Historisch hoekje De brandweer van Ooltgensplaat in vroeger tijden EIUUrfDEII-IIIEUWS REG LEMENT, Stad aan 't Haringvliet vo.c. ORDONNANTIE Electriciteit Tweede Wereldoorlog Vuurboet Outdorp. PAGINA 45 ©ISDAG 24 DECEMBER 2C Brandspuit Sommelsdijk {Streekmuseum). In de vorige aflevering kon u lezen hoe Ooltgens plaat geld bijeenbracht voor nieuw brandweer- materiaal. In de zomer van 1779 kon het dorp beschikken over twee brandspuiten met bijbe horende zuigpompen. Het dorpsbestuur vond dat toen ook de tijd gekomen was voor een nieuw brandweerreglement. Het oude dateerde uit 1723 maar met het in gebruik nemen van de nieuwe spuiten was de gang van zaken en vooral de taakverdeling van de manschappen zo veranderd, dat een nieuw reglement hoognodig was. In hun vergadering van 10 november 1779 stelden schout en schepenen een eer ste versie op van een "Reglement om te dienen bij onverhoopte ongelukken van brand, in de behandeling van de twee brand-spuyten binnen Ooltgensplaat". De tekst moest voorgelegd worden aan de ambachtsheer, voordat de regels officieel van kracht konden worden. De heer Van Aerssen had geen overwegende bezwaren. Bij het lezen van het 42 artikelen tellende reglement komen we veel interessante details te weten. De brandspuiten waren opgesteld op twee plaatsen: een onder het raadhuis, in de zogenaamde waag, uitkomend op de straat, de ander kreeg een plaats in de kerk aan het noordeinde, waarvan de deur in de westmuur op het kerkhof uitkomt. De opperbrandmeesters en brandspuitmees ters kregen elk een sleutel van deze lokali teiten. Brandweerlieden Schout en schepenen benoemden, of wezen de mannen aan die de spuiten moesten bemannen. De aangewezenen hadden hieraan maar te voldoen in het kader van het dorpsbelang. Niemand kreeg een beloning voor het werk. We zouden hier kunnen spreken van een vrij willige verplichte brandweer. De omvang van het korps was groot: wanneer beide spuiten in actie kwamen, waren er in totaal 101 mannen uit Ooltgensplaat aan het werk! Leiding werd gegeven door drie opper brandmeesters. Als teken van waardigheid droegen zij een geel-zwarte (de kleuren van Ooltgensplaat) stok van zes voet lang, met een witte knop. Per spuit waren er drie brandspuitmeesters: die van spuit 1 te herkennen aan een stok met zwarte knop, die van spuit 2 aan een iets kortere stok met gele knop. Elke spuit had drie assis- tentbrandspuitmeesters, voorzien van een stok zonder knop, maar met het nummer van de spuit. Ook een geel-zwarte stok (van 4 voet, met nununer) werd gedragen door de bewaarders van de zeildoekslan gen, drie man per spuit. De andere brandweerlieden waren te her kennen aan de plaatjes die zij op de borst Stokken en lantaarns (Streekmuseum). Ofie Oo de Behandeling van de BRAND-SPUYT Vai Waar na q: Ingezetenen zoo fay de Exercitie als by Ongelukken van Brand haar zullen moeten Reguleren. Schout en Schepenen van den Dorpe ende Hcirlykhcyt Srad aan 't Haringvliet, in ovepK- eing genomen hebbende, dat op het behandelen ïan de Brand-Spuyt, en 'c gaie daar toe bc- boord indien men daar van de Verfioopte NottigiKyr ÖI Erbrgen bebooten te ircnJco gdteld goede Otdres en RegliicmeD, waar na de tn- en-Qpgefaenen m tjtda na Biid fdal God Ytihoede) z« Men bcbfaen k gcdcagen, Hebben toe voorkonnnge «an dMtdio en CoohnfJ" van Nood, oo approbaiecn goedrioden vanden Wel fcdde Heere Mr. lacDb Hiifwaaimar aU Ambaga_ Heerdeia HeerljÜKTt.BoedpmmdcnmKeuraini OntonKren, fm ala d«icl»« Kraen eaOrdonanen by defto.