L>e lichtwachterSy hun
woningen en het torenlicht
EMAItirai-IIIEUWS
DEELS
Problemen met oUesoorten
Schitteringsduur tekort
PAGaNA9
VRÜDAG 1 AUGUSTUS 2003
VUURTORENS VAN GOEREE
Bij de mooie nieuwe toren werden
door dezelfde aannemer die de toren
bouwde ook de benodigde nieuwe
woningen opgetrokken en wel bene
den op vlak terrein, op de plaats waar
het duin overging in het vlakke land.
De acte van erfrecht(erfpacht) voorde
benodigde grond voor deze huizen
ontbreekt tot nu toe aan boord dus
kan ik er ook niet over uitweiden.
Het bestek en de voorwaarden is goedge
keurd op 27 april 1911 te 's Gravenhage. Het
bestek gold voor het bouwen van twee dub
bele üchtwachterwoningen, een enkele licht-
wachterwoning, een opzichterwoning en
enige bijkomende werken, nabij het West
hoofd gemeente Ouddorp (Z.-H.). Die bijko
mende werken waren:twee dubbele en twee
enkele varkenshokken, met mestputten en
een inrichting voor het zuiveren van afval
water, op een terrein genaamd 'Het Zwarte
Hoekje', gelegen aan den West-Nieuwland-
schen polder nabij het Westhoofd.
Nu 92 jaar later zal dat voor heel veel van de
lezers misschien een beetje vreemd aandoen
als dit gelezen wordt. Toen was het namelijk
de gewoonte dat ieder gezin in ons 'Eilan-
derbestaan' helemaal selfsupporting was,
wat wil zeggen dat men toen in staat was om
een heel gezin een heel mensenleven lang,
totaal on^ankelijk van wat dan ook draai
ende kon houden. En daar hoorde dan wel
een varkenshok en een kippenhok bij!
Kom daar vandaag de dag eens mee aan,
denk er bijvoorbeeld eens aan als men van
daag de dag ziet dat de elektriciteit even uit
valt wat dat voor problemen geeft: heel
Nederland is gelijk plat, geen verwarming,
geen verlichting geen tv, radio, pc, ijskast
winkels, tram, trein, verkeersUchten, kort
om: niets is er dan meer wat nog mee werkt
aan het veraangenamen van het leven, dus
totaal afhankelijk, en in 1911was er niet eens
elektra!
Vandaar dus die varkenshokken, daar bleef
het niet bij, want waterleiding was er ook
niet bij, dus om aan drinkwater te komen
moest er een voorziening gemaakt worden
aan en bij de huizen om het regenwater wat
naar beneden viel op de daken van de hui
zen, op te vangen en op te slaan in een
'Regenwaterput'. Is er geen regen viel, ja
dan was er ook geen regenwater, daarom
werd er ook een noodvoorziening gemaakt
in de vorm van een welput met een diepte
van 20 meter, zodat de mensen toch aan
water konden komen.
Op deze welput moest een zogenaamde
Amerikaanse molen het in de put opgewelde
water oppompen naar een ook door de aan
nemer te leveren gewapend betonnen water
reservoir.
Koperen kraan
Vanuit dat waterreservoir heeft men leidin
gen gelegd naar de zes huizen met boven het
aanrecht een mooie koperen kraan. De toe
komstige bewoners hadden dus eigenlijk
ook al een soort waterleiding in huis.
Ook kregen de woningen een binnenprivaat
dat was toen ook al heel luxeus natuurlijk,
met de bijbehorende 'Beerput' met een dia
meter van 1.50 meter, hoog 2.00 meter met
bodemstuk, kruinstuk en overstort, en aan
sluitende leidingen naar het closet.
Alles is omschreven van het kleinste latje tot
de raamkozijnen, de schoorsteenmantel, de
legplanken voor de klerenkast, de grootte
van de kolenbergplaats, de aardappelberg
plaats in het keldergedeelte, waar ook nog
een legplank gemaakt moest worden, die
aangebracht werd op 'Woutermaimen'.
Echt waar een prachtig stukje vakwerk op
papier gezet door de 'Bouwkundige Dienst
der Kon Marine' in 1910.
