Dirksland 1 februari 2003 EIIAKD^I-rttEUW Geachte Koningin, r»; -,nm Dirksland 24 januari 2003 Water Gillen om hulp Gevecht tegen de elementen Buitengevel verdwenen Liefdevol verzorgd Getuigenis van enkeling Dit rela^ overcle Ramp van 1953 van de heer Joh. Tlffiiriér is öobf herti naffl"i>et Kabinet van H.M. de Koningin gestuurd. Hij tiet dit vergezeld gaan van een ^hlt- derijtje over de Ramp dat Timmer in 1954 heeft gemaakt. De reden daarvan vras dat Timtner niet aanwezig kon zijn bij de ontmoeting met de korjingln In Ouvvfer- kerk op 1 februari van dit jaar. Aanvankelijk lag het in de bedoeling om het zeer ingrijpende verhaal van dè heer Timmer in zijn geheel op te nemen in het boek over de Ramp van 1953, da* hog steeds in voorbereiding is door ondergetekende. Dit zal echter gedeeltelijk kun nen worden overgenomen vanwege het vrij omvangrijke bpekvs^erk. Er is reeds contact gelegd met Drukker^ De Waal in zake de totstandkoming van dit boek dat D.V. in september zal kunnen worden aangeboden. Hoogachtend, O. HOÖiSZANO PAGINA 6 DINSDAG 27 MEI 2003 Vijftig Jaar Verdriet' Eén Zaterdag 1 febmah 2003 is het 50 innr a^i„^ dtjken Lken. U komt hij ons oplioJkltlj" "'T, 'fr^"'^^ t« ^^'''f ran de "RAMP" Ik heb daar heel vfetëZ^^ "'^delevente hetutgen aan de nabestaanden DoorconnnttnicatteveomstandtghedentTt^^^^^^^^^ l-^„ F^r.t u.rn Ik uho^,,nAiari niet de gelegenheid een moment met U te spre ken. Eettwas ik uitgenodigd, maar toen achteraf bleek dat ik niet meer in mijn geboorteplaats .woonachtig ben vond de organisatie het niet op zijn plaats mij bij de groep nabestaanden toe te laten waar U nee van gedachten gaatmsselen. Omdat op deze wijze die gelegenheid voor bij gaat. wil Ik U in bijgaand schrijven vertellen wat er tijdens en nil februari 1953 met ons gezin IS gebeurd. In het tijdsbeeld van toen. Door de ogen van een 17 jarige jongen. Het is bijzonder moeilijk in woorden uit te drukken wat er zich heeft afgespeeld In 1954 heb ,k mijn gevoelens vanverdnet en droefenis weergegeven in een schilderij Hoewel ik aanwe zig ben tijdens de herdenking.sbijeenkomst in Oude Tonge. begrijp ik dat de gelegenheid het Upersoonlijk aan te bieden niet aanwezig is. Daarom vind ik het een bijzondere eer. (al is het dan per post). U het .schilderij te schenken. Evenals mijn verhaal. "Vijftig Jaar Verdriet" Waarbij moet worden gezegd dat het er slechts één is uit velen. Sinds mensenheugenis zijn er rampen geweest. Oorlogen, aardbevingen, branden, vliegtuigen storten neer, schepen zinken, overstromingen. Van de mensen die daarbij om het leven kwa men hoor je geen verhaal. De nabestaanden van de watersnoodramp van 1 februari 1953 kun nen vertellen wat er zich heeft afgespeeld (tijdens de ramp en de dagen daarna). Zouden alle mensen uit het rampgebied hun belevenissen vertellen dan is een bibliotheek te klein voor alle boeken, want iedereen mt het gebied heeft het meegemaakt, jong en oud arm en rijk. Van de duizenden slachtoffers die erbij betrokken waren zijn er een aantal die erover kunnen en wil len vertellen. Ja, willen en kunnen die combinatie is nodig, er zijn mensen die na vijftig jaar nog helemaal zijn afgesloten, niets laten ze los terwijl je weet dat ze veel ellende hebben door staan. Er zijn mensen overleden die nooit hebben kunnen vertellen wat er tijdens die dagen en nachten is gebeurd. Er is geen kalender nodig om te weten wanneer het 1 februari is, er is dan een gevoel van onrust het maakt niet uit waar je op dat moment ter wereld verblijft. Dat gebeurt