- - A Art. i. droegen. PL 1 of 2 stond op de plaatjes van de pijpleiders (2 per pomp). APL 1, 2 was een assistent pijpleider (1 per pomp). Een grote groep werd gevormd door de pompers. Aan de waterpomp (opgesteld bij de waterkant) 16 man voor pomp 1,10 man voor pomp 2, resp. met plaatjes BSWP 1 en BSWP 2. De perspomp aan de spuiten zelf werd bediend door 16 man, met BSPP 1 of 2. ALS was de afkorting voor de aanschroe- vers en aanvoerders van de leren slangen, vier man per spuit. Bij nacht en ontij wer den ook nog de toortsdragers opgeroepen, twee per pomp, met TD 1 of 2. Vier mannen moesten het met een minder opvallend kenteken doen. De vier buisbe- woelders of zakbewaarders, twee per pomp, droegen als teken van hun functie een lapzak, voorzien van een nummer. Als u het goed narekent, komen we zo op 101 mannen. Het is logisch dat daarvoor een strak reglement nodig was en dat er altijd een lijst van manschappen klaar moest liggen op de secretarie en bij de spuitmeesters. Elke man zou een kopie van het reglement krijgen (er kwam een gedrukte versie) en moest zorgen zijn stok of plaatje niet kwijt te raken. Veriies zou hem op een boete van een gulden en vier stuivers komen te staan. Dat is niet zo gek, als we zien dat al deze iiieuwe acces soires voor het brandweerkorps de dorps- kas ook het nodige gekost hadden. Bijkomende kosten Werden de grote bestellingen, van pom pen, slangen, metalen tussenstukken etc. buiten het dorp geplaatst, de plaatselijke ambachtslieden verdienden toch ook iets aan de uitbreiding van de brandweer. Leo nard Gestel maakte een karretje voor een van de spuiten. Timmerman Adrianus Groenendijk maakte de 21 stokken in ver schillende lengten die de hoofdbrandweer lieden bij zich droegen. Jan Koopman leverde een rekening in voor het schilder werk. Hij maakte voor 4,10 de 76 loden plaatjes. De plaatjes werden blauw gegrond en zwart geverfd (3/8 dag), van gele letters voorzien (2 1/2 dag) en lintjes erdoor gedaan (1/4 dag). Bijna evenveel tijd was nodig voor de stokken: grondverf en verf (1/4 dag), oververven met slingers, d.w.z. de gele en zwarte banen (2 1/2 dag), voorzien van nummers en wapen schild (1 dag). Na ook nog het geel en zwart verven van de spuiten zelf gedecla reerd te hebben, kon Jan Koopman 20 gul den en 12 stuivers ontvangen. Een dergelijke uitrusting van de brand weer bleef tot ver in de negentiende eeuw gebruikelijk: hoogstens werd in de loop der tijd het aantal benodigde pompers minder door het aanschaffen van een door stoom aangedreven pomp. In het streek museum te Sommelsdijk is nog een hoe veelheid materiaal te zien, afkomstig van de brandweer van Sommelsdijk. Welis waar met andere kleuren en een ander wapen, maar toch heel goed te vergelijken met de hierboven beschreven stokken en spuiten. Het gedrukte reglement heb ik niet kunnen vinden; van het brandweerre glement van Stad aan het Haringvliet uit 1767 is nog wel een gedrukt exemplaar bewaard gebleven. Eva Lassing-van Gameren C >4) AUus Gckcnnen op Approbitic van den Wei Edelea Heere van Scad aaa 'c HaringvlietGcane- {leert en Gercfólveert, by Schout en Scheepenen yan Stad Toonioemt, binnen der zelvcr Raad-ttamerop Haydcn den 23 December iqóó, W- OVERWATEa, Schout. Joh: Nypjes. Lieffc Buytendijk. Hendrik