Zoals U weet: de huizen staan er nog steeds,
maar ze zijn niet meer van de dienst "Kust-
verlichting". Ze zijn verkocht aan particulie
ren, die er nu een tweede woning van
gemaakt hebben. Er zullen best ook nadelen
aan deze huizen geweest zijn, denk alleen
maar aan de afstand tot de bewoonde wereld
voor de daar gewoond hebbende ouders met
hun kinderen, die zaten vooral in de winter
maanden toch mooi in een uithoek, en waren
deels op zichzelf aangewezen voor 'speling
en de vermaak'.
Het hoe en waarom van het verkopen van
deze woningen en in welk tijdvak moet ik
nog verder uitzoeken, waarschijnlijk zal dit
gebeurd zijn met de overname door Rijks
waterstaat en afstoting van het loodswezen
van de dienst 'Kustverlichting' naar het
'Directoraat Generaal Scheepvaart en Mari
tieme zaken', kortweg D.G.S.M., een onder
deel van Rijkswaterstaat.
De Kon-Marine viel toen ook buiten de boot,
omdat het complete 'Loodswezen' als zoda
nig werd overgebracht van het Ministerie
van Defensie naar het Ministerie vaji Bin
nenlandse zaken. Op dat moment is er nogal
wat veranderd bij deze eeuwenoude service
verleners aan de scheepvaart.
Hoe dan ook over de bouw van de licht-
wachterswoningen zijn verder geen data
meer te vinden qua oplevering en ook niet
wanneer de eerste bewoners hun intrek daar
genomen hebben.
Wat we wel kunnen zien is wie er een toege
wezen kreeg toen de toren gereed was om in
bedrijf gesteld te worden, de opzichter was
toen nog steeds Johannes van Loo, die dus in
de opzichterswoning getrokken zal zijn.
Verder Jan Troost N° 3, vervolgens kwam
Arie Redert in een van de huizen, Jo Padmos
kreeg er een. Aart de Blok ook een en Jacob
Fermijn. Krijn Roos werkte toen ook als
lichtwachter aldaar evenals Jacob Westhoe
ve maar deze mensen woonden volgens hun
conduitestaat van 1911 niet op het West
hoofd, en werden niet in het bezit gesteld
van een z.g. vrije woning van de dienst.
Dat was wel het geval met Jan de Blok, maar
die was tewerkgesteld als lichtwachter te
Stellendam, of er in die plaats ook een
woning was weet ik niet, maar er waren in
Goeree wel enkele huizen en ook in de
De vuurtoren op het 'V/esthoofd' met de torenwachterswoningen.
Oostdijk tussen Ouddorp en Goeree waren
lichtwachterswoningen aan de Hondsweg,
die hebben daar gestaan tot onze Oosterbu
ren in de jaren '40 van de vorige eeuw von
den dat ze in de weg stonden voor hun
schootsveld als de Engelsen zouden komen.
Dus deze moesten worden gesloopt! Deze
woningen zijn waarschijnlijk ooit gebouwd
voor de mensen die op de houten 'Baaken'
gewerkt hebben, die ongeveer op die hoogte
op het duin gestaan hebben. Jacobus Fermijn
is de wachter die tot het laatst het 'IJzeren
Baaken' aan de praat gehouden heeft, en zal
toen verhuisd zijn vanuit hel torenwachters-
huis aan het z.g.Flauwe Werk naar het West
hoofd.
Na de storm
De opbouw van de toren ging natuurlijk
onverminderd door; na de storm van 30 Sep
tember 1911heeft men besloten om het
optrekken van de houten stelling de helft
lager te maken; dus maar 6 in plaats van 12
meter, tegelijk op te trekken.
Delen van de weggewaaide bouwstelling
waren terug te vinden tot op het 'Bergje', na
die bewuste stormnacht.
Hoe het ook zij, de bouw heeft men zonder
verdere ongevallen kunnen voltooien, en
toen de aannemer op hoogte was, kwam de
Firma Penn Bauduin uit Dordrecht aan de
beurt om de trappen, leuningen en daarna de
grote lantaarn, oftewel het lichthuis op de
toren te plaatsen, op de bijgaande foto kunt
U zien dat deze gemaakt is voor dat het
optiek aangebracht was. De lantaarn is nog
leeg, en we zien de hijsbalk op de omloop
liggen om een en ander buiten om op te
halen.
