L>e lichtwachterSy hun woningen en het torenlicht EMAItirai-IIIEUWS DEELS Problemen met oUesoorten Schitteringsduur tekort PAGaNA9 VRÜDAG 1 AUGUSTUS 2003 VUURTORENS VAN GOEREE Bij de mooie nieuwe toren werden door dezelfde aannemer die de toren bouwde ook de benodigde nieuwe woningen opgetrokken en wel bene den op vlak terrein, op de plaats waar het duin overging in het vlakke land. De acte van erfrecht(erfpacht) voorde benodigde grond voor deze huizen ontbreekt tot nu toe aan boord dus kan ik er ook niet over uitweiden. Het bestek en de voorwaarden is goedge keurd op 27 april 1911 te 's Gravenhage. Het bestek gold voor het bouwen van twee dub bele üchtwachterwoningen, een enkele licht- wachterwoning, een opzichterwoning en enige bijkomende werken, nabij het West hoofd gemeente Ouddorp (Z.-H.). Die bijko mende werken waren:twee dubbele en twee enkele varkenshokken, met mestputten en een inrichting voor het zuiveren van afval water, op een terrein genaamd 'Het Zwarte Hoekje', gelegen aan den West-Nieuwland- schen polder nabij het Westhoofd. Nu 92 jaar later zal dat voor heel veel van de lezers misschien een beetje vreemd aandoen als dit gelezen wordt. Toen was het namelijk de gewoonte dat ieder gezin in ons 'Eilan- derbestaan' helemaal selfsupporting was, wat wil zeggen dat men toen in staat was om een heel gezin een heel mensenleven lang, totaal on^ankelijk van wat dan ook draai ende kon houden. En daar hoorde dan wel een varkenshok en een kippenhok bij! Kom daar vandaag de dag eens mee aan, denk er bijvoorbeeld eens aan als men van daag de dag ziet dat de elektriciteit even uit valt wat dat voor problemen geeft: heel Nederland is gelijk plat, geen verwarming, geen verlichting geen tv, radio, pc, ijskast winkels, tram, trein, verkeersUchten, kort om: niets is er dan meer wat nog mee werkt aan het veraangenamen van het leven, dus totaal afhankelijk, en in 1911was er niet eens elektra! Vandaar dus die varkenshokken, daar bleef het niet bij, want waterleiding was er ook niet bij, dus om aan drinkwater te komen moest er een voorziening gemaakt worden aan en bij de huizen om het regenwater wat naar beneden viel op de daken van de hui zen, op te vangen en op te slaan in een 'Regenwaterput'. Is er geen regen viel, ja dan was er ook geen regenwater, daarom werd er ook een noodvoorziening gemaakt in de vorm van een welput met een diepte van 20 meter, zodat de mensen toch aan water konden komen. Op deze welput moest een zogenaamde Amerikaanse molen het in de put opgewelde water oppompen naar een ook door de aan nemer te leveren gewapend betonnen water reservoir. Koperen kraan Vanuit dat waterreservoir heeft men leidin gen gelegd naar de zes huizen met boven het aanrecht een mooie koperen kraan. De toe komstige bewoners hadden dus eigenlijk ook al een soort waterleiding in huis. Ook kregen de woningen een binnenprivaat dat was toen ook al heel luxeus natuurlijk, met de bijbehorende 'Beerput' met een dia meter van 1.50 meter, hoog 2.00 meter met bodemstuk, kruinstuk en overstort, en aan sluitende leidingen naar het closet. Alles is omschreven van het kleinste latje tot de raamkozijnen, de schoorsteenmantel, de legplanken voor de klerenkast, de grootte van de kolenbergplaats, de aardappelberg plaats in het keldergedeelte, waar ook nog een legplank gemaakt moest worden, die aangebracht werd op 'Woutermaimen'. Echt waar een prachtig stukje vakwerk op papier gezet door de 'Bouwkundige Dienst der Kon Marine' in 1910. Zoals U weet: de huizen staan er nog steeds, maar ze zijn niet meer van de dienst "Kust- verlichting". Ze zijn verkocht aan particulie ren, die er nu een tweede woning van gemaakt