elke keer weer opnieuw nu voor de vijftigste keer, die herinneringen, steeds weer. Het is zaterdagavond. Meestal wel wat te beleven voor een 17 jarig joch, maar deze avond is het koud op straat, een harde noord wester storm. Naar het dorp lopen gaat pri ma. Zeker met je jas los en de punten hori zontaal dan kan je haast vliegen. Jongens en meisjes, een beetje rondhangen in de Kerk- ring. Rond een uur of negen een patatje halen bij Jan Tamboer. Achter zijn viswinkel heeft hij een schuurtje ingericht, waar hij met zijn vrouw allerlei lekkers verkoopt, zoals snacks, limonade, patat enz.. Het is er altijd gezellig en lekker warm. De wind beukt tegen de schuur. Je moet har der praten dan normaal. Om mee te vissen verkoopt Jan hengels van bamboe (neen, kunststof hengels waren er nog niet). Van wege de onhandige lengte staan die buiten. Plotseling een harde stormvlaag, een ont zettend lawaai op het golfplaten dak. We krimpen ineen van de schrik. "Oh zegt Jan dat zijn de hengels, ik had er toch een touw omheen gedaan om ze vast te zetten". Jawel, maar de knoop is los gegaan. De schrik zit er in. Even helpen die dingen weer bij elkaar te binden en dan vlug naar huis. Nou, dat valt die avond niet mee. Gelukkig heb ik m'n fiets niet meegenomen. Door de beschutting van de huizen op het stukje Zuiddijk gaat het nog wel. Ergens vallen er dakpannen naar beneden, linke boel zegje zal ze op je hoofd krijgen. Rechts de hoek om en in één keer in de volle wind. Door de kracht ervan kan je het maar net op de been houden. Met z'n drieën. Aren, Wim en ik, sjouwen we naar huis. Het is een gure alles doordringende koude wind de natte sneeuw slaat tegen je gezicht alsof het hagelstenen zijn. De afstand is maar een kleine kilometer, maar het is behoorlijk werken om thuis te komen. Lekker opwarmen bij de kachel. Ma en m'n twee zusjes zijn al naar bed. Alleen pa is nog beneden. Ma is wat grieperig. We praten nog wat over de storm en gaan naar bed. Deuren en ramen rammelen, dakpannen hggen heen en weer te schuiven. De gierende wind heeft alles in zijn greep. M'n bed staat dicht bij.de dakkapel. Af en toe voel ik een beetje wind tegen m'n gezicht. Ondanks het lawaai van de storm val ik in slaap. Vijf uur. Ik schrik wakker van flarden schreeuwen en roepen: water, waater, waaa- ter, maak dat je wegkomt!!! Pa gaat naar beneden. En staat in de gang gelijk tot z'n knieën in het water. Hij twijfelt geen mo ment, "vlug allemaal uit bed" we moeten weg hier. We gaan naar oom Piet. Met Mimi m'n zusje van 3 in mijn armen, pa met de 5 jarige Lenie op zijn rug, en ma achter ons aan, ploeteren en plonzen we in ons nacht goed door het ijskoude water dat als een niet te stuiten massa achter ons aan komt rollen Eerst nog halverwege de Julianastraat een oom en tante gewaarschuwd, (Later blijkt dat ze zich in veiligheid hebben weten ten brengen in het dorp Nieuwe Tonge) afstand 400 meter. Bovenop de Duivenwaardsedijk is het nog droog, evenals bij oom Piet hij woont met zijn gezin in de Duivenwaardse- weg, een klein stukje de polder in. Door heel hard op de luiken van de ramen te slaan en hard te roepen heb ik de familie van Kempen de buren van oom Piet nog wakker gemaakt. Droge kleren aangetrokken van m'n veel grotere neef Leen, wat zijn die lekker warm! Na ongeveer 10 minuten komen er een paar grote gezinnen, familie van oom Piet, ze zijn ook op vlucht voor het water.We zijn nu met 25 personen. Pa zegt: met zoveel mensen lijkt me veel te gevaarlijk" we gaan terug naar de dijk. "Hoe hoger, hoe