van Hulff. G: V: D: Velde. Willem Koftcr. Hendrik van den Bergh. Leendetc Lodder, Approbere de bovcflaande Ordonnantie ofte Re glement by de Gercgte van Scui aan 'c Haringvliet, op 'c ftnk van Branden het bedienen van de Brard- Spuyt aldaar gemaaktbehoudens nogtans aan Myn en de Ambagts - Heeren in der tijdede Magt en Facnltyt defèlve Aandellingt Keur, en Ordonnantie cc Amplicrcn en veranderen. s' Hagc den 2Mey 17^7. J. HALFFWASSENAER. Ordonnantie Stad a/h Haringvliet. De Toren van Goeree deel 2 In mijn vorige artikel, dat in de krant van 13 augustus is geplaatst, heb ik al aangegeven dat men eind 19e eeuw niet meer tevreden was over de licht opbrengst van de vuurtoren en dat er een nieuwe lantaarn besteld was. Tevens werd ook de blik westwaarts gericht om toch meer zeewaarts een nieuwe toren te bouwen. Het optiek werd besteld bij de firma Barbier, Bernard Turenne in Parijs,het jaar 1908. Het werd een optiek van de tweede grootte met een brandpuntsafstand van 700 mm, bestaande uit twee maal drie panelen, een zogenaamd 'groepsschitteriicht': in 15 seconden 3 schitteringen. Het werd een draailicht, met een mechanische rotatieaan drijving, dit is een soort uurwerk met daar aan een groot gewicht, zoals een torenklok. De prijs in 1908: dfl 34.000. Het complete optiek wentelde zijn rondjes op een kwik bad, want toen in die tijd was men nog niet in staat om voor dat soort van afmetingen een trilling vrije kogel of roUenlager te maken. De bijbehorende lamp was een paraffine- brander, met als noodbrander daarnaast een Blaugasbrander. De toenmalige opzichter was de heer Izaak van Eijck. Van de licht- wachters zijn de namen ook bekend, dat waren: Krijn Roos, J.M. Padmos, A. Redert, J. Westhoeve en ook een Jan Troost. Wie van de genoemde vijf echt op de toren werk te en wie op de bakens, is niet meer te ach terhalen. Gert van Gelder was ook in dienst, maar van hem weten we zeker dat hij in die tijd voor het vuur op de Westelijke haven- dam van Stellendam verantwoordelijk was. Ten tijde van de ombouw van het optiek en de lantaarn, was men op de toren van Sche- veningen met een omvangrijke proef bezig, om de olielampen te vervangen door de nieuwe energiebron elektriciteit het besluit hierover was genomen in 1906 op 5 decem ber begon het proefdraaien. Hiervoor gebruikte men een 'Stelo-optiek'. Een in Duitsland vervaardigd optiek wat van 1894 tot 1922 op de toren te Scheveningen dienst heeft gedaan. De verlichting was een kool- spitsen booglamp, zoals het werd genoemd, wat inhield dat het twee stuks speciaal ver vaardigde koolstaven waren, waar tussen een vlamboog werd getrokken. Deze waren verbonden met een stel accumulatoren die het benodigde potentiaal verschil leverden om een overspringende vonk tussen deze koolspitsen in stand te houden. Het leverde een wat men noemt 'flakkerend' licht op en men noemde het een 'Blitslicht', de bijbehorende accu's werden door een oUemotor met daar aan gekoppeld een dyna mo opgeladen. Het optiek was uitgerust met jaloezieën, het maakte vier omwentelingen met open jaloezieën, en daarna drie maal met dichte. De tafel, waar alles op gemon teerd was, draaide in 3 seconden rond, het karakter was aldus 4 schitteringen in 20 seconden, en een schittering duurde 0,12 sec. De omwentelingssnelheid was hierdoor erg hoog en lichtsterkte bedroeg 3.000.000 kaars dus een hele verbetering ten