Wat zal dat in Goeree wel een kaal gezicht
geweest zijn in de eerste dagen dat de kroon
van de toren aldaar was verdwenen, vanaf
1833, toen de opbouw gewijzigd is, is die
grote lantaarn toch gezichtsbepalend
geweest voor de stad, en trouwens voor de
hele omgeving.
Het onderstuk, het van baksteen gebouwde
wachthuis, bleef nog lang staan, maar mooi
was dit niet, en zeker geen historisch gedeel
te om te laten staan. Dus is het in 1952/53
gesloopt, en heeft men de schuine kap erop
gemaakt.
Het optiek van Goeree van 1908 werd ook
omhoog getakeld en op zijn Koningsvoet
geplaatst en de verlichtingslamp kwam weer
in het hart te staan. Deze kwam niet van
Goeree, want'daar had men al op elektriciteit
gedraaid, en dat was in de westduinen niet
voorhanden.
De verlichtingsbron
Bovendien was men ook niet helemaal
tevreden over deze vorm van verlichting: het
was een erg tijdrovende en een erg storing-
gevoelige vorm van licht produceren, en
daarenboven zeer kostbaar in aanschaf.
Het hoofd der technische dienst van de kust
verlichting, de in 1895 te Delft afgestudeer
de Werktuigbouwkundige Ir. F. van Braam
van Vlooien, (1871-1940) over wiens uit
zonderlijke kwaliteiten en studies over kust
verlichting, en ook de luchtvaartverlichting
een heel dik boek geschreven zou kuimen
worden, was in 1905 als 'lichtkundige' in
dienst getreden bij 's Rijkskustverlichting.
Een aanstelling van Regeringszijde, die bij
de behandeling van de Marinebegroting in
dat jaar was toegezegd.
Als voorbereiding op zijn taak verbleef hij
met zijn gezin eerst een jaar in Frankrijk om
aldaar in het land van de Fresnel lenzenstel-
sels een studie te verrichtten op de voort
schrijdende verlichtingstechniek van de
Franse evenknie van onze dienst.
Hij heeft aldaar ook de techniek van de blik-
semlichten bestudeerd die daar toen al op de
grote torens werden gebruikt, na zijn terug
komst werden deze ook in ons land toege
past, het 'Stelo' optiek wat ik al eerder
beschreven heb, en ook de voordelen en
nadelen daarvan. Ir. van Braam van Vlooten
miste een mogelijkheid om proeven te kun
nen doen, zodat hij, met zijn staf echt op
laboratoriumniveau onderzoekingen zou
kunnen doen naar de voor- en nadelen van
de toen in die tijd in gebruik zijnde soorten
van verlichting langs onze Nederlandse kus
ten.
In het jaar 1910 was het zover dat men een
aanvang kon maken met eigen proefnemin
gen; Er werd een proefopstelling gemaakt
met drie stuks meest voorkomende lamptoe
stellen, die in gebruik waren langs de kust.
Op het lichtschüp zijn wij in het bezit van het
met de hand geschreven rapport van den
Ingenieur der verlichting, omtrent het in den
loop van 1910 aan het proefstation van de.
Rijkskustverlichting ingestelde onderzoek
naar de eigenschappen van het petroleum-
gloeigashcht ment het oog op de invoering
van een uniform systeem langs de Neder
landse kust. Het werd geschreven op 24
December 1910 door de ingenieur der ver
lichting, de heer P. Braam van Vlooten aan
de toenmalige Inspecteur Generaal van het
Loodswezen, bestaande uit 30 kantjes. De
verUchtingsbronnen die die laatste jaren
Werden gebruikt waren in hoofdzaak Petro-
leumlampen met één, drie en soms wel zes
branders onder een schoorsteen, en ook
petroleum vergasserlampen, de 'gloeiüch-
ten', met gloeikousen, en dan daarnaast de
nog steeds in het proefstadium draaiende
elektrische bliksenüichten, daarvan lezen we
in het rapport dat er nu een te Hoek van Hol
land wordt opgebouwd.
De uitgebreide proeven gedaan te Scheve-
ningen, waren eigenlijk alleen bedoeld om te
trachten de problemen op te lossen met de
diverse oliesoorten geleverd door onder
andere de 'Koninklijke Nederlandsche
Maatschappij tot Exploitatie van de Petro-
leumbronnen in Nederlandsch Indie', geves
tigd te s'Gravenhage. Merknaam olie: Kei-
zeroUe; De 'American Petroleum Comp'.