beter!Maar het water stroomt er al overheen. Als een razende waterval komt het ons tegemoet. Met vallen, opstaan en vechtend tegen het ziedende steen koude water bereiken we het huis tegenover de oprit. Weer zijn we door weekt. Er woont een vriend van m'n vader Kees Koert met zijn gezin. Nee hij heeft er absoluut geen bezwaar tegen dat we bij hen binnenvluchten. Inmiddels staat het water in de woonkamer. Bij het licht van een petro- leumlampje helpen we een deel van de inboedel op zolder te zetten. Buiten adem van de paniekerige verplaatsing van het meubilair zitten we kleumend en bibberend bij elkaar. Plotseling beweegt het huis schudt, siddert, alsof het zich niet wil over geven aan de vernietigende kracht van stormwind en water. Ik moet hier weg. Ren de smalle trap af, wil de voordeur openen, maar die zit klem. Dan de kamer, moeder roept een aantal keren. "Hans, Hans, kom terug!, kom terug!". Ik luister niet klim door een raam, en val naar buiten in de modder stroom, die er de oorzaak van is dat de fun dering van het huis word onderspoeld. Met veel geluk krachtsinspanning kruip ik op het overspoelde asfalt ik sta tot m'n knieën in het kolkende water. Het huis, daar staat het, een zwart silhouet tegen een diepgrijze lucht. En, alsof het een grote duw krijgt valt het krakend en scheurend omver. Dit kan niet waar zijn, dit is een kwade droom pa, ma, Lenie, Mimi, Dhr.Koert mevrouw Koert dochter Janny Koert. Machteloos, radeloos, ik schreeuw het uit, maar niemand hoort het. Het natuurgeweld gaat door. Het gat in de dijk, waar het huis in is gevallen, wordt gro ter. Delen van het dak en zolder spoelen weg. Gillen om hulp. In het donker is bijna niets te zien wind en water is overal. Kou bestaat niet meer. Graaien onder het puin. Daar beweegt iets. Pa, even later vinden we Lenie en Mimi, na wat balken en puin te heb ben verwijderd komen ook Koert zijn vrouw en dochter tevoorschijn. Wonderlijk genoeg zijn we na deze beproeving bijna weer com pleet. Nee, ma kunnen we niet vinden, we proberen van alles maar tevergeefs. Het dak en de zolder spoelen weg. Waar is moeder!? Elkaar vastklampend op een steeds maar verder afbrokkelend stukje dijk van slechts een paar vierkante meter houden we elkaar met veel moeite staande Zelfs op deze hoge re plek stroomt het water langs onze benen. Totaal vernielde woningen van Jaap Timmer en Leen Zweerus, Burg. Sterkplein, Nieuwe Tonge. De kinderen houden we tegen ons aan. Ze huilen niet, ook zei voelen de pijn en de kou niet meer. Ongeveer 10 meter van ons vandaan staat op de dijk nog een huis overeind. Pa en Koert overleggen even en besluiten door een raam naar binnen te klimmen. Koert wil het kozijn van het raam vastgrijpen om zich naar bin nen te werken maar grijpt mis, het was nog donker, hij valt in de modderstroom langs het huis, maar blijft in een gat onder het asfalt van de weg vastzitten. We trekken nog aan zijn handen, maar onze krachten schie ten te kort om hem er uit te halen. We moe ten los laten. Een ijselijke schreeuw en hij verdwijnt in de donkere nacht. Zelfs voor verbijstering is er geen tijd. Het huis waar we naar binnen wilden maakt onheilspellen de geluiden even later valt het met donde rend geraas in elkaar. Hout, dakpannen, ste nen en zelfs stof vliegen in het rond. We staan er heel dichtbij, een wonder dat nie mand geraakt wordt. Op de plek waar het huis stond is nu een stoomgat, van het huis is niets meer over. Zo staan we midden op een overspoeld stukje dijk. Het is ongeveer zeven uur. Het