opzichte van de diverse soorten olie- en gaslampen. Na de uitgebreide proefnemingen besloot men aan de hand van de ervaringen hier mee door te gaan, en de vuurtorens van Goede- reede en de Brandaris van Terschelling, ermee uit te rusten, en aldus geschiedde. Het 'Stelo-optiek' is later verwijderd en omgewisseld voor het draaioptiek van de toren van Hoek van Holland, wat nu nog steeds de verUchtingsbron van de Scheve- ningse vuurtoren is, vanaf 1922 tot 2002 dit is dus 80 jaar. Na veel om zwervingen is het nog veel oude re 'Stelo-optiek' thans in het bezit van de 'Stichting Lichtschip 12' en bevindt het zich in depot te Hellevoetsluis, wij hadden het graag enige tijd in bruikleen af willen staan aan de gemeente Goedereede, eigenlijk aan de Stad Goedereede, om zo'n stukje historie aldaar een tijdje ten toon te stellen. De nieu we generatie kon daar dan ook iets van op kon steken. We hebben daar ook contact over opgenomen, maar om de een of andere reden is dat niet doorgezet. Jammer! Het nieuwe bundeloptiek van Goedereede heeft zijn bundels maar kort over de stad gezwaaid, want vrij kort na de indienststelling werd het overgeplaatst naar tie toen nieuw gebouwde betoimen toren op het Westhoofd te Ouddorp. In het jaar 1911: 3 schitteringen in 15 seconden met een lichtsterkte van 180.000 kaars. Ook dit optiek heeft een wonderlijke levensloop achter de rug: afgeleverd te Goedereede, in dienst gesteld, overgeplaatst naar het West hoofd in 1911 en daar opnieuw in dienst gesteld. In de Tweede Wereldoorlog, de exacte datum is niet precies bekend, onder de ogen van de toenmalige bezetter compleet gede monteerd en overgebracht voor een zoge naamde totale revisiebeurt naar het proefsta tion te Scheveningen en vandaar weer op transport gesteld naar Amsterdam. Voor de resterende tijd van de oorlog is het daar begraven om het te beschermen voor even tuele beschadigingen of 'Einsperring'. In de Meidagen van 1940 toen we werden overtompeld door de Duitse weermacht, heeft de Koninklijke Marine opdracht gege ven aan de dienstdoende commandant van de kustwacht op Ameland om het optiek van de vuurtoren aldaar grondig te vernielen zodat de bezetter er absoluut nooit meer gebruik van kon maken. Gedurende de oor log werd er toch geen gebruik gemaakt van de kustvuren. Alleen op verzoek van de Kriegs-Marine werd er, wanneer er een belangrijk transport of een Duits konvooi langs kwam, een lamp aangestoken zodat men zich even kon oriënteren. Bovendien had men op veel torens een hul- plicht geplaatst, dat alleen vanuit zee waar genomen kon worden. Aan boord van de 'Noord-Hinder' zijn er twee exemplaren te bezichtigen. Toen de bezetting in 1945 vertrokken was, had Ameland nog wel zijn toren maar geen optiek meer. Ouddorp had nog wel zijn optiek, maar geen toren, want deze hadden de Duitsers in de laatste oorlogsnacht opge blazen en alleen een grote hoop betonpuin restte van wat eens een unieke toren was geweest. De Directie nam een besluit dat de vuren zo snel als mogelijk allemaal weer opgestart moesten worden. Zo kwam het voormalige licht van Goeree/Ouddorp terecht op het eiland Ameland, waar het heden ten dage nog steeds met het zelfde karakter zijn rond jes draait: vanaf 28 mei 1952, 5.200.000 candela sterk. Dit was even een zijsprong, want we zijn nog steeds in Goeree en gaan even terug met een stukje geschiedenis. Het afgelopen