J>„.«„,1L,.# 't Is al lang geleden. Misschien we! 100 jaar. Ze woonden op de boerde rij, Boer Harders, zijn vrouw met liun drie kinderen. Govert was 11 jaar en ook de oudste. Dan kwam Luwe van 6 en Fennigje van 4 jaar. De lioeve lag in de polder en vrij afgelegen. De bewoners hadden reden tot dankbaarheid. En geen wonder. Harders bezat een grote boerderij met veel landerijen, stal len, paarden, knechten en machine- riën. En dat kon niet van iedere boer gezegd worden. Het was een erfgoed van Harders' voorgeslacht. 'Lust en Last' zo heette de boerderij. Maar, binnen, in huis, was een verschil te bespeuren. Een innerlijk verschil wel te verstaan. Dat zat zo! Harders was een goede en knappe boer. Alles waaraan hij begon, gelukte hem, en wat een andere boer niet kon, dat kon Har ders wel! Dat had hem hoogmoedig gemaakt en daardoor zag hij niet meer dat alle zegen van Boven komen moet. Hij ging wel naar de kerk, doch dat was slechts uit gewoon te. Eigenlijk deed hij dat in hoofd- zaak maar voor zijn vrouw en kinderen. En i'n de kerk waren zijn gedachten alleen maar bij het werk. Dan was hij aan het ploegen en aan het zaaien, aan het hooien en nog zoveel dingen meer. En dat deugd van geen kant. Zeg nou zelf. En aan de Schepper en Onderhouder van het leven dacht hij tenslotte helemaal niet meer. De boerin daarentegen was anders, heel anders. Hoogmoedig was zij niet en voor naam al evenmin. Integendeel. Zij was een eenvoudige vrouw en verwachte de zegen juist wél van Boven. En dat was nu het verschil. Het grote verschil! Op zekere dag was er iets heel ernstigs gebeurd. Govert was verongelukt. Het was in de hooitijd. Ze hadden hard gewerkt, de boer met zijn knechten en de paarden. De paardenlijven waren gewoon nat gewor den door het vele landwerk in de branden de zon. Het laatste voer hooi was opgesto ken en was het land afgereden. De ponger- boom lag er overheen en die was met een lijn stevig aangetrokken. Boven op het voer zat Govert met nog een vriendje. De jongens hadden dat al meer gedaan. Govert was echter een waaghals. Luiste ren was altijd al moeilijk voor hem geweest. Vader Harders had nog gewaar schuwd en gezegd dat ze in het midden moesten gaan zitten. Maar Govert had niet geluisterd. En toen het wagenwiel door een diepe kuil bonkte, toen was het ge beurd. Met een schreeuw was Govert naar beneden gevallen en was voor dood op de weg blijven liggen. Uit het dorp was de dokter met paard en koets genaderd op weg naar een zieke in de polder. Toen hij Govert zag had hij zijn hoofd geschud. Govert had zijn nek gebro ken en daar was niets aan te doen. De dag die zo mooi begonnen was, was droevig geëindigd. Allen waren verslagen en iedereen in het dorp sprak er over. Daar kende iedereen ook iedereen, weet je. Na deze gebeurtenis was boer Harders stug en hard geworden. Met de kerkgang had hij gebroken. Ook het bijbellezen aan tafel had hij nagelaten. Dat moest de boe rin voortaan maar doen, had hij gezegd. En wat had moeder Harders daarop geant woord? "Wie God verlaat, heeft smart op smart te vrezen. Denk aan onze andere kinderen man". Dat had ze gezegd. En zo was het leven verder gegaan, maar er was ook iets stuk gegaan. En daar was het niet bij gebleven. Hoor maar. Het was een jaar later en wéér werd het hooi binnen gehaald. Toen ook van deze hooibouw het laatste voer de schuur bin nen gereden was, konden de boer en de knechten tevreden zijn. En na gedane iu-beid is het goed rusten. Goed begrepen. Vroeg in de avond was het al donker geworden en dat voorspelde niet veel