eilandje wordt alsmaar klei ner. Rondom spoelt het water en neemt steeds weer een hap van ons smkje dijk mee. We kunnen niet dichter bij elkaar als we nu al doen, nog even en we vallen een voor een in het kolkende water. Een stuk fundering van één van de huizen is in de dijk blijven zitten. De afstand is 3 meter. Onverwacht komt er een balk aandrijven, ik zie het gebeuren, het blijft steken tussen ons stukje dijk en de fundering. Er komt nog wat hout en een boom tegenaan. Het wordt een soort drijvende verbinding. Als we ons leven wil len redden is dit de enige kans. Er volgt een situatie die niet te beschrijven is niemand anders zal het nooit kunnen begrij pen, het is een gevecht tegen de elementen één laatste kans. In het water vallen, kruipen, vastklampen aan hout en takken, elkaar beet- pakken elkaar redden met gevoelloze han den in de duisternis. Terwijl we knokken voor ons leven gaat het dolgeworden water en de storm door. Nee de elementen hebben geen medeüjden. Tenslotte belanden we achter een muurtje van één van de ingestorte huizen. Zo hebben we nu een beetje beschut ting tegen de storm sneeuw en hagelbuien. Gevoelens van angst heb ik niet meer. Den ken is nu moeilijk. We bewegen slechts nog impulsief. Ook de pijn en de wil om in leven te blijven, gaat nu langzaam weg. De sneeuw en hagel die op onze benen valt smelt niet eens. Dodelijk vermoeid zitten we daar als een hoopje natte verkleumde ellende. Het stukje dijk daar we zojuist nog stonden is verdwenen. Langzaam wordt het lichter. Je kan de contouren van huizen, bomen en schuren beter gaan onderscheiden. Het water vlak naast ons raast als een waterval van de ene in de andere polder. Zou het muurtje Dezelfde locatie in Nieuwe Tonge. blijven staan? Doffe berusting. Pa zegt: "jongen het is afgelopen met ons we hoeven niets meer te verwachten." De jachtsneeuw vliegt over ons heen. Er komt van alles langs. Bomen, dode en nog levende dieren, bomen, plankeii, balken, het dak van een huis of een schuur, jutte zak ken, kleding, een mens! Een matras komt aangedreven. Zo goed als het gaat drukken we het water eruit en zetten de kinderen erop. Jute zakken wringen we uit en wikke len die zo goed mogelijk om ons heen. Dertig meter van ons vandaan staat een huis met een aangebouwde schuur. In de erker van de woning beweegt iets. We blijven kij ken en pa zegt plotselmg: "dat is je moeder". En inderdaad, ze staat daar tot borsthoogte in het water. We zien elkaar, zwaaien en roe pen, maar wat ze roept kunnen we niet ver staan door het gebulder van de storm. We proberen een lijn te maken door het aan elkaar knopen van de jutte zakken en doen alles wat maar mogelijk is om haar te berei ken, maar het water is sterker. Steeds weer als pa de "lijn", waar ik aan vast zit, laat vie ren ga ik kopje onder. De "Hjn" is te kort. Machteloos moeten we toezien. Haar linker arm is rood gekleurd ze is gewond, heel af en toe gaat ze weg, (zeker op zoek naar een trap), komt dan weer naar het raam en maakt een gebaar van "blijf toch daar, het is veel te gevaarlijk wat jullie doen". Even verder, precies op de hoek van een schuur, hangt iemand in een lage boom. Op de stroming van het water en de werking van de wind verdwijnt hij om de hoek en komt even later weer terug. Elke keer als hij ons ziet roept hij om hulp. Onverwacht herkent mevrouw Koert de stem, het is haar man. Niemand kan hem helpen, het is verschrikkelijk om dit aan te zien. Ook voor hem kunnen we niets doen. Machteloos moeten we toezien. Na verloop van