hebben. Er zullen best ook nadelen aan deze huizen geweest zijn, denk alleen maar aan de afstand tot de bewoonde wereld voor de daar gewoond hebbende ouders met hun kinderen, die zaten vooral in de winter maanden toch mooi in een uithoek, en waren deels op zichzelf aangewezen voor 'speling en de vermaak'. Het hoe en waarom van het verkopen van deze woningen en in welk tijdvak moet ik nog verder uitzoeken, waarschijnlijk zal dit gebeurd zijn met de overname door Rijks waterstaat en afstoting van het loodswezen van de dienst 'Kustverlichting' naar het 'Directoraat Generaal Scheepvaart en Mari tieme zaken', kortweg D.G.S.M., een onder deel van Rijkswaterstaat. De Kon-Marine viel toen ook buiten de boot, omdat het complete 'Loodswezen' als zoda nig werd overgebracht van het Ministerie van Defensie naar het Ministerie vaji Bin nenlandse zaken. Op dat moment is er nogal wat veranderd bij deze eeuwenoude service verleners aan de scheepvaart. Hoe dan ook over de bouw van de licht- wachterswoningen zijn verder geen data meer te vinden qua oplevering en ook niet wanneer de eerste bewoners hun intrek daar genomen hebben. Wat we wel kunnen zien is wie er een toege wezen kreeg toen de toren gereed was om in bedrijf gesteld te worden, de opzichter was toen nog steeds Johannes van Loo, die dus in de opzichterswoning getrokken zal zijn. Verder Jan Troost N° 3, vervolgens kwam Arie Redert in een van de huizen, Jo Padmos kreeg er een. Aart de Blok ook een en Jacob Fermijn. Krijn Roos werkte toen ook als lichtwachter aldaar evenals Jacob Westhoe ve maar deze mensen woonden volgens hun conduitestaat van 1911 niet op het West hoofd, en werden niet in het bezit gesteld van een z.g. vrije woning van de dienst. Dat was wel het geval met Jan de Blok, maar die was tewerkgesteld als lichtwachter te Stellendam, of er in die plaats ook een woning was weet ik niet, maar er waren in Goeree wel enkele huizen en ook in de De vuurtoren op het 'V/esthoofd' met de torenwachterswoningen. Oostdijk tussen Ouddorp en Goeree waren lichtwachterswoningen aan de Hondsweg, die hebben daar gestaan tot onze Oosterbu ren in de jaren '40 van de vorige eeuw von den dat ze in de weg stonden voor hun schootsveld als de Engelsen zouden komen. Dus deze moesten worden gesloopt! Deze woningen zijn waarschijnlijk ooit gebouwd voor de mensen die op de houten 'Baaken' gewerkt hebben, die ongeveer op die hoogte op het duin gestaan hebben. Jacobus Fermijn is de wachter die tot het laatst het 'IJzeren Baaken' aan de praat gehouden heeft, en zal toen verhuisd zijn vanuit hel torenwachters- huis aan het z.g.Flauwe Werk naar het West hoofd. Na de storm De opbouw van de toren ging natuurlijk onverminderd door; na de storm van 30 Sep tember 1911heeft men besloten om het optrekken van de houten stelling de helft lager te maken; dus maar 6 in plaats van 12 meter, tegelijk op te trekken. Delen van de weggewaaide bouwstelling waren terug te vinden tot op het 'Bergje', na die bewuste stormnacht. Hoe het ook zij, de bouw heeft men zonder verdere ongevallen kunnen voltooien, en toen de aannemer op hoogte was, kwam de Firma Penn Bauduin uit Dordrecht aan de beurt om de trappen, leuningen en daarna de grote lantaarn, oftewel het lichthuis op de toren te plaatsen, op de bijgaande foto kunt U zien dat deze gemaakt is voor dat het optiek aangebracht was. De lantaarn is nog leeg, en we zien de hijsbalk op de omloop liggen om een en ander buiten om op te halen. Wat zal dat in Goeree wel een kaal gezicht geweest zijn in de eerste dagen dat de kroon van de toren aldaar was verdwenen, vanaf 1833, toen de opbouw gewijzigd is, is die grote lantaarn toch gezichtsbepalend