jaar heeft u in Eilanden-Nieuws een uitgebreid verslag kunnen lezen over de Brabantse Gothiekkerken en torens van o.a. Antwer pen, Zierikzee, Den Briel en Goedereede hoort daar ook bij. Ik las hier over een mooi stukje: In 1833 bij het aanbrengen van een bliksemafleider op de toren heeft men ont dekt dat bij de bouw niet met heipalen is gewerkt maar dat de toren gebouwd is op grote ruwe stukken steen die 3,5 meter onder de grond liggen. Hoe mooi dit Gotische bouwwerk ooit geweest is, kunnen we nog enigszins zien aan de pilaren, welke men bij de restauratie van 1894-'95 intact gelaten heeft. De hoog oprijzende pilaren met steun beren, fijn versierde bogen en spitsen en vooral de pinakels, de slanke torentjes die overal waren aangebracht, wekten de bewondering van iedere beschouwer. Wat jammer,dat zoveel moois is gevallen door de slopershamers om plaats te maken voor rechte,vierkante pijlers. Het is overigens geen wonder dat een stadsgenoot destijds tegen dit modemisme in de "Nieuwe Rotter damse Courant" protesteerde in de vorm van Psalm 74 vers 6: Dus hebben ze doldriftig,onbesuisd Graveerselen,pilaren,wanden,bogen Wier kunstsieraad de lust was van eUcs ogen Mét zwaard,houweel en hamer woest ver gruisd. Desalniettemin waren er eerder tekortko mingen voor de dag gekomen tijdens jaar lijkse inspecties,o.a. dat de muren gingen wijken. Men heeft toen met ijzeren stangen de muren verbonden en de zaak weer naar elkaar toe gebracht. In die tijd is er ook een hulpzolder in gemaakt, men overwoog dat in tijd van oorlog een ramp zou gebeuren, als de vijand vanuit zee de toren zou bombarde ren. De kans zou dan groot zijn dat de toren of een deel daarvan naar het zuiden zou omvallen. Daarvoor werden er gaten in de muren gehakt en wel zo dat men de toren kon laten springen, zodat hij naar het noor den, op de schuren terecht zou komen. Later is deze hulpzolder er weer uit verwijderd. We moeten er echter op wijzen dat de sloper, en het vandalisme nog steeds zijn gang gaat; alleen de grote sloper is nu.de tijd met zijn helpers, weer en wind, waar we nog aan toe kunnen voegen de hedendaagse zure regen. Wie of wanneer het volgende op papier gezet heeft weet ik niet, maar het werd mij als kattebelletje op Terschelling door een oud Commissaris van het Loodswezen mee gegeven voor ons archief. Een stukje, ooit geschreven door Isaak Tri- rion in 1749. Het luidt als volgt: "Lang voor dat men houten kapen of torens gebruikte om er een vuur op te stoken werd doodge woon boven op een hoog duin een vuur gemaakt,dat noemde men dan een vuurboet. Ten dienste van het Goereesche Zeegat, is een vuurbaak in het Eiland, op het strand. Zij was voormaals van hout, maar is in den jaare 1742 van steen vernieuwd nadat de houten baak was ingestort". Uit voorzorg werd hij zo'n 2(X) voet landin waarts opgebouwd, echter zonder verlich ting er op. In de Tresoor van Lucas Jans'z Waghenaer, (1533-1606) Enkhuizen,die in 1592 te Leiden is uitgegeven kunnen we ook nu nog wel wat terug vinden, en daaruit con cluderen hoe belangrijk de reus van Goeree was, en dat was dus in de 16de eeuw. Ten tij de dat Waghenaer zijn 'Tresoor' schreef, stookte men toch pas 40 jaren er een vuur op. Misschien wel leuk om dat oude Nederlands een klein stukje voor op te schrijven: Om dat gat van Goeree in te seylen komende uit den Westen so set die vierboedt op Oos ten oft