tijd zien we hem niet meer. Hij heeft los moeten laten, en is door de kou en de ontbe ringen omgekomen. Boven de uitbouw waar m'n moeder zich bevindt is een dakraam. We proberen de bewoners van het huis opmerkzaam te maken dat er zich iemand beneden hen bevindt. Dhr. Leen Neels hoort ons roepen, doet het raam een beetje open en schud zijn hoofd ten teken dat hij ons niet begrijpt of niets kan ondernemen. Later blijkt dat ook deze familie zich in een benar de situatie bevond en het huis op instorten stond. Na verloop van tijd zien we ma niet meer in de raamopening Waar is ze geble ven? Het alles overtreffende gevoel van machteloosheid, niets meer kunnen doen voor anderen en jezelf, zal altijd bij me blij ven. Ik denk aan m'n 19-jarige zus Janny. Ze is een paar weken op vakantie bij familie in Eenrum. Als ze verneemt wat hier gebeurt zal ze wel in de rats zitten. Ze heeft langer dan een week niet geweten of we nog wel leefden. De radioberichten waren dermate slecht dat ze het ergste verwachte. Die onze kerheid is voor haar een traumatische tijd geweest Apathisch kijk ik om me heen. De sneeuw- jacht priemt in m'n ogen. Onder een loodgrij ze hemel ligt Nieuwe Tonge. Er staan nog huizen overeind. Eén staat te balanceren op nog een paar binnenmuren. De buitengevels zijn verdwenen. Anderen zijn ten dele inge stort. Hier en daar is slechts een stuk muur of een deel van een dak te zien als markering dat daar gisteren een woning of een schuur heeft gestaan. Zo ver als ik kan kijken is er water, van de Battenoordsedijk zijn slechts brok stukken over en nog verder weg zou de bui tendijk moeten zijn, die is er niet meer. Er is nu een open verbinding met de Grevelingen en de Noordzee. De Duivenwaardsedijk is voor een groot deel verdwenen. Het land schap is veranderd in een golvende zee. Vol ongeloof kijk ik naar de plek waar ons huis zou moeten staan. Het is verdwenen alsof het er nooit is geweest. De golven rollen af en aan. Door de stormvlagen heen roepen af en toe mensen om hulp. Er is niemand te zien. Het is een verdronken land. Dit is het eind van alles, het einde van de wereld? Ijskoude wind voert natte sneeuw aan. De duisternis valt in en we zitten weerloos tegen elkaar, verdoofd door de kou en de gebeurte nissen. Ook de kinderen zitten onder de blau we bulten en verwondingen. Maar ze klagen of huilen niet, dat heeft me altijd verbaasd Onze voeten en handen zijn kapot. De vellen hangen erbij. Ik vind het vreemd dat zulke wonden geen bloed komt. Pa is er nog het ergst aan toe. Er wordt niet gepraat, ook niet geklaagd over honger, dorst of pijn. Met de nacht komt de angst voor het opkomende getij. Zou het water nog hoger komen? Het oergeluid van water en wind is overal om ons heen. De dood is nu erg dichtbij. Hoop op hulp hebben we niet meer. 'Ik kan maar niet begrijpen dat we nog leven. Hoelang nog? Dinsdag 3 februari. We leven nog. Door onderkoeling en uitputting kan ik me niet alles meer herinneren. M'n hersenen staan bijna stil. Richting Dirksland zien we bewe ging zijn dat mensen? Ja, ze zwaaien. Met een zeer provisorisch vlot steken ze het gat in de dijk over. Van stijfheid, kou en zwakte kunnen we niet meer op onze benen staan. Ze moeten ons dragen. Bij de bedrijfsleider Les, van de landbouwproductendrogerij "de Stoof' komen we op verhaal. Het is hier heerlijk warm in huis. Maar nu krijgen we vreselijke pijnen aan de verwondingen die we hebben opgelopen, die gaan nu ook bloe den. Van een laken worden repen afge scheurd en daarmee onze benen