Historisch hoekje
De brandweer van Ooltgensplaat
in vroeger tijden
EIUUrfDEII-IIIEUWS
REG LEMENT,
Stad aan 't Haringvliet
vo.c.
ORDONNANTIE
Electriciteit
Tweede Wereldoorlog
Vuurboet
Outdorp.
PAGINA 45
©ISDAG 24 DECEMBER 2C
Brandspuit Sommelsdijk {Streekmuseum).
In de vorige aflevering
kon u lezen hoe Ooltgens
plaat geld bijeenbracht
voor nieuw brandweer-
materiaal. In de zomer
van 1779 kon het dorp
beschikken over twee
brandspuiten met bijbe
horende zuigpompen. Het
dorpsbestuur vond dat
toen ook de tijd gekomen
was voor een nieuw
brandweerreglement. Het
oude dateerde uit 1723
maar met het in gebruik
nemen van de nieuwe
spuiten was de gang van
zaken en vooral de taakverdeling
van de manschappen zo veranderd,
dat een nieuw reglement hoognodig
was.
In hun vergadering van 10 november
1779 stelden schout en schepenen een eer
ste versie op van een "Reglement om te
dienen bij onverhoopte ongelukken van
brand, in de behandeling van de twee
brand-spuyten binnen Ooltgensplaat". De
tekst moest voorgelegd worden aan de
ambachtsheer, voordat de regels officieel
van kracht konden worden. De heer Van
Aerssen had geen overwegende bezwaren.
Bij het lezen van het 42 artikelen tellende
reglement komen we veel interessante
details te weten.
De brandspuiten waren opgesteld op twee
plaatsen: een onder het raadhuis, in de
zogenaamde waag, uitkomend op de
straat, de ander kreeg een plaats in de kerk
aan het noordeinde, waarvan de deur in de
westmuur op het kerkhof uitkomt. De
opperbrandmeesters en brandspuitmees
ters kregen elk een sleutel van deze lokali
teiten.
Brandweerlieden
Schout en schepenen benoemden, of
wezen de mannen aan die de spuiten
moesten bemannen. De aangewezenen
hadden hieraan maar te voldoen in het
kader van het dorpsbelang. Niemand
kreeg een beloning voor het werk. We
zouden hier kunnen spreken van een vrij
willige verplichte brandweer. De omvang
van het korps was groot: wanneer beide
spuiten in actie kwamen, waren er in
totaal 101 mannen uit Ooltgensplaat aan
het werk!
Leiding werd gegeven door drie opper
brandmeesters. Als teken van waardigheid
droegen zij een geel-zwarte (de kleuren
van Ooltgensplaat) stok van zes voet lang,
met een witte knop. Per spuit waren er
drie brandspuitmeesters: die van spuit 1 te
herkennen aan een stok met zwarte knop,
die van spuit 2 aan een iets kortere stok
met gele knop. Elke spuit had drie assis-
tentbrandspuitmeesters, voorzien van een
stok zonder knop, maar met het nummer
van de spuit. Ook een geel-zwarte stok
(van 4 voet, met nununer) werd gedragen
door de bewaarders van de zeildoekslan
gen, drie man per spuit.
De andere brandweerlieden waren te her
kennen aan de plaatjes die zij op de borst
Stokken en lantaarns (Streekmuseum).
Ofie
Oo de Behandeling van de
BRAND-SPUYT
Vai
Waar na q: Ingezetenen zoo fay de Exercitie als
by Ongelukken van Brand haar zullen moeten
Reguleren.
Schout en Schepenen van den Dorpe ende
Hcirlykhcyt Srad aan 't Haringvliet, in ovepK-
eing genomen hebbende, dat op het behandelen
ïan de Brand-Spuyt, en 'c gaie daar toe bc-
boord indien men daar van de Verfioopte NottigiKyr ÖI
Erbrgen bebooten te ircnJco gdteld goede Otdres en
RegliicmeD, waar na de tn- en-Qpgefaenen m tjtda na
Biid fdal God Ytihoede) z« Men bcbfaen k gcdcagen,
Hebben toe voorkonnnge «an dMtdio en CoohnfJ"
van Nood, oo approbaiecn goedrioden vanden Wel fcdde
Heere Mr. lacDb Hiifwaaimar aU Ambaga_ Heerdeia
HeerljÜKTt.BoedpmmdcnmKeuraini OntonKren, fm
ala d«icl»« Kraen eaOrdonanen by defto.- -
A Art. i.
droegen. PL 1 of 2 stond op de plaatjes
van de pijpleiders (2 per pomp). APL 1, 2
was een assistent pijpleider (1 per pomp).