Merknaam en soort: Electriek; Bleuland van
Oord, zogenaamde veiligheids petroleum.
Ter verduidelijking van de toenmalige pro
blemen moet ik eigenlijk even een kleine uit
eenzetting geven over de brandstof die men
ter beschikking had om licht te maken: Ver
zadigde koolwaterstoffen worden in de
natuur op enorme schaal aangetroffen in de
vorm van aardolie, ook wel genoemd crude
oil (ruwe olie waarmee men met, of door
destillatie diverse soorten van grondstoffen
scheiden kan. De samenstelling is sterk wis
selend naar gelang de vindplaats. Noord
Amerikaanse aardoUe bevat veel alkanen, de
Russische, Califomische en Roemeense olie
veel cycüsche verbindingen, dat zijn verza
digde koolstoffen, waarin de koolstof ato
men een gesloten ring vormen. De Indonesi
sche, tenslotte, bevatten veel Aromatische
verbindingen.
In de tijd dat Van Braam van Vlooten zijn
rapport schreef was zijn opmerking: "tot
voor korte tijd werden deze ohën allen
gebruikt om brandstof te leveren voor petro-
leumlampen (het oudste gebruik) of om er
smeeroüe, vaseline en paraffine van te
maken".
In het begin van de vorige eeuw was men
begrijpelijk qua raffinage van olieproducten
nog lang niet zover dat de processen
gestuurd werden door laboratoriummensen
die alles continue in de gaten hielden.
Het hele gebeuren stond nog in de kinder
schoenen, men probeerde er uit te halen wat
men kon gebruiken, en de uitkomst van de
geraffineerde producten waren begrijpelijk
zoals vandaag aan de dag: Een beetje meer
of een beetje minder teerresten in de kerosi
ne ja dat kon gebeuren natuurlijkMaar
dit was nu precies waar de Van Braam Van
Vloten in zijn organisatie de grootste proble
men mee had, want de nog steeds in de kero
sine oftewel petroleum aanwezige hele klei
ne teertesten, minuscule kleine druppeltjes
teer veroorzaakten bij het proces van ver
stuiven en vergassen naar de uiteindeüjke
verlichtingsbron ven de torens een groot
probleem. De de petroleum werd deels ver
stoven en deels met warmte vergast, om dan
in gasvorm onder of in een groot soort gas-
kous verbrand te worden, maar die kleine
druppeltjes teer werden wel dik vloeibaar,
maar bleven toch druppeltjes en verstopten
de doorvoeropeningen naar de vlam, ze sloe
gen neer op de oppervlakten die ze moesten
passeren, en kwamen ze dan per ongeluk
toch in de gaskous terecht, dan veroorzaak
ten ze daar een roetvormige neerslag.
De gevolgen waren dat de doorstromingso-
pening kleiner werd er dus minder gas naar
de verbranding kon gaan, met als gevolg:
minder licht; ook de roetvorming in de gas
kous verduisterde de uitstraling: dus nog
minder licht.
Kortom stoppen en schoonmaken, maar ja
een vuurtoren is er om gezien te worden, en
niet om steeds maar weer het licht uit te
doen, daar moest dus wat aangedaan wor
den.
Opstarten
Zo'n lamp moest ook nog echt opgestart
worden, want hij moest, net als een oude
gloeikopmotor, van te voren warm gestookt
worden met een benzine- of een spiritus
brander, want dan kon men pas de pettoleum
langzaam toevoeren om het proces op gang
te Imjgen. Het was natuurlijk niet alleen een
Nederlands probleem, want in Frankrijk
Duitsland was men ook driftig zoekende
naar een oplossing hiervoor.
In Duitsland is door Prof. Dr. Ir Edeleanu
een procédé ontwikkeld om dit probleem op
Het optiek dat vanuit de toren van Goedereede verhuisde naar Ouddorp.
te lossen. Dit zal ongetwijfeld in dezelfde
periode of iets later geweest zijn. Het
procédé draagt de naam nog steeds van
genoemde meneer, en het heet extraheren
van aromaten uit kerosine fracties bij lage
temperaturen.
Extraheren (extractie) is een bewerking
waarbij men met behulp van een oplosmid
del een stof uit een mengsel isoleert. En dat
nu was de oplossing, men was in staat om die
teer eruit te krijgen, als oplosmiddel gebruikt
men een zwavelzuur en het resultaat: lam
penolie... vandaag de dag te koop in de
super.maar toen nog niet.