en voeten verbonden. Er zijn hier nog meer vluch telingen. Soep en brood hebben nog nooit zo goed gesmaakt. Het water komt weer hoger. Nóg een angstige nacht. We worden naar Dirksland gebracht. Pa is er slecht aan toe. Zijn voeten liggen helemaal open. Met een kruiwagen rijden ze hem van het ene naar hel andere gat in de dijk. De dijk naar Duksland is op 4 plaatsen doorgebroken. Bij elk gat worden we overgevaren met een vlot, een paar ohevaten met balken en planken. Dirksland is een dorp dat door de water snood gespaard is gebleven. Geredde men sen vinden tijdelijk onderdak bij de bevol king. Een geluk is ook dat juist deze gemeente een ziekenhuis heeft. Velen kun nen nu gebruik maken van de medische voorzieningen. Zus Mimi wordt üefdevol opgevangen door de famiüe P. Both. Pa, ziis Lenie en ik moeten worden opgenomen in het ziekenhuis. Mevrouw Koert en haar dochter Janny zijn we vanaf dat moment uit het oog verloren. Na een paar dagen mag ik het ziekenhuis verlaten. De familie Both leven intens met ons mee. We gaan op zoek naar onze moeder. We vragen aan iedereen die uit Nieuwe Tonge aankomt, of er geweest is, heb je m'n moeder gezien? Na een paar dagen zegt iemand: "Ja, ik heb haar geloof ik gezien. Ze werd met nog een hele boel anderen door een boot van de marine naar Hellevoetsluis gebrachf'Een gevoel van gelukzaligheid komt over me heen. Zou het haar dan toch gelukt zijn de zolder van dat huis te bereiken. Ik ga het duect aan pa vertellen in het ziekenhuis. Hij zegt: "nee jongen, je moeder leeft niet meer". "Maar pa". "Neen jongen, de mensen probe ren je wat wijs te maken". Zou hij dan toch gelijk hebben? Verdrietig ga ik terug het dorp in. Twijfel besluipt me. Is er dan echt niemand die haar gezien heeft? Zus Janny komt bij ons. Die heeft in ontzet tende spanning gezeten, want in Groningen wist men te vertellen dat hier alles was weg gespoeld. Er zou niemand meer in leven zijn. Ook pa en Lenie zijn nu terug uit het zieken huis. De familie Both heeft ons liefdevol verzorgd en ons door een bijzonder moeilijk periode heen geholpen. We mogen niet in Dirksland blijven. Zonder bagage (de gekre gen kleren die we aan ons lijf hebben is ons enige bezit) gaan we in de met stro bedekte bodem van een beursschip naar Rotterdam, met als voorlopige bestemming de Ahoy- hallen. Daar is het een bijzondere drukte. Zou ma hier misschien zijn, naar ons op zoek? Eerst overal kijken, maar nee, ze is er niet. Ik moet steeds denken aan de woorden van pa "ze leeft niet meer". Maar toch, daar een vrouw met donker lang haar, neen, het is heel iemand anders. Er komt een mijnheer naar ons toe. Het blijkt een journalist van het weekblad "de Spiegel". Hij vraagt en vraagt, maar pa is niet zo'n prater. En zeker niet in deze situatie. Onder pseudoniem komt er toch een verhaal in het blad. Erg knap hoor om van deze schamele informatie een realis tisch stuk te schrijven. Gelaten zitten we te wachten. Na verloop van tijd komt er een aardige meneer met mijn vader praten. Tenslotte gaan we met mijnheer Damen mee naar Utrecht. Op ons evacuatieadres worden we bijzonder harte lijk ontvangen. De fam. Damen., man, vrouw en 3 kinderen, drijven een kruide nierswinkel annex melkslijterij. Heel erg he- ve mensen. Na enkele dagen ga ik terug naar Goeree Overflakkee, helpen bij het oprui men. Ik wil niet afwachten tot we terug mogen. Daar verneem ik dat een oom en tan te en hun 4 jongens zijn verdronken. Wat is het toch een ongelooflijk drama. In Nieuwe Tonge is het een onbeschrijflijke