Een grote groep werd gevormd door de
pompers. Aan de waterpomp (opgesteld
bij de waterkant) 16 man voor pomp 1,10
man voor pomp 2, resp. met plaatjes
BSWP 1 en BSWP 2. De perspomp aan
de spuiten zelf werd bediend door 16 man,
met BSPP 1 of 2.
ALS was de afkorting voor de aanschroe-
vers en aanvoerders van de leren slangen,
vier man per spuit. Bij nacht en ontij wer
den ook nog de toortsdragers opgeroepen,
twee per pomp, met TD 1 of 2.
Vier mannen moesten het met een minder
opvallend kenteken doen. De vier buisbe-
woelders of zakbewaarders, twee per
pomp, droegen als teken van hun functie
een lapzak, voorzien van een nummer.
Als u het goed narekent, komen we zo op
101 mannen. Het is logisch dat daarvoor
een strak reglement nodig was en dat er
altijd een lijst van manschappen klaar
moest liggen op de secretarie en bij de
spuitmeesters. Elke man zou een kopie
van het reglement krijgen (er kwam een
gedrukte versie) en moest zorgen zijn stok
of plaatje niet kwijt te raken. Veriies zou
hem op een boete van een gulden en vier
stuivers komen te staan. Dat is niet zo
gek, als we zien dat al deze iiieuwe acces
soires voor het brandweerkorps de dorps-
kas ook het nodige gekost hadden.
Bijkomende kosten
Werden de grote bestellingen, van pom
pen, slangen, metalen tussenstukken etc.
buiten het dorp geplaatst, de plaatselijke
ambachtslieden verdienden toch ook iets
aan de uitbreiding van de brandweer. Leo
nard Gestel maakte een karretje voor een
van de spuiten. Timmerman Adrianus
Groenendijk maakte de 21 stokken in ver
schillende lengten die de hoofdbrandweer
lieden bij zich droegen. Jan Koopman
leverde een rekening in voor het schilder
werk. Hij maakte voor 4,10 de 76 loden
plaatjes. De plaatjes werden blauw
gegrond en zwart geverfd (3/8 dag), van
gele letters voorzien (2 1/2 dag) en lintjes
erdoor gedaan (1/4 dag). Bijna evenveel
tijd was nodig voor de stokken: grondverf
en verf (1/4 dag), oververven met slingers,
d.w.z. de gele en zwarte banen (2 1/2
dag), voorzien van nummers en wapen
schild (1 dag). Na ook nog het geel en
zwart verven van de spuiten zelf gedecla
reerd te hebben, kon Jan Koopman 20 gul
den en 12 stuivers ontvangen.
Een dergelijke uitrusting van de brand
weer bleef tot ver in de negentiende eeuw
gebruikelijk: hoogstens werd in de loop
der tijd het aantal benodigde pompers
minder door het aanschaffen van een door
stoom aangedreven pomp. In het streek
museum te Sommelsdijk is nog een hoe
veelheid materiaal te zien, afkomstig van
de brandweer van Sommelsdijk. Welis
waar met andere kleuren en een ander
wapen, maar toch heel goed te vergelijken
met de hierboven beschreven stokken en
spuiten. Het gedrukte reglement heb ik
niet kunnen vinden; van het brandweerre
glement van Stad aan het Haringvliet uit
1767 is nog wel een gedrukt exemplaar
bewaard gebleven.