geweest voor de stad, en trouwens voor de hele omgeving. Het onderstuk, het van baksteen gebouwde wachthuis, bleef nog lang staan, maar mooi was dit niet, en zeker geen historisch gedeel te om te laten staan. Dus is het in 1952/53 gesloopt, en heeft men de schuine kap erop gemaakt. Het optiek van Goeree van 1908 werd ook omhoog getakeld en op zijn Koningsvoet geplaatst en de verlichtingslamp kwam weer in het hart te staan. Deze kwam niet van Goeree, want'daar had men al op elektriciteit gedraaid, en dat was in de westduinen niet voorhanden. De verlichtingsbron Bovendien was men ook niet helemaal tevreden over deze vorm van verlichting: het was een erg tijdrovende en een erg storing- gevoelige vorm van licht produceren, en daarenboven zeer kostbaar in aanschaf. Het hoofd der technische dienst van de kust verlichting, de in 1895 te Delft afgestudeer de Werktuigbouwkundige Ir. F. van Braam van Vlooien, (1871-1940) over wiens uit zonderlijke kwaliteiten en studies over kust verlichting, en ook de luchtvaartverlichting een heel dik boek geschreven zou kuimen worden, was in 1905 als 'lichtkundige' in dienst getreden bij 's Rijkskustverlichting. Een aanstelling van Regeringszijde, die bij de behandeling van de Marinebegroting in dat jaar was toegezegd. Als voorbereiding op zijn taak verbleef hij met zijn gezin eerst een jaar in Frankrijk om aldaar in het land van de Fresnel lenzenstel- sels een studie te verrichtten op de voort schrijdende verlichtingstechniek van de Franse evenknie van onze dienst. Hij heeft aldaar ook de techniek van de blik- semlichten bestudeerd die daar toen al op de grote torens werden gebruikt, na zijn terug komst werden deze ook in ons land toege past, het 'Stelo' optiek wat ik al eerder beschreven heb, en ook de voordelen en nadelen daarvan. Ir. van Braam van Vlooten miste een mogelijkheid om proeven te kun nen doen, zodat hij, met zijn staf echt op laboratoriumniveau onderzoekingen zou kunnen doen naar de voor- en nadelen van de toen in die tijd in gebruik zijnde soorten van verlichting langs onze Nederlandse kus ten. In het jaar 1910 was het zover dat men een aanvang kon maken met eigen proefnemin gen; Er werd een proefopstelling gemaakt met drie stuks meest voorkomende lamptoe stellen, die in gebruik waren langs de kust. Op het lichtschüp zijn wij in het bezit van het met de hand geschreven rapport van den Ingenieur der verlichting, omtrent het in den loop van 1910 aan het proefstation van de. Rijkskustverlichting ingestelde onderzoek naar de eigenschappen van het petroleum- gloeigashcht ment het oog op de invoering van een uniform systeem langs de Neder landse kust. Het werd geschreven op 24 December 1910 door de ingenieur der ver lichting, de heer P. Braam van Vlooten aan de toenmalige Inspecteur Generaal van het Loodswezen, bestaande uit 30 kantjes. De verUchtingsbronnen die die laatste jaren Werden gebruikt waren in hoofdzaak Petro- leumlampen met één, drie en soms wel zes branders onder een schoorsteen, en ook petroleum vergasserlampen, de 'gloeiüch- ten', met gloeikousen, en dan daarnaast de nog steeds in het proefstadium draaiende elektrische bliksenüichten, daarvan lezen we in het rapport dat er nu een te Hoek van Hol land wordt opgebouwd. De uitgebreide proeven gedaan te Scheve- ningen, waren eigenlijk alleen bedoeld om te trachten de problemen op te lossen met de diverse oliesoorten geleverd door onder andere de 'Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Exploitatie van de Petro- leumbronnen in Nederlandsch Indie', geves tigd te s'Gravenhage. Merknaam olie: Kei- zeroUe; De 'American Petroleum Comp'. Merknaam en soort: Electriek; Bleuland