benoorden den toren van Goeree ende loopt soo aen die strant op vijf vadem totdat ghij voorbij die vierboedt zijt: wijckt dan wat af om die steert die daer vanden hoeck vant landt aff loopt lendet daer op in soo siilt ghij sien opt landt van Delkens pla te een molen met een groot landthuis: hout die overeen tot dat ghij tot Goeree voor die haven comt. Ook hier komt weer een vierboet ter sprake, zoals ik al eerder vermelde ,een hcht is voor navigatie onbetrouwbaar, vandaar de boet of kaap die bij de toren hoorde, op de Noord- batterei. Ook in "Het licht der Zee-vaert" van Willem Jans'z (Blaeu), deze toevoeging op zijn naam is pas van 1621, wordt het zeegat van Goeree met de bijbehorende toren en kaap duidelijk beschreven, uitgegeven in het jaar 1608. Hij schreef in zijn boek, waarvan ik alleen de Engelse versie heb kunnen inzien: 'The land of Goeree is known by the great flat steeple of Goeree, and bij a sharp little steeple, wich standeth on the West-ende cal led Outdorp, further also you see the cape there". Omgezet de grote platte toren van de stad en de scherpe van Ouddorp die toen nog zijn originele spits had, en ook weer die kaap, maar daar komen we later wel op terug. En dan heb ik hier voor me nog een oude Zeemansgids liggen uit 1888, dus ook niet zo jong meer, maar toch wel een hele sprong, 280 jaar later dan het bovenstaande. Maar als je daar de aanwijzingen in leest is de toren nog even belangrijk,er is in die 280 jaar wel het een en ander gebeurd natuurlijk, denk alleen maar aan de opkomst en daarna weer de teloorgang van de V.O.C. Dit is voor ons land een belangrijke periode geweest. Opgericht in 1602 om precies te zijn op 20 maart, terwijl het in het jaar 1796 alweer tot het verleden behoorde, en was het een geschiedenis, die nu in onze dagen weer opgehaald wordt. Het Goereese gat was ook voor de V.O.C, een zeer belangrijke toegang naar Rotterdam, Delft en Dordrecht, waar de Kamers gevestigd waren, en waarheen ook de goederen aan en ook afgevoerd werden. De overslag gebeurde meestal op de Reede van Hellevoetsluis, daar de schepen vanwe ge hun diepgang niet volgeladen hun thuis haven konden verlaten dan wel bereiken, de Brielse Maas was in die tijd moeilijker bevaarbaar en bovendien ondieper zodat dat helemaal geen optie was. In Hellevoet sluis waren ook grote Magazijnen van de V.O.C, welke in de Tweede Wereldoorlog door de bezetter werden gesloopt, om z.g. meei schootsveld te hebben,voor hun kanonnen. Ook de andere kant van de kop van het eiland Goeree was voor de V.O.C, een belangrijke ingang om via het Brouwersha- vense gat en dan de Grevelingen in te varen. Brouwershaven had ook Magazijnen,en ook een prachtige reede voor overslag,de weg naar binnen was wel langer maar als je op de zeilen voer en van wind en stroom afhanke- Ujk was, dan dunkt me dat de Heeren wan neer ze van zee af waren na een maanden lange reis, heel erg blij waren als ze einde lijk van zee af waren. In mijn jeugd stonden er in de Grevelingen uit de V.O.C, nog diverse grote zware "Duk dalven" waar de schepen aan af meerden wanneer ze door stroom en wind niet meer verder op konden. Aan de oostzijde van Brouwershaven in het Dijkwater onder de kant denk ik dat er nog een staat. Dan nu weer terug naar de toren,van uit zee komende,de aanloop naar het Haringvliet beginne,nde met de Herkenning van de kustlijn, de kustlijn van