ravage. Het water staat niet meer zo hoog. Alles zit onder een laag modder en overal is er het wrak- hout, rottende landbouprodukten en de door dringende lucht van dode dieren. Hoe moet het ooit nog goed komen. Vrijwel iedereen heeft kaplaarzen aan de voeten. Sommige mensen van die lange lieslaarzen. Het lijkt wel of heel de wereld helpt. Je hoort allerlei dialecten en talen. Er zijn ook heel veel mili tairen, kadaverploegen, maar ook mensen die lijken bergen. Ik heb daar in mijn ■geboorteplaats Nieuwe Tonge afgrijselijke dingen gezien, maar ook hartverheffende. Zo waren de redders vaak mensen die vóór de ramp niet opvielen en erna weer in de anonimiteit verdwenen. Er gebeuren ook merkwaardige dingen, zoals een mijnheer die kippen trachtte te ver kopen die hij had gevangen. Ze zijn niet van hem, maar van de mensen uit ons dorp. Zeer schrijnend en tegenstrijdig is dat men sen in een café op nog geen 30 meter vanaf de plaats waar lijken staan opgebaard kun nen lachen en plezier maken. Met afgrijzen en vol onbegrip hoor ik het aan. Zochten de mensen een uitlaatklep voor de ellende van die dag? Het blijkt nu ook dat nog een tante en nicht je, mijn oma en een oom van m'n vader zijn omgeicomen. Waar is moeder? We weten het nog steeds niet. Die wurgende onzekerheid maakt je hol van binnen. Blijven zoeken, overal kijken en vragen, maar niemand weet het zeker. Het is 19 februari. Er komt bericht van het Rode Kruis. Pa, Janny en ik worden verzocht een lichaam, dat vermoedelijk onze moeder zou kunnen zijn, te identificeren. Vol verbazing en onbegrip kijk ik in de vurenhouten kist daar ligt mijn moeder, voor het eerst in m'n leven kijk ik naar een dode. Het is voorbij. Alle onzekerheid is in één klap weggenomen. Verbijsterd kijken we. Onpeilbaar verdriet. Van onze familie zijn 11 mensen omgekomen. Wat hier is neergeschreven geeft slechts de gemigenis weer van één enkeling. Zo zijn er duizenden mensen uit het rampgebied wiens leven ruw werd verstoord, ze hebben alle maal hun eigen, unieke, verhaal. Je gaat verder met je leven, maar de water snoodramp heeft diepe sporen getrokken. De dijken gingen dicht en bijna alles werd weer opgebouwd. We zijn nu 50 jaar verder in de tijd. Over de gebeurtenissen heb ik nooit goed kunnen praten, maar omdat het leven geen vaste duur heeft probeer ik nu de angst en het verdriet van me af te sqjirijven zodat mijn 3 zussen 2 kinderen, familie en betrokkenen weten wat er zich in ons gezin tijdens de rampdagen heeft afgespeeld. In de wetenschap dat het geschrevene de werke lijkheid nooit kan benaderen. "De ramp" (de Beatrix-vloed) was, en is, voor velen nog steeds een traumatische gebeurtenis. Van enige psychische hulp was destijds geen sprake. Veel overlevenden hebben de dramatische gebeurtenissen niet goed kunnen verwerken. Ze hebben littekens in de geest achtergelaten. Nog steeds, na 50 jaar zijn er mensen die er niet over kunnen praten zijn er veel mensen met onverwerkt leed gestorven zijn er altijd mensen die bij storm slecht slapen of niet naar bed gaan, omdat hoge dijken en ingenieuze Deltawer ken hun angst niet kunnen wegnemen. Immers het is alsof het gisteren is gebeurd. Deze herinneringen veranderen niet. Na 50 jaar en altijd onwillekeurig hoor ik de gie rende storm, het razende water, het roepen om hulp het ijskoude water, de donkere nacht. Om nooit te vergeten. 1 februari 1953,1 februari 2003. Vijftig jaar verdriet. Dirksland, HANS TIMMER

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 2003 | | pagina 6