van Oord, zogenaamde veiligheids petroleum. Ter verduidelijking van de toenmalige pro blemen moet ik eigenlijk even een kleine uit eenzetting geven over de brandstof die men ter beschikking had om licht te maken: Ver zadigde koolwaterstoffen worden in de natuur op enorme schaal aangetroffen in de vorm van aardolie, ook wel genoemd crude oil (ruwe olie waarmee men met, of door destillatie diverse soorten van grondstoffen scheiden kan. De samenstelling is sterk wis selend naar gelang de vindplaats. Noord Amerikaanse aardoUe bevat veel alkanen, de Russische, Califomische en Roemeense olie veel cycüsche verbindingen, dat zijn verza digde koolstoffen, waarin de koolstof ato men een gesloten ring vormen. De Indonesi sche, tenslotte, bevatten veel Aromatische verbindingen. In de tijd dat Van Braam van Vlooten zijn rapport schreef was zijn opmerking: "tot voor korte tijd werden deze ohën allen gebruikt om brandstof te leveren voor petro- leumlampen (het oudste gebruik) of om er smeeroüe, vaseline en paraffine van te maken". In het begin van de vorige eeuw was men begrijpelijk qua raffinage van olieproducten nog lang niet zover dat de processen gestuurd werden door laboratoriummensen die alles continue in de gaten hielden. Het hele gebeuren stond nog in de kinder schoenen, men probeerde er uit te halen wat men kon gebruiken, en de uitkomst van de geraffineerde producten waren begrijpelijk zoals vandaag aan de dag: Een beetje meer of een beetje minder teerresten in de kerosi ne ja dat kon gebeuren natuurlijkMaar dit was nu precies waar de Van Braam Van Vloten in zijn organisatie de grootste proble men mee had, want de nog steeds in de kero sine oftewel petroleum aanwezige hele klei ne teertesten, minuscule kleine druppeltjes teer veroorzaakten bij het proces van ver stuiven en vergassen naar de uiteindeüjke verlichtingsbron ven de torens een groot probleem. De de petroleum werd deels ver stoven en deels met warmte vergast, om dan in gasvorm onder of in een groot soort gas- kous verbrand te worden, maar die kleine druppeltjes teer werden wel dik vloeibaar, maar bleven toch druppeltjes en verstopten de doorvoeropeningen naar de vlam, ze sloe gen neer op de oppervlakten die ze moesten passeren, en kwamen ze dan per ongeluk toch in de gaskous terecht, dan veroorzaak ten ze daar een roetvormige neerslag. De gevolgen waren dat de doorstromingso- pening kleiner werd er dus minder gas naar de verbranding kon gaan, met als gevolg: minder licht; ook de roetvorming in de gas kous verduisterde de uitstraling: dus nog minder licht. Kortom stoppen en schoonmaken, maar ja een vuurtoren is er om gezien te worden, en niet om steeds maar weer het licht uit te doen, daar moest dus wat aangedaan wor den. Opstarten Zo'n lamp moest ook nog echt opgestart worden, want hij moest, net als een oude gloeikopmotor, van te voren warm gestookt worden met een benzine- of een spiritus brander, want dan kon men pas de pettoleum langzaam toevoeren om het proces op gang te Imjgen. Het was natuurlijk niet alleen een Nederlands probleem, want in Frankrijk Duitsland was men ook driftig zoekende naar een oplossing hiervoor. In Duitsland is door Prof. Dr. Ir Edeleanu een procédé ontwikkeld om dit probleem op Het optiek dat vanuit de toren van Goedereede verhuisde naar Ouddorp. te lossen. Dit zal ongetwijfeld in dezelfde periode of iets later geweest zijn. Het procédé draagt de naam nog steeds van genoemde meneer, en het heet extraheren van aromaten uit kerosine fracties bij lage temperaturen. Extraheren (extractie) is een bewerking waarbij men met behulp van een oplosmid del een stof uit een mengsel isoleert. En dat nu