goeds. De wind was opgestoken en in de verte rommelde het onweer. Dikke en zwarte wolken hadden zich samen gepakt. De bui was naderbij gekomen en er heer ste een benauwende stilte. Daarna was het onweer in alle hevigheid losgebarsten. Plotseling was daar een felle lichtstraal, gevolgd door een daverende slag. Ver schrikt was boer Harders opgesprongen. Als versteend stond hij aan de grond gena geld. Strak en wit stond zijn gezicht. De bliksem was ingeslagen in de schuur die vol met hooi zat. Het vuur had razend snel om zich heen 'Lust en Last gegrepen. Tot overmaat van ramp was er in deze droge periode nauwelijks water om te blussen. Niets had hij meer kunnen redden. Ook het woonhuis was afgebrand. Boer Har ders was alles kwijt! Alleen zijn geld stond op de bank. Dat was alles. De volgende morgen was er van de deftige boerderij 'Lust en Last' alleen nog maar een smeulende hoop over. Iedereen had medeUjden met het getroffen gezin. Alleen wat kleren en wat meubelen hadden ze kun nen redden. In de ziel van Harders stormde het. De boerin had het over mogen geven, zoals zij dat noemde. "Wat baat het een mens zo hij de gehele wereld zou gewin nen en lijdt schade aan zijn ziel". Dat had ze gezegd. Ze hadden gastvrij onderdak gevonden bij familie van de boerin. Maar Harders wilde weg van hier, weg uit de polder en weg uit het land. En zo was het ook gegaan. Steun en hulp van mensen wilde hij niet en bij God zocht hij het niet. Veel had hij al gelezen over de kansen en vooruitzichten in het verre buitenland. Amerika moest het wor den. Veel landgenoten hadden daar een goede en hoopvolle bestemming gevonden. En toen was het plan gerijpt. Een nieuwe bedoe ning op dezelfde plaats betekende alleen maar schuld had hij gezegd. En dat wenste hij niet. 't Was begin van de herfst toen ze vertrok ken waren. Het land was op de beurs en het vee was op de beestenmarkt verkocht. Nog even waren ze op het kleine kerkhof je geweest. De eerste bladeren begonnen reeds te vallen en een koude mist was komen opzetten. Verslagen waren ze weer weggegaan. Het ijzeren hek was knarsend en met een smak achter hen dichtgevallen. De reis naar Amerika was voorspoedig verlopen. Tijdens de overtocht hadden ze nog meer landverhuizers ontmoet. Ver schillenden van hen zouden zich ook in de onmetelijke streek, waar Harders heen toog, gaan vestigen. Onderweg had de boerin gezegd: "Als jij God maar niet wilt ontlopen, man. Hij weet ons ook daar wel te vinden. Vergeet dat maar nooit". Daar moest hij steeds maar aan denken. God ontlopen.In zijn hart moest hij zijn vrouw gelijk geven. In Amerika had hij land kunnen kopen zoveel als hij maar wilde. Bijna voor niets. Bomen moesten gekapt worden, het land moest ontgonnen worden en nog zoveel dingen meer. Ze hadden een voorlopige woning gebouwd van dik eikenhout, met een lage kap. Het stond aan de rand van een uitgestrekt bos. Een fundering was voor dit tijdelijke verbüjf niet eens nodig geweest. Vóór dat bos lag de vlakte. Een onmetelij ke verre steppe, afgewisseld met wat klei nere bossages en soms wat waterplassen. Het bleek een vruchtbare streek te zijn, geschikt voor de verbouw van granen. Tarwe moest het worden, en als eerste zou Harders zelf een graansi lo bij de farm laten zet ten. Zo lagen de plannen. Boer Harders kon op nieuw gaan boeren. Diep ploegen met rechte voren. Daar hield hij van. Maar het kromme in zijn levensgang zag hij niet. Tenminste, nog niet. Zijn naaste buurman had, voor zover mogelijk, met enkele knechten, flink meegeholpen, al woonde hij op verre afstand - met paard en sjees wel een half uur gaans. Ook zij waren uit het vaderland vertrokken met een nog jong gezin. Het waren hartelijke lieden. Hun boerderij hadden ze een naam gegeven. 