Alle oliesoorten werden in de jaren 19(X)-
1910 vergast, en op alle grote kustlichttorens
deden toen de branders met een gloeikous
als Uchtbron dienst.
In zijn inleiding schrijft Van Vloten: "De
lichtsterkte van de door anulaire optieken
uitgestraalde bundels hangt, behalve de
afmetingen van het optiek, af van den glans
der lichtbron, (ec lat intrinsique, Rachenhal-
le, mtrintie brichtnes) D.I. de lichtsterkte per
eenheid van oppervlakte van de projectie der
Uchtbron op een vlak loodrecht op de waar
nemingsrichting. Een optiekpaneel fungeert
a.h.w.als een tweede Uchtbron, welke afge
zien van verhezen door absorptie, reflectie
en dispersie per eenheid van oppervlak
evenveel licht uitzendt als de lichtbron, wel
ke in het brandpunt is geplaatst. De licht
sterkte van een door een optiekpaneel uitge
zonden hchtbundel is derhalve recht evenre
dig met den glans der in het brandpunt
geplaatste Uchtbron".
Hij gaat dan verder met zijn betoog door te
stellen "dat van alle bekende Uchtbronnen
bezit de krater van den electrischen licht-
boog den grootsten glans geeft. Dit nu was
de uitkomst van de proeven die in hetzelfde
laboratorium te Scheveningen eerder waren
gedaan met het door mij al eerder beschre
ven Stelo optiek
De toen in gebruik zijnde bliksemlichten
werden echter alleen voor de aUerbelangrijk-
ste verkenningslichten gebruikt, omdat de
aanschaf'- en bedrijfskosten enorm hoog
lagen.
De glans van een petioleumlamp: b.v. een 4
pits concentrische lamp bedroeg in die tijd 8,
8 H.K./cm2.
Terwijl de toen al zo'n zestien jaar bij de
Franse technische dienst der Kustverlichting
in gebruik zijnde z.g. Aurische vergasgloei-
Ucht brander, bij een druk van 1600 m/m 22
H.K. cm2 bedroeg.
De invoering van bovengenoemd gloeilicht
was dus een vooruitgang van niet geringe
betekenis, vergeleken bij de eerbiedspetro-
leumlampen waarvan de in Frankrijk voor
belangrijke verkenningslichten gebruikelij
ke zes pitslampen (dit lamptype kwam in
Nederland alleen voor op een enkele toren,
en wel te Westerschouwen,
deze had een nuttigen glans van zegge 11,8
H.K.). Al deze laatste waarden zijn ontleend
aan opgaven voorkomende in het in 1908
verschenen werk: 'Phares Signaux Mariti-
mes par C. Ribiere', blz 110. Wanneer men
deze vetgas gloeiinrichting op of bij een
onzer vuurtorens wilde gaan gebruiken zou
dat betekenen dat we bij elke toren een olie
gasfabriek moest gaan plaatsen, die wat
kostprijs betieft nooit te realiseren zou zijn,
dus werd men min of meer genoodzaakt uit
te zien naar andere mogelijkheden. Boven
dien kwam er nog iets bij, de omwentelings
snelheid van het optiek, en de daarmede ver
band houdende schitteringsduur.
Op grond van laboratoriumonderzoek meen
de men destijds, dat voor een integrale licht-
indruk een schitteringsduur van 0,1 sec vol
doende was op grond daarvan had men geen
bezwaar gehad de 6 pitslampen waarvan de
vlamdiameter 30 mm bedraagt te vervangen
door gloeikousen van 30 mm diameter, met
welke afmeting in optieken met 70 cm
brandpuntafstand en een omwenteUngssnel-
heid van een omw in de 20 sec: een schitte
ringsduur van O, 13 sec werden verkregen.
In de praktijk bleken deze schitteringen van
0,13 sec veel te kort voor de volle lichtsterk
te geheel tot haar recht te doen komen, dit
euvel ^ou te verhelpen zijn geweest door
grotere gasbranders te construeren met het
daarmee gepaard gaande zeer grote gasver-
bruik, wat op zich de installatie weer veel te
kostbaar zou gemaakt hebben.