was de oplossing, men was in staat om die teer eruit te krijgen, als oplosmiddel gebruikt men een zwavelzuur en het resultaat: lam penolie... vandaag de dag te koop in de super.maar toen nog niet. Alle oliesoorten werden in de jaren 19(X)- 1910 vergast, en op alle grote kustlichttorens deden toen de branders met een gloeikous als Uchtbron dienst. In zijn inleiding schrijft Van Vloten: "De lichtsterkte van de door anulaire optieken uitgestraalde bundels hangt, behalve de afmetingen van het optiek, af van den glans der lichtbron, (ec lat intrinsique, Rachenhal- le, mtrintie brichtnes) D.I. de lichtsterkte per eenheid van oppervlakte van de projectie der Uchtbron op een vlak loodrecht op de waar nemingsrichting. Een optiekpaneel fungeert a.h.w.als een tweede Uchtbron, welke afge zien van verhezen door absorptie, reflectie en dispersie per eenheid van oppervlak evenveel licht uitzendt als de lichtbron, wel ke in het brandpunt is geplaatst. De licht sterkte van een door een optiekpaneel uitge zonden hchtbundel is derhalve recht evenre dig met den glans der in het brandpunt geplaatste Uchtbron". Hij gaat dan verder met zijn betoog door te stellen "dat van alle bekende Uchtbronnen bezit de krater van den electrischen licht- boog den grootsten glans geeft. Dit nu was de uitkomst van de proeven die in hetzelfde laboratorium te Scheveningen eerder waren gedaan met het door mij al eerder beschre ven Stelo optiek De toen in gebruik zijnde bliksemlichten werden echter alleen voor de aUerbelangrijk- ste verkenningslichten gebruikt, omdat de aanschaf'- en bedrijfskosten enorm hoog lagen. De glans van een petioleumlamp: b.v. een 4 pits concentrische lamp bedroeg in die tijd 8, 8 H.K./cm2. Terwijl de toen al zo'n zestien jaar bij de Franse technische dienst der Kustverlichting in gebruik zijnde z.g. Aurische vergasgloei- Ucht brander, bij een druk van 1600 m/m 22 H.K. cm2 bedroeg. De invoering van bovengenoemd gloeilicht was dus een vooruitgang van niet geringe betekenis, vergeleken bij de eerbiedspetro- leumlampen waarvan de in Frankrijk voor belangrijke verkenningslichten gebruikelij ke zes pitslampen (dit lamptype kwam in Nederland alleen voor op een enkele toren, en wel te Westerschouwen, deze had een nuttigen glans van zegge 11,8 H.K.). Al deze laatste waarden zijn ontleend aan opgaven voorkomende in het in 1908 verschenen werk: 'Phares Signaux Mariti- mes par C. Ribiere', blz 110. Wanneer men deze vetgas gloeiinrichting op of bij een onzer vuurtorens wilde gaan gebruiken zou dat betekenen dat we bij elke toren een olie gasfabriek moest gaan plaatsen, die wat kostprijs betieft nooit te realiseren zou zijn, dus werd men min of meer genoodzaakt uit te zien naar andere mogelijkheden. Boven dien kwam er nog iets bij, de omwentelings snelheid van het optiek, en de daarmede ver band houdende schitteringsduur. Op grond van laboratoriumonderzoek meen de men destijds, dat voor een integrale licht- indruk een schitteringsduur van 0,1 sec vol doende was op grond daarvan had men geen bezwaar gehad de 6 pitslampen waarvan de vlamdiameter 30 mm bedraagt te vervangen door gloeikousen van 30 mm diameter, met welke afmeting in optieken met 70 cm brandpuntafstand en een omwenteUngssnel- heid van een omw in de 20 sec: een schitte ringsduur van O, 13 sec werden verkregen. In de praktijk bleken deze schitteringen van 0,13 sec veel te kort voor de volle lichtsterk te geheel tot haar recht te doen komen, dit euvel ^ou te verhelpen zijn geweest door grotere gasbranders te construeren met het daarmee gepaard gaande zeer grote gasver- bruik, wat op zich de installatie weer veel te kostbaar zou gemaakt hebben. Het