Goeree stond bekend in die dagen als"De vijf Horapels"dat kunt U terug zien aan bij gaande afdruk uit de 17e 18e eeuw. Zodra men zeker wist dat men de Goeree in zicht had, de scherpe toren van 'outdorp' en het huisje van Jan Paulusen, stuurde men naar binnen volgens de aanwijzingen zoals boven omschreven. Het zou prachtig zijn als ik U ook kon ver tellen wie dat nou geweest is, maar helaas dat weet ik ook niet. Misschien kunnen we daar ook nog wel eens achter komen,meest waarschijnlijk is dat het de bakenstoker was, maar in de lijsten ben ik die naam nooit tegen gekomen. Goree. Dit is een aanzicht van de kustlijn van Goe ree uit de atlas van Blaeu, uit gave 1592, met in de midden het beroemde huisje van Jan Paulesen. Duidelijk is te zien waarom men het Eiland De Vijf hompen noemde,dit in tegenstelling met de meer langgerekte vorm van het Eiland Schouwen,wat men ook passeerde. Bovendien had Schouwen ook meer herken ningspunten: twee vuurtorens en meer ker ken entorens. Op het moment dat ik dit aan't schrijven ben ligt in de haven van Hellevoetsluis de inmid dels wereldberoemde, of moet ik zeggen bekende, replica van een V.O.C, schip de "Duifken"waarvan het grootste deel der bemanning zolang men hier verblijft gehuis vest is aan boord van het Lichtschip Noord- Hinder, de zeer primitieve omstandigheden waaronder ze aan boord van dat scheepje geleefd hebben tijdens die enorme tocht van het Australische Fremantel naar Texel als eerste bestemmingshaven, 18.200 zeemijlen lang, was voorlopig genoeg ontbering geweest. Als de mogelijkheid daar zou zijn wilden ze ook wel weer eens op een norma le manier slapen, vandaar. Het is een bewonderenswaardig iets als je zo'n pieremachoggel (onbeleefd, maar als zodanig niet bedoeld) hier voor de kant ziet liggen, waar haalden onze voorouders de moed vandaan om met zoiets zulke reizen te ondernemen, 24 meter lang,en hoe was het mogelijk dat ze dan ooit nog terug kwamen. Het is ook een belevenis om met de mensen te praten die nu de reis met dit schip gemaakt hebben, en dan ook nog om te horen hoeveel huiswerk ze gemaakt hebben, want watje ze ook vraagt, ze weten er alles vanaf, zelfs de namen van de Heren 17 kunnen zij opdreu- nen. Ik niet En waar ik ook mijn pet voor afneem: Ze zijn vertrokken uit Rotterdam-Delfshaven via de Waterweg naar zee. Richting de ons bekende 5 hompen, door het slijkgat onder 't strand door naar de sluis, diepgang 2.90 mtr, zonder loodsaanwijzing,gewoon naar bin nen gaan. Toen ik er over sprak met de Aus tralische gezagvoerder was zijn simpele opmerking: "Hoezo, de Hollandse schippers konden dat gaatje toen toch ook bevaren,waarom wij dan niet?" De Goereese toren is hun ook bekend, later sprak ik de stuurman nog er over,overigens dat is een vrouwelijke met alle bevoegdhe den, zij vertelde mij dat hij echt alles alleen heeft gedaan. Dit was even een hele grote zijsprong van het oorspronkelijke onderwerp vandaan,maar ik dacht zo hoe kan het zo uit komen dus vandaar dat ik dit er met Uw goedvinden maar even tussen heb geplaatst. Dan er onder nog even het silhouet van de kust van Schouwen waar ik al eerder over schreef,ook uit dezelfde tijd,en dan is dit voor deze keer weer genoeg, anders verlie zen we de interesse voor het verhaal. (Wordt vervolgd) SIEMON BEZUIJEN, Hellevoetsluis

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 2002 | | pagina 43