kunstenaarsvereniging
'De Kunst om de Kunst'. Het veel en vol
op buiten zijn en de intense natuurbeleving
gaf Arend de voldoening en het gevoel zich
daarin echt thuis te voelen.
De verkoop werd er door de eerste wereld
oorlog zeker niet beter op daar de kontak
ten met het buitenland aanzienlijk minder
worden. Tot overmaat van tegenspoed
werd in 1917 de kunsthandel van Tersteeg,
Boussod, Valadon Cie (voorheen Goupil
Cie) geliquideerd. Toch wist Arend Jan
zijn werk regelmatig te verkopen op de ten
toonstellingen van de verschillende kunste
naarsverenigingen waar hij dan lid van is,
zoals 'Arti et Amicitiae', 'Sint Lukas', de
'Vereniging Nededandsche Kunstkring',
en niet te vergeten de Leidse vereniging
'De Kunst om de Kunst'.
In 1929, wanneer de crisisjaren zich aan
kondigden en kunst dan het eerste is wat
men achterwege laat, viel het niet mee om
het hoofd boven water te houden. Arend
wist zich echter staande Ie houden en
mede door zijn soms zeer wrange humor,
hielp hij zich over zijn sombere en meest
depressieve buien heen. In de omgeving
van Noorden en Nieuwkoop waren dan al
woon/atelierhuisjes Ie huur die hel verblijf
van een schildersgezin veraangenaam
den, waar weer anderen in de kost waren
bij moeder Verzijden, daar deze voor nog
geen veertig gulden enkele weken onder
dak waren met eten, drinken en slapen.
Men kwam er vele vakbroeders tegen
zoals naast de eerder genoemden, Willem
Elisa Roelofs (1874-1940) en Jan HiUe-
brand Wijsmulier (1855-1925). 's Avonds
na gedane arbeid zaten de kunstbroeders.
Gezicht op Voorschoten (olieverf, 26x36 cm.)
Boerenerfje i :Z.5x76 cm.
onder het genot van een drankje en een pijp
tabak, bij elkaar en wisselden zo ervarin
gen uit. Men hoorde dan van elkaar waar
goede motieven te vinden waren of waar
handelaars woonden die een schilderij
wilden kopen of waar men goedkoop kon
overnachten.
Gerard .Altmann. die kort na 1900 al naar
Den Briel trok en het duinlandschap van
Rockanje en Oostvoorne op zijn doeken
zette, wist .Arend Jan en de gebroeders van
der Windt zelfs naar Den Briel te laten
fietsen, zo beeldend wist hij daar over te
vertellen.
Op mooie dagen werd er ook wel met de
roeiboot op uitgetrokken om de mooiste
plekjes op hun doeken te zetten. Ze han
teerden dan een directe snelle manier van
"noteren' op het schildersdoek die, behalve
yoor Arend, voor de meesten ook wel het
eindproduct was.
In ruwe lijnen werd dan met gebrande
omber of met houtskool een schets gemaakt
van wat ze wilden schilderen, daarna vul
den ze dan met snelle streken grote vlak
ken in. Vervolgens ging men over naar een
meer detaillistische schilderswijze. 'In
zo 'n uur of drie moest het er toch wel op
slaan aldus Rosemeier, "daar anders het
licht teveel veranderde".
De kleur moest wel meteen goed zijn en
vooral voor Arend Jan betekende dit dat het
allemaal "goed moest slaan", daar zijn werk
op het atelier weer onder handen genomen
werd. Soms gebruikte hij het zelfde motief
ook voor een veel groter schilderij. Deze
manier van werken zal ongetwijfeld heb
ben meegewerkt aan de "zwaardere" kleur
van Arends werken.
Vanaf zijn terugkeer naar Leiden trekt het
jonge gezin in bij de ouders van Arend Jan
op Hogewoerd 161, in Leiden. Na veertien
jaar verhuist de gehele familie naar het
Utrechtse Jaagpad 27, maar houdt Arend
zijn kleine, maar buitengewoon knusse ate
lier aan, op Hogewoerd 48 aan de Nieuwe
Rijnkant. Omstreeks 1930 ontkomt onze
kimstenaar er echter tuet aan om naar een
groter atelier te verhuizen op Steenschuur
17. Het is veel groter dan zijn vorige ate
lier, maar niet minder gezellig en het geeft
meer mogelijkheden tot het werken met
leerlingen. In 1940. wanneer beide ouders
van ,Arend Jan zijn overleden, gaat hij
wonen op Hogewoerd 187a waar hij atelier
aan huis heeft.
Arend Jan was een kunstenaar die. zoals hij
zichzelf noemde, nogal eens "kopje onder
dreigde te gaan. maar die telkens weer
boven water kwam".
Toch bleef Arend Jan altijd een ietwat som
bere kunstenaar, want toen men ter ere van
zijn 75e jaar in 1953, een tentoonstelling
wilde organiseren, stemde de gedachte
hem daaraan zeker niet vrolijk. Hij. die zijn
leven lang in rust en eenvoud zijn werk had
gedaan, zag daar de noodzaak niet zo van
in.
De toenmalige burgemeester van Leiden,
jhr. mi. F.H.van Kinschot en prof. dr. H.van
der Waal wisten hem echter te overhalen
tot. wat later bleek, een zeer succesvolle
eretentoonstelling.
Vele malen mocht \'an Driesten van het
Departemenent van Cultuur. Recreatie en
Maatschappelijk werk ongevraagd een
eregeld ontvangen, wat slechts aan hon
derd beeldende kunstenaars werd verstrekt
die ouder waren dan 65 jaar. iets waar de
bejaarde kunstenaar in al zijn bescheiden
heid bijzonder trots op was.
Deze fijnzinnige en bescheiden kunstenaar
overleed op 5 januari 1969 en is begraven
op zijn uitdrukkelijke wens bij het 'Groene
Kerkje van Oegstgeest. dat Arend Jan bij
zijn leven vele malen tot onderwerp heeft
genomen, zowel in olieverf, aquarel als in
een sublieme ets.