was wel vooruit te zien dat waar het petioleuro gestookte gas een zo hoge calori sche waarde bezit, ook petroleum damp een goed resultaat zou opleveren. Spoedig daar op 1898 is men dan ook geslaagd in het construeren van een petroleum gloeilicht- lamp waarbij de petroleum.door hitte van den brander in damp omgezet uit een fijne opening in den Bunschen brander spoot. Voor de grote lichttoesteUen (92..70 en 50 cm brandpuntafstand werd een type vastge steld met een gloeikous van 85 mm diame ter. De glans van deze lichtbron bedroeg volgens de opgave van den Fransche Verlichtings- dienst onder normale omstandigheden 32 H.K. cm2. Ongetwijfeld was ook deze uitvinding voor de kustverUchting van grote betekenis en werd overal successieveüjk het petroleum vlamUcht door pefroleum gloeihcht vervan gen. Sedert de eerst geconstrueerde lampen heeft de Fransche Verlichtingsdienst in 1907 een nieuw lamptype ingevoerd, terwijl in Pruisen een lamp volgens het Systeem "Pintsch"wordt toegepast. Bij de invoering van het petroleumgloeiücht hier te lande heeft men zich de vraag moeten stellen welk systeem de grootste voordelen bezat. Deze vraag kon niet beantwoord worden dan na zelfstandig grondig onderzoek, hetwelk eerst kon plaats vinden na het gereed komen van het proefstation te Scheveningen. Onafhankelijk van de vraag welk systeem de grootste voordelen bezat was het echter a- priori duideUjk dat elk der bestaande syste men beter was dan de oude hier gebruikeUj- ke 4 pitslampen. Reeds in 1903 is men er dan ook toe overge gaan het nieuwe Uchttoestel van Kijkduin en de bestaande üchttoestellen van Schevenin gen en Egmond te voorzien van petroleum gloeilicht inrichtingen. Deze inrichtingen werden betrokken van de firma "Barbier Benard Turenne "te Parijs en waren behoudens kleine wijzigingen analoog aan de eerste branders van het Fran sche Depot des Phares. Later in (1908) is het Uchttoestel van Goeree voorzien van het nieuwste Fransche type, vervaardigd door den leverancier van het Depot des Phares.H Luchaire te Parijs ter wijl in dat zelfde jaar in het Uchttoestel van Eierland ter verduidelijking dat is de toren op het eiland Texel, een inrichting volgens het systeem 'Pintsch' werd aangebracht. Bij het gereedkomen van het proefstation te Scheveningen waren er dus drie typen sedert kortere of langere tijd in gebruik, waarmee men dus van start kon Type 1 was een lamp zoals geïnstalleerd op de toren te Kijkduin, de daar gebruikte pettoleumsoort Keizerolie, Fabrikaat kous HiU, petroleumdruk 2, 5 atm., verbruik, O, 875 kg/uur. Type 2 was een lamp zoals geïnstalleerd op de toren van Eierland (Texel), de daar gebruikte petroleumsoort was Electric American Petr comp) fabrikaat kous Hill, petroleumdruk 2 atm, verbruik o, 875 kg. Beide lantaarns werden opgebouwd en bediend door een Scheveningse lichtwachter die jaren lang met deze lampen gewerkt had. Type 3 was een inrichting zoals in Goeree in gebruik geweest was, waarschijnlijk omge wisseld voor dat Stelo Blikseinlicht, maar die men nu dan weer op de nieuwen toren wilde plaatsen. De lamp werd opgebouwd door de sinds 1 April 1910 te Scheveningen aangestelde Opzichter Isaac van Eijk, deze heeft vanaf 1 juU 1891 tot bovengenoemde datum te Goe dereede deze functie vervuld, en was dus zeer bekend was met deze installatie, en zo ook de lamp precies zo instelde als hij daar gebrand had. Uit het totale rapport bUjkt dat het vooral voor het optimaal uitvoeren van de proefop- stelUngen van heel groot belang was dat de 3 lampen dezelfde instellingen kregen die de torenwachters bij normal bedrijf gebruik ten, dat de hoeveelheid verbruikte petroleum dezelfde was, en ook de gaskous dezelfde was. Op Goeree gebruikte men een Fransch fabri kaat gaskous n.l. 