Eva Lassing-van Gameren
C >4)
AUus Gckcnnen op Approbitic van den Wei
Edelea Heere van Scad aaa 'c HaringvlietGcane-
{leert en Gercfólveert, by Schout en Scheepenen yan
Stad Toonioemt, binnen der zelvcr Raad-ttamerop
Haydcn den 23 December iqóó,
W- OVERWATEa, Schout.
Joh: Nypjes. Lieffc Buytendijk.
Hendrik van Hulff. G: V: D: Velde.
Willem Koftcr. Hendrik van den Bergh.
Leendetc Lodder,
Approbere de bovcflaande Ordonnantie ofte Re
glement by de Gercgte van Scui aan 'c Haringvliet,
op 'c ftnk van Branden het bedienen van de Brard-
Spuyt aldaar gemaaktbehoudens nogtans aan Myn
en de Ambagts - Heeren in der tijdede Magt en
Facnltyt defèlve Aandellingt Keur, en Ordonnantie
cc Amplicrcn en veranderen.
s' Hagc den 2Mey 17^7.
J. HALFFWASSENAER.
Ordonnantie Stad a/h Haringvliet.
De Toren van Goeree
deel 2
In mijn vorige artikel, dat in de krant
van 13 augustus is geplaatst, heb ik al
aangegeven dat men eind 19e eeuw
niet meer tevreden was over de licht
opbrengst van de vuurtoren en dat er
een nieuwe lantaarn besteld was.
Tevens werd ook de blik westwaarts
gericht om toch meer zeewaarts een
nieuwe toren te bouwen.
Het optiek werd besteld bij de firma Barbier,
Bernard Turenne in Parijs,het jaar 1908.
Het werd een optiek van de tweede grootte
met een brandpuntsafstand van 700 mm,
bestaande uit twee maal drie panelen, een
zogenaamd 'groepsschitteriicht': in 15
seconden 3 schitteringen. Het werd een
draailicht, met een mechanische rotatieaan
drijving, dit is een soort uurwerk met daar
aan een groot gewicht, zoals een torenklok.
De prijs in 1908: dfl 34.000. Het complete
optiek wentelde zijn rondjes op een kwik
bad, want toen in die tijd was men nog niet
in staat om voor dat soort van afmetingen
een trilling vrije kogel of roUenlager te
maken.
De bijbehorende lamp was een paraffine-
brander, met als noodbrander daarnaast een
Blaugasbrander. De toenmalige opzichter
was de heer Izaak van Eijck. Van de licht-
wachters zijn de namen ook bekend, dat
waren: Krijn Roos, J.M. Padmos, A. Redert,
J. Westhoeve en ook een Jan Troost. Wie
van de genoemde vijf echt op de toren werk
te en wie op de bakens, is niet meer te ach
terhalen. Gert van Gelder was ook in dienst,
maar van hem weten we zeker dat hij in die
tijd voor het vuur op de Westelijke haven-
dam van Stellendam verantwoordelijk was.
Ten tijde van de ombouw van het optiek en
de lantaarn, was men op de toren van Sche-
veningen met een omvangrijke proef bezig,
om de olielampen te vervangen door de
nieuwe energiebron elektriciteit het besluit
hierover was genomen in 1906 op 5 decem
ber begon het proefdraaien. Hiervoor
gebruikte men een 'Stelo-optiek'. Een in
Duitsland vervaardigd optiek wat van 1894
tot 1922 op de toren te Scheveningen dienst
heeft gedaan. De verlichting was een kool-
spitsen booglamp, zoals het werd genoemd,
wat inhield dat het twee stuks speciaal ver
vaardigde koolstaven waren, waar tussen
een vlamboog werd getrokken. Deze waren
verbonden met een stel accumulatoren die
het benodigde potentiaal verschil leverden
om een overspringende vonk tussen deze
koolspitsen in stand te houden.
Het leverde een wat men noemt 'flakkerend'
licht op en men noemde het een 'Blitslicht',
de bijbehorende accu's werden door een
oUemotor met daar aan gekoppeld een dyna
mo opgeladen. Het optiek was uitgerust met
jaloezieën, het maakte vier omwentelingen
met open jaloezieën, en daarna drie maal
met dichte. De tafel, waar alles op gemon
teerd was, draaide in 3 seconden rond, het
karakter was aldus 4 schitteringen in 20
seconden, en een schittering duurde 0,12
sec. De omwentelingssnelheid was hierdoor
erg hoog en lichtsterkte bedroeg 3.000.000
kaars dus een hele verbetering ten opzichte
van de diverse soorten olie- en gaslampen.