Het was wel vooruit te zien dat waar het
petioleuro gestookte gas een zo hoge calori
sche waarde bezit, ook petroleum damp een
goed resultaat zou opleveren. Spoedig daar
op 1898 is men dan ook geslaagd in het
construeren van een petroleum gloeilicht-
lamp waarbij de petroleum.door hitte van
den brander in damp omgezet uit een fijne
opening in den Bunschen brander spoot.
Voor de grote lichttoesteUen (92..70 en 50
cm brandpuntafstand werd een type vastge
steld met een gloeikous van 85 mm diame
ter.
De glans van deze lichtbron bedroeg volgens
de opgave van den Fransche Verlichtings-
dienst onder normale omstandigheden 32
H.K. cm2.
Ongetwijfeld was ook deze uitvinding voor
de kustverUchting van grote betekenis en
werd overal successieveüjk het petroleum
vlamUcht door pefroleum gloeihcht vervan
gen. Sedert de eerst geconstrueerde lampen
heeft de Fransche Verlichtingsdienst in 1907
een nieuw lamptype ingevoerd, terwijl in
Pruisen een lamp volgens het Systeem
"Pintsch"wordt toegepast.
Bij de invoering van het petroleumgloeiücht
hier te lande heeft men zich de vraag moeten
stellen welk systeem de grootste voordelen
bezat.
Deze vraag kon niet beantwoord worden dan
na zelfstandig grondig onderzoek, hetwelk
eerst kon plaats vinden na het gereed komen
van het proefstation te Scheveningen.
Onafhankelijk van de vraag welk systeem de
grootste voordelen bezat was het echter a-
priori duideUjk dat elk der bestaande syste
men beter was dan de oude hier gebruikeUj-
ke 4 pitslampen.
Reeds in 1903 is men er dan ook toe overge
gaan het nieuwe Uchttoestel van Kijkduin en
de bestaande üchttoestellen van Schevenin
gen en Egmond te voorzien van petroleum
gloeilicht inrichtingen.
Deze inrichtingen werden betrokken van de
firma "Barbier Benard Turenne "te Parijs
en waren behoudens kleine wijzigingen
analoog aan de eerste branders van het Fran
sche Depot des Phares.
Later in (1908) is het Uchttoestel van Goeree
voorzien van het nieuwste Fransche type,
vervaardigd door den leverancier van het
Depot des Phares.H Luchaire te Parijs ter
wijl in dat zelfde jaar in het Uchttoestel van
Eierland ter verduidelijking dat is de toren
op het eiland Texel, een inrichting volgens
het systeem 'Pintsch' werd aangebracht.
Bij het gereedkomen van het proefstation te
Scheveningen waren er dus drie typen sedert
kortere of langere tijd in gebruik, waarmee
men dus van start kon
Type 1 was een lamp zoals geïnstalleerd op
de toren te Kijkduin, de daar gebruikte
pettoleumsoort Keizerolie,
Fabrikaat kous HiU, petroleumdruk 2, 5
atm., verbruik, O, 875 kg/uur.
Type 2 was een lamp zoals geïnstalleerd op
de toren van Eierland (Texel), de daar
gebruikte petroleumsoort was
Electric American Petr comp) fabrikaat
kous Hill, petroleumdruk 2 atm, verbruik
o, 875 kg.
Beide lantaarns werden opgebouwd en
bediend door een Scheveningse lichtwachter
die jaren lang met deze lampen gewerkt had.
Type 3 was een inrichting zoals in Goeree in
gebruik geweest was, waarschijnlijk omge
wisseld voor dat Stelo Blikseinlicht, maar
die men nu dan weer op de nieuwen toren
wilde plaatsen.
De lamp werd opgebouwd door de sinds 1
April 1910 te Scheveningen aangestelde
Opzichter Isaac van Eijk, deze heeft vanaf 1
juU 1891 tot bovengenoemde datum te Goe
dereede deze functie vervuld, en was dus
zeer bekend was met deze installatie, en zo
ook de lamp precies zo instelde als hij daar
gebrand had.
Uit het totale rapport bUjkt dat het vooral
voor het optimaal uitvoeren van de proefop-
stelUngen van heel groot belang was dat de 3
lampen dezelfde instellingen kregen die de
torenwachters bij normal bedrijf gebruik
ten, dat de hoeveelheid verbruikte petroleum
dezelfde was, en ook de gaskous dezelfde
was.