'Levens strijd' stond bij de ingang van de brede oprijlaan. En het moet gezegd, er was een ware vriendschap ontstaan, ook al zagen ze elkander soms in weken niet. Beukers heetten ze, de buren. Hun huiskamer was Hollands ingericht met gezellige Holland se schilderijen waarop knotwilgen en watergangen met een roeibootje waren afgebeeld. De Beukers waren eigenlijk uit armoede naar Amerika vertrokken. Hun boerderij in het vaderland was onteigend omdat Beu kers, evenals Naboth, het erfgoed van zijn vaderen niet had willen prijsgeven. Zijn bedrijf moest plaatsmaken omdat een zo geheten watervoorzieningsgebied moest worden ingericht. Beukers had die strijd moeten verliezen. Ieder had zo zijn eigen levensloop verteld. Eén ding was Harders al spoedig opgeval len: hun levensbeschouwing. "Hetzelfde als van zijn vrouw", had hij gedacht. Toen Beukers de geschiedenis van Harders had aangehoord, had hij Harders eerlijk maar ook bezorgd aangesproken en hem open in de ogen gezien. "Wie heeft ooit met God getwist en daarop vrede gehad?", had hij gezegd. "Ik ken er geen". Even was er een rilling door Harders heengegaan, al wilde hij dat niet weten. Hij had geen vrouwenhart en de buurman was boer, evenals hijzelf, en géén profeet! Maar toch.Sprak zijn geweten hem nu aan? 't Was wéér een jaar later. Harders had een rijke graanoogst mogen binnenhalen. Daarop was een lange en strenge winter gevolgd. De winters in het vaderland had den eigenlijk niets te betekenen in verge lijking met de winters hier. De olielampen moesten al vroeg aangestoken worden en de open haard kon heel wat hout aan. En voorraad was er volop, zelfs wel voor jaren. Ook was er gezinsvermeerdering geko men. Een jongen. Ze waren er allemaal blij mee geweest. Govert hadden ze hem genoemd.Opnieuw een Govert. Op zekere middag was boer Harders met de boerin en Fennigje voor een kort bezoekje al vroeg naar de buren gereden, 't Was alweer zo lang geleden! Eigenlijk te lang. En het moet gezegd, het was een gezellig bezoek geworden. Buurman Beu kers had terloops een klein stukje uit een oud prekenboek voorgelezen. Daar hadden ze gezamenlijk nog wat over nagepraat. Als een slotwoordje had de buurman nog opgemerkt "dat ieder mens uit grote nood en dood verlost moet worden. Laten we dit maar altijd in gedachtenis houden". Daarbij had hij Harders aangekeken. Deze had geknikt. Hij was onrustig geworden, ongedurig. Hij had daar buiten iets bijzon ders opgevangen en al luisterend een vin ger opgeheven.Allen luisterden nu aan dachtig mee. Opnieuw was daar dat geluid! En toen hoorden ze het allemaal. De mannen keken elkaar eens veelbeteke nend aan. Ze begrepen het. Dat kon gewoon niet missen. Dat was wolvenge- huil! Zo te horen kwam het uit de richting van Harders' woning, waar Luwe was met de kleine Govert.De paarden werden ijlings voor de sjees gespaimen en zo werd de terugreis aanvaard. Beukers en een knecht waren meegegaan. De geweren werden geladen, een zegengroet toege wenst en in snelle draf ging het voort, al vlugger en vlugger. De paarden draafden wat ze maar konden. Het wolvengehuil droeg ver over de stille vlakte. Het was nu veel duidelijker te horen. Het moest beslist wel een grote horde wezen en 't kwam inderdaad uit de richting van Harders woning! Harders meende dichtbij de schim van een wolf te zien en loste onmiddellijk een