Na de uitgebreide proefnemingen besloot
men aan de hand van de ervaringen hier mee
door te gaan, en de vuurtorens van Goede-
reede en de Brandaris van Terschelling,
ermee uit te rusten, en aldus geschiedde.
Het 'Stelo-optiek' is later verwijderd en
omgewisseld voor het draaioptiek van de
toren van Hoek van Holland, wat nu nog
steeds de verUchtingsbron van de Scheve-
ningse vuurtoren is, vanaf 1922 tot 2002 dit
is dus 80 jaar.
Na veel om zwervingen is het nog veel oude
re 'Stelo-optiek' thans in het bezit van de
'Stichting Lichtschip 12' en bevindt het zich
in depot te Hellevoetsluis, wij hadden het
graag enige tijd in bruikleen af willen staan
aan de gemeente Goedereede, eigenlijk aan
de Stad Goedereede, om zo'n stukje historie
aldaar een tijdje ten toon te stellen. De nieu
we generatie kon daar dan ook iets van op
kon steken. We hebben daar ook contact
over opgenomen, maar om de een of andere
reden is dat niet doorgezet. Jammer!
Het nieuwe bundeloptiek van Goedereede
heeft zijn bundels maar kort over de stad
gezwaaid, want vrij kort
na de indienststelling werd het overgeplaatst
naar tie toen nieuw gebouwde betoimen
toren op het Westhoofd te Ouddorp. In het
jaar 1911: 3 schitteringen in 15 seconden
met een lichtsterkte van 180.000 kaars. Ook
dit optiek heeft een wonderlijke levensloop
achter de rug: afgeleverd te Goedereede, in
dienst gesteld, overgeplaatst naar het West
hoofd in 1911 en daar opnieuw in dienst
gesteld.
In de Tweede Wereldoorlog, de exacte
datum is niet precies bekend, onder de ogen
van de toenmalige bezetter compleet gede
monteerd en overgebracht voor een zoge
naamde totale revisiebeurt naar het proefsta
tion te Scheveningen en vandaar weer op
transport gesteld naar Amsterdam. Voor de
resterende tijd van de oorlog is het daar
begraven om het te beschermen voor even
tuele beschadigingen of 'Einsperring'.
In de Meidagen van 1940 toen we werden
overtompeld door de Duitse weermacht,
heeft de Koninklijke Marine opdracht gege
ven aan de dienstdoende commandant van
de kustwacht op Ameland om het optiek van
de vuurtoren aldaar grondig te vernielen
zodat de bezetter er absoluut nooit meer
gebruik van kon maken. Gedurende de oor
log werd er toch geen gebruik gemaakt van
de kustvuren. Alleen op verzoek van de
Kriegs-Marine werd er, wanneer er een
belangrijk transport of een Duits konvooi
langs kwam, een lamp aangestoken zodat
men zich even kon oriënteren.
Bovendien had men op veel torens een hul-
plicht geplaatst, dat alleen vanuit zee waar
genomen kon worden. Aan boord van de
'Noord-Hinder' zijn er twee exemplaren te
bezichtigen.
Toen de bezetting in 1945 vertrokken was,
had Ameland nog wel zijn toren maar geen
optiek meer. Ouddorp had nog wel zijn
optiek, maar geen toren, want deze hadden
de Duitsers in de laatste oorlogsnacht opge
blazen en alleen een grote hoop betonpuin
restte van wat eens een unieke toren was
geweest.
De Directie nam een besluit dat de vuren zo
snel als mogelijk allemaal weer opgestart
moesten worden. Zo kwam het voormalige
licht van Goeree/Ouddorp terecht op het
eiland Ameland, waar het heden ten dage
nog steeds met het zelfde karakter zijn rond
jes draait: vanaf 28 mei 1952, 5.200.000
candela sterk.