Op Goeree gebruikte men een Fransch fabri
kaat gaskous n.l. 'Luchaire', de lampwas
ook aflcomstig uit Frankrijk en meegeleverd
in 1908 met het nieuwe toen geïnstalleerde
optiek.
De beantwoording van de gestelde vraag,
welke van deze 3 typen het beste was en der
halve voor een algemene invoering in aan
merking zou komen, bleek achteraf al spoe
dig niet zoo gemakkelijk zulks zich vooraf
liet vermoeden.
De factoren, welke invloed op de resultaten
uit oefenen bleken in zo grootte verscheide
nheid aanwezig te zijn, dat een systematisch
onderzoek naar de invloed van elk dezer fac
toren afzonderlijk voor een goed begrip aan
het vraagstuk noodzakelijk was.
De inrichting type 1 werd al direct als tech
nisch minderwaardig, en niet geschikt voor
algemene invoering, en dus verder buiten
beschouwing gelaten.
Met de beide overgebleven lampen ging het
onderzoek verder, alle beschikbare oliesoor
ten zijn eindeloos uitgeprobeerd, en uitein-
deUjk ging men over op een nieuw soort van
brandstof, namelijk.Terpentina B High
Flush B dit waren toen de als eerste ver
krijgbare absoluut teervrije handels produc
ten.
Pharoline
Het product kreeg de naam 'Pharoline' van
Pharos de bekende vuurtoren uit de oudheid,
de resultaten waren dusdanig dat alle verde
re proeven verder gingen met gebruikma
king van deze grondstof
Dit, vrij veel tijd in beslag genomen hebben
de onderzoek, heeft er uiteindelijk toe
geleidt dat men een geheel nieuw type lamp
heeft ontwikkeld en geconstrueerd in het
proef lab, tevens is gelijktijdig bewezen dat
het hebben van een eigen proefstation van
groot nut was voor onze eigen kustverUch
ting in Nederland.
De conclusie aan het eind van het rapport:de
in eigen beheer ontwikkelde "pharoline
"gloeiUcht installatie inclusief montagekos-
ten zou per toren 1500, gld moeten gaan
kosten, terwijl de petioleum gloeilicht
installatie van Goeree twee jaar eerder al
1700, gld gekost had.
Bovendien was de nieuwe brandstof ook
belangrijk goedkoper dan petroleum en nog
een bijkomend voordeel was dat de gevaar
lijke opslag van deze olie in de toren ook niet
langer nodig was.
En dan aan het eind van zijn reportage dank
te de Van Braam van Vloten een tweetal van
zijn medewerkers voor hun onvermoeide
ijver en bijstand bij dit langdurige onder
zoek, deze Heren waren de adjunct Ingeni
eur b/h Loodswezen B.A Verheij, en de
opzichter/instrumentmaker bij het proefsta
tion L.de Nie
Dit was dus even een kleine omweg om even
uit te leggen wat er nu eigenüjk voor lamp
op de toen nieuwe toren geplaatst werd in
1912 dus een 'Pharoline' gloeilicht. Er
bestaat bij mijn weten nog een zo'n installa
tie compleet, uiteraard niet meer in bedrijf
maar als museum object opgesteld.
Huizen gereed, ingericht en bewoond toren
gereed dus het was zover er was een
bericht aan zeevarenden uitgegaan, en men
kon de zaak opstarten voor de eerste keer,
dat gebeurde op de avond van maandag 12
augustus 1912, toen was de Nederlandse
kust er weer een stuk veiliger op geworden.
Dik vierentwintig draaide het optiek zijn
rondjes met de nieuw ontwikkelde lamp van
Ir. Van Braam van Vloten, tot ook die tech
niek achterhaald was en men in de nacht van
4 op 5 oktober overging op de nieuwe ener
giebron
'elektriciteit'
Of de toren in de eerste wereldoorlog nog uit
bedrijf geweest is of tijdeUjk geblus
geweest is, ben ik tot heden niet achtergeko
men, maar ook dat vinden we nog wel eens
ergens terug.
Tot zo ver dan weer het verhaal van de
nieuwbouw, toren en huizen in het West-
Nieuwland 'Westhoofd'.
SIEMON BEZUUEN.
HELLEVOETSLUIS.
Telefoon: 0181-313890.