'Luchaire', de lampwas ook aflcomstig uit Frankrijk en meegeleverd in 1908 met het nieuwe toen geïnstalleerde optiek. De beantwoording van de gestelde vraag, welke van deze 3 typen het beste was en der halve voor een algemene invoering in aan merking zou komen, bleek achteraf al spoe dig niet zoo gemakkelijk zulks zich vooraf liet vermoeden. De factoren, welke invloed op de resultaten uit oefenen bleken in zo grootte verscheide nheid aanwezig te zijn, dat een systematisch onderzoek naar de invloed van elk dezer fac toren afzonderlijk voor een goed begrip aan het vraagstuk noodzakelijk was. De inrichting type 1 werd al direct als tech nisch minderwaardig, en niet geschikt voor algemene invoering, en dus verder buiten beschouwing gelaten. Met de beide overgebleven lampen ging het onderzoek verder, alle beschikbare oliesoor ten zijn eindeloos uitgeprobeerd, en uitein- deUjk ging men over op een nieuw soort van brandstof, namelijk.Terpentina B High Flush B dit waren toen de als eerste ver krijgbare absoluut teervrije handels produc ten. Pharoline Het product kreeg de naam 'Pharoline' van Pharos de bekende vuurtoren uit de oudheid, de resultaten waren dusdanig dat alle verde re proeven verder gingen met gebruikma king van deze grondstof Dit, vrij veel tijd in beslag genomen hebben de onderzoek, heeft er uiteindelijk toe geleidt dat men een geheel nieuw type lamp heeft ontwikkeld en geconstrueerd in het proef lab, tevens is gelijktijdig bewezen dat het hebben van een eigen proefstation van groot nut was voor onze eigen kustverUch ting in Nederland. De conclusie aan het eind van het rapport:de in eigen beheer ontwikkelde "pharoline "gloeiUcht installatie inclusief montagekos- ten zou per toren 1500, gld moeten gaan kosten, terwijl de petioleum gloeilicht installatie van Goeree twee jaar eerder al 1700, gld gekost had. Bovendien was de nieuwe brandstof ook belangrijk goedkoper dan petroleum en nog een bijkomend voordeel was dat de gevaar lijke opslag van deze olie in de toren ook niet langer nodig was. En dan aan het eind van zijn reportage dank te de Van Braam van Vloten een tweetal van zijn medewerkers voor hun onvermoeide ijver en bijstand bij dit langdurige onder zoek, deze Heren waren de adjunct Ingeni eur b/h Loodswezen B.A Verheij, en de opzichter/instrumentmaker bij het proefsta tion L.de Nie Dit was dus even een kleine omweg om even uit te leggen wat er nu eigenüjk voor lamp op de toen nieuwe toren geplaatst werd in 1912 dus een 'Pharoline' gloeilicht. Er bestaat bij mijn weten nog een zo'n installa tie compleet, uiteraard niet meer in bedrijf maar als museum object opgesteld. Huizen gereed, ingericht en bewoond toren gereed dus het was zover er was een bericht aan zeevarenden uitgegaan, en men kon de zaak opstarten voor de eerste keer, dat gebeurde op de avond van maandag 12 augustus 1912, toen was de Nederlandse kust er weer een stuk veiliger op geworden. Dik vierentwintig draaide het optiek zijn rondjes met de nieuw ontwikkelde lamp van Ir. Van Braam van Vloten, tot ook die tech niek achterhaald was en men in de nacht van 4 op 5 oktober overging op de nieuwe ener giebron 'elektriciteit' Of de toren in de eerste wereldoorlog nog uit bedrijf geweest is of tijdeUjk geblus geweest is, ben ik tot heden niet achtergeko men, maar ook dat vinden we nog wel eens ergens terug. Tot zo ver dan weer het verhaal van de nieuwbouw, toren en huizen in het West- Nieuwland 'Westhoofd'. SIEMON BEZUUEN. HELLEVOETSLUIS. Telefoon: 0181-313890.

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 2003 | | pagina 9