schot. Van schrik waren de paarden aan het steigeren gegaan. Gelukkig was er niets gebeurd. "Nu vooral rustig blijven buurman", had Beukers nog gezegd. Beide mannen zaten vooraan op de bok. Fennigje zat tussen moeder en de knecht, diep weggedoken achter in de sjees. Zoals gezegd. Luwe was bij Goof geble ven. Hij kon best wel oppassen en voor hem zorgen. Hij was al 9 jaar geweest, 't Was ook maar voor een enkel uurtje en bang was hij niet, beslist niet. Intussen was het al wat schemerig geworden. Hij ging de luiken maar sluiten en de deur op het slot doen en meteen ook het vuur maar wat opstoken. Dan begon de grote ketel met water, die aan een haak boven het vuur hing, altijd gezelUg te ruisen. Daar hield hij van. Maar van dat kleine Goofje hield hij nog veel meer! Die lag in zijij wieg in een hoek van de kamer rustig te slapen. Een spannend boek had Luwe op zijn knieën gelegd. Hij was bijna alles om hem heen vergeten, zo spannend was het. Maar plotseling werd hij ruw gestoord door vreemde geluiden die buiten te horen waren geweest. Wat of dat te betekenen kon hebben, had hij zich afgevraagd. Wat een gehuil! Je zou haast denken dat er. wolven in de buurt rondhepen.Uitge hongerde wolven nog wel. Buurman Beu kers had er wel eens ovei; verteld. Dat had^ den ze nog nooit meegemaakt. Kwam vader nu maar gauw. Wat kon hijzelf eigenlijk doen? Maar ze zaten immers binnen en daarom ook veilig? Het gehuil kwam wel steeds dichterbij, en nóg dichterbij. Nu hepen ze zelfs om het huis! Het water in de ketel begon te koken maar nu lette hij daar niet op. Neen, er gebeurde wat anders. Die monsters grauwden en krabden aan de planken van het huis! Maar toen gebeurde er nóg wat anders, en dat was erger! De grond naast de planken kwam in beweging en begon langzaam te zakken.Er ontstond een gat, dat groter werd, een tweede gat, en een derde gat, en weldra was bij ieder gat een wolvenkop tevoorschijn gekomen, een valse wolven kop! Dat waren er al drie. Nu moest er toch gauw wat gebeuren! Wat zou vader doen? Schieten natuurüjk. Maar het plaatsje van vaders geweer was leeg! Dat had vader meegenomen voor on derweg. Anders zou hij het best wel aan durven. Vader had het wel eens voorge gaan. Hadden ze nu maar een hond gehad. Nu was hij alléén. Maar wat zou moeder doen en zeggen? Bidden, maar ook wer ken. Juist. Zo sprak moeder altijd! En diep in zijn hart was er een zucht om uitkomst. De nood was al hoger en hoger gestegen. En opeens wist hij het. De ketel! Resoluut had hij de grote ketel met kokend water gepakt. En zo gebeurde het.De eerste plons kokend water plensde op de eerste wolvenkop! Jankend was die verdwenen. Toen de tweede, en de derde plons. Een afschuwelijk gejank was daar buiten te horen geweest. Het ging gewoon door merg en been, maar hij kón toch niet anders? Goed begrepen, én.ze deinsden terug! Hij had resuhaat. Maar, tóen verschenen er weer andere koppen in de openingen, zodat nog vele malen de ketel er aan te pas moest komen. En die begon al aardig leeg te raken, voel de hij.Toen hoorde hij een schot. Dat moest van vader zijn! Dat kon gewoon niet missen. Hij zag geen enkele wolven kop meer en buiten was het ook al wat rustiger geworden. De ketel had hij neer gezet. Hij had het warm gekregen en de kleine Goof was van al dat lawaai natuur- Ujk wakker geworden. Maar toen hij zich omkeerde, kreeg hij de schrik van zijn leven! Aan de andere kant van de kamer was óók een gat! En in de kamer stond.een wolf, met een geopen de muil! Toen gebeurde eigenlijk alles tegelijk. Goof begon te huilen. De wolf sprong naar de wieg, maar ook Luwe was op de wieg afgevlogen. Beide botsten er tegen aan. De wieg viel omver en Goof kwam huilend op de vloer terecht.dicht bij de bek Van dat beest.Met een wilde schreeuw gooide Luwe zich vóór de wolf en stompte zijn sterke jongens vuist in de bek van de wolf. "Nooit!" riep hij, en nog eens: "Nooit!" Toen werd alles zwart. Als in een vliegende vaart waren Beukers en Harders bij de woning aangekomen, de geweren in de aanslag. De mannen waren geschrokken toen ze al die gaten gezien hadden. Haastig had Harders de buiten- en de binnendeur geopend en toen hadden ze Luwe op de grond gevonden, buiten bewustzijn, zijn vuist achter in de bek van een grote wolf. Dat beest was dood, gestikt, en de kleine Goof lag huilend ernaast. Haastig werd alles weer op orde gebracht. Goof werd door de boerin en Fennigje' getroost en sabbelde al op zijn zuigspeen, gedoopt in wat suikerwater. Ze waren nog juist op tijd gekomen. Nadat Luwe een poosje later alles verteld had, was vader Harders toch wel diep onder de indruk. En Beukers had een ernstige uitdrukking op zijn verweerde gezicht gekregen. "Buurman", had hij gezegd, "er is opnieuw reden om over het Godsbestaur na te denken. Méér behoef ik nu toch niet te zeggen?" Harders had de welgemeende woorden van Beukers aangevoeld. Hij zei niets, doch knikte, en gaf Beukers de hand. Dat was zijn gewoonte als hij iets meende. Moeder Harders knikte eveneens. Ze zat kennelijk nog in gedachten. Waar had ze dat bekende toch al weer gelezen? "Alle kwaad van ons of ten onze beste keren wil". Juist, opeens wist ze het weer. Het doopsformulier. Dat bevatte toch wel een diep ernstige boodschap, maar rijke toezeggingen eveneens. In het begin van de avond waren Beukers met zijn knecht na een hartelijk afscheid op hun eigen paarden gestegen en in de duisternis verdwenen. De mannen spraken niet veel. De ge weringen hingen geladen op hun rug. Je kon maar nooit weten. Beukers dacht aan het zojuist achter gela ten gezinnetje met een stille verzuchting in zijn hart. 't Was al laat geworden. Bij boer Harders lagen ze reeds op bed. Nee, toch niet alle maal. Harders was nog op. Een klein oüe- lampje stond op tafel. Het gebeurde had de sterke boer aangegrepen. Het was hem aan te zien. Nu hij alleen was, kon hij zichzelf zijn. De woorden van Beukers hadden hem geraakt. Hij had het gevoeld als een klop van het geweten op zijn eigen hart. 'Het Godsbestuur', had Beukers gezegd. Maar ook de woorden van zijn vrouw, destijds uitgesproken, waren hem opnieuw te biimen geschoten. "God weet je overal te vinden, man", zo had ze het gezegd. Moest hij de waarheid van beider woorden niet erkennen? Harders verkeerde in tweestrijd en moest die strijd verliezen, want God kwam hem tegen. Hoe was zijn leven tot hiertoe geweest? Zeg maar gerust dat hij halsstar rig en afkerig van God en Zijn evangeUe geweest is, ondanks hernieuwde zegenin gen. De rekening van zijn leven klopte van geen kant en liet een groot gat zien. Moest hij dat nu niet bekennen maar ook erkennen. Dat kan beter gevoeld dan ver teld worden. Ook was hij deze avond al meer dan één keer bij de kinderen geweest, zogenaamd om te weten of ze al sliepen. Moeder Har ders had het \yel begrepen. Dat was gewoon een uitvlucht geweest. Maar dat moetje wel kunnen begrijpen. Ze hadden er vandaag twee kunnen verliezen! Opnieuw moest hij weer denken aan de dag wat er met Govert gebeurd was en aan de brand die zijn monumentale boerderij - ééns het trotse bezit van verre voorge slachten - verwoest had. Opnieuw zag hij zijn bedoening met de zorgvuldig inge richte kamers en het zicht op het verderop gelegen dorpje, de Hollandse molens met de Hollandse luchten en de kronkelige boerenslootjes met de vele stekelbaarsjes. Nu zat hij als een vreemdeling in een vreemd land, hoewel dat zijn eigen keus was geweest; hij was immers zijn eigen weg gegaan. Daar gaat niets vanaf. Beu kers en zijn vrouw hadden gelijk, waar nog bijkomt dat die beiden iets kenden wat hijzelf niet bezat. Harders zuchtte en dat was hij niet gewend. Langzaam en voorzichtig was de kamer deur opengegaan. De boerin was in haar nachtjapon en op haar pantoffels in de deuropening verschenen. Van slapen was nog niets gekomen. Bijna onhoorbaar was ze naderbij gekomen en had gevraagd welke gedachten hem zo bezig hielden. Verbaasd, maar ook enigszins verrast had hij opgekeken. Hij had niet eens opge merkt dat de berin binnen was gestapt. En toen vertelde Harders wat er in zijn hart was. Zeg maar gerust; 't was een belijde nis geworden en hij toonde berouw. Als een veroordeeld mens was hij vastge lopen en in het voornaamste was hij nala tig geweest. Ook was hij voor zijn gezin geen priester geweest. Zo mocht het niet verder, maar zo wflde hij ook niet meer verder! De boerin had nog steeds niets gezegd. Alleen maar geluisterd en geknikt. Toen Harders uitgesproken was, had ze haar psalmboek gepakt. Dat lag altijd onder handbereik, en ze begon te lezen waar ze in haar leven zelf steun en troost uit ontvangen had. Harders had zijn vrouw al zo vaak horen lezen, maar nu luisterde hij geheel anders. De boerin had Psalm 25 opgezocht en in de bijna nachtelijke stilte begon zij te lezen: Denk aan 't Vaderlijk mee'dogen, Heer, waarop ik biddend pleit; Milde handen, vriend'lijk ogen. Zijn bij U van eeuwigheid. Dat vers las ze helemaal uit en ging nog even verder. En Harders luisterde. Het klonk bekend, maar werd nu levend en krachtig: Wie heeft lust den Heer te vrezen, 't Allerhoogst en eeuwig goed? God zal zelf zijn leidsman wezen; Leren, hoe hij wand'len moet. Dat is het Godsbestuur had Harders in zichzelf gezegd. En dat had hij zo mis kend. Toen de boerin uitgelezen was, had Harders geknikt en gezegd: "Zo zal de weg voor ons en voor onze kinderen moe ten wezen, moeder. Een God geheiligd zaad". Maar, nog méér had hij gezegd en dat had de boerin eigenlijk niet meer dur ven hopen: "onze toekomstige boerderij moet een naam krijgen zoals Beukers dat ook gedaan heeft". Verwachtingsvol had de boerin hem aangekeken en gevraagd of hij ook al iets bedacht had. Wat onbeholpen maar ook onwennig had hij geantwoord dat 'Eben-Haëzer' voor hen wel toepasselijk zou wezen. En wat had de boerin toen gezegd? "Ken hem in al Uwe wegen en Hij zal onze paden recht maken". Moeder Harders had in haar leven veel onderwijs ontvangen, weetje. Maar dan in 't verborgen. En boer Harders? Hij had als de verloren zoon de weg terug mogen vinden. Toen was het nacht geworden, 't Was stil. Allemaal lagen ze onder de wol. Alleen de bosuil daar buiten vloog zijn stille rondjes op zoek naar prooi. Klagend was later de wind wat opgestoken. Kreunend kwam hij door het bos en voerde hoog in de lucht donkere wolken en sneeuwbuien met zich mee. De eerste vlokken dwar relden al spoedig stille tjes naar beneden. Alle sporen om de woning van Harders werden uit gewist. Tussen de sneeuwbuien door was de maan af en toe heel even te zien geweest. En heel in de verte huilde een wolf.

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 2003 | | pagina 13