Dit was even een zijsprong, want we zijn
nog steeds in Goeree en gaan even terug met
een stukje geschiedenis. Het afgelopen jaar
heeft u in Eilanden-Nieuws een uitgebreid
verslag kunnen lezen over de Brabantse
Gothiekkerken en torens van o.a. Antwer
pen, Zierikzee, Den Briel en Goedereede
hoort daar ook bij. Ik las hier over een mooi
stukje: In 1833 bij het aanbrengen van een
bliksemafleider op de toren heeft men ont
dekt dat bij de bouw niet met heipalen is
gewerkt maar dat de toren gebouwd is op
grote ruwe stukken steen die 3,5 meter onder
de grond liggen. Hoe mooi dit Gotische
bouwwerk ooit geweest is, kunnen we nog
enigszins zien aan de pilaren, welke men bij
de restauratie van 1894-'95 intact gelaten
heeft. De hoog oprijzende pilaren met steun
beren, fijn versierde bogen en spitsen en
vooral de pinakels, de slanke torentjes die
overal waren aangebracht, wekten de
bewondering van iedere beschouwer. Wat
jammer,dat zoveel moois is gevallen door de
slopershamers om plaats te maken voor
rechte,vierkante pijlers. Het is overigens
geen wonder dat een stadsgenoot destijds
tegen dit modemisme in de "Nieuwe Rotter
damse Courant" protesteerde in de vorm van
Psalm 74 vers 6:
Dus hebben ze doldriftig,onbesuisd
Graveerselen,pilaren,wanden,bogen
Wier kunstsieraad de lust was van eUcs ogen
Mét zwaard,houweel en hamer woest ver
gruisd.
Desalniettemin waren er eerder tekortko
mingen voor de dag gekomen tijdens jaar
lijkse inspecties,o.a. dat de muren gingen
wijken. Men heeft toen met ijzeren stangen
de muren verbonden en de zaak weer naar
elkaar toe gebracht. In die tijd is er ook een
hulpzolder in gemaakt, men overwoog dat in
tijd van oorlog een ramp zou gebeuren, als
de vijand vanuit zee de toren zou bombarde
ren. De kans zou dan groot zijn dat de toren
of een deel daarvan naar het zuiden zou
omvallen. Daarvoor werden er gaten in de
muren gehakt en wel zo dat men de toren
kon laten springen, zodat hij naar het noor
den, op de schuren terecht zou komen. Later
is deze hulpzolder er weer uit verwijderd.
We moeten er echter op wijzen dat de sloper,
en het vandalisme nog steeds zijn gang gaat;
alleen de grote sloper is nu.de tijd met zijn
helpers, weer en wind, waar we nog aan toe
kunnen voegen de hedendaagse zure regen.
Wie of wanneer het volgende op papier
gezet heeft weet ik niet, maar het werd mij
als kattebelletje op Terschelling door een
oud Commissaris van het Loodswezen mee
gegeven voor ons archief.
Een stukje, ooit geschreven door Isaak Tri-
rion in 1749. Het luidt als volgt: "Lang voor
dat men houten kapen of torens gebruikte
om er een vuur op te stoken werd doodge
woon boven op een hoog duin een vuur
gemaakt,dat noemde men dan een vuurboet.
Ten dienste van het Goereesche Zeegat, is
een vuurbaak in het Eiland, op het strand. Zij
was voormaals van hout, maar is in den jaare
1742 van steen vernieuwd nadat de houten
baak was ingestort".
Uit voorzorg werd hij zo'n 2(X) voet landin
waarts opgebouwd, echter zonder verlich
ting er op. In de Tresoor van Lucas Jans'z
Waghenaer, (1533-1606) Enkhuizen,die in
1592 te Leiden is uitgegeven kunnen we ook
nu nog wel wat terug vinden, en daaruit con
cluderen hoe belangrijk de reus van Goeree
was, en dat was dus in de 16de eeuw. Ten tij
de dat Waghenaer zijn 'Tresoor' schreef,
stookte men toch pas 40 jaren er een vuur op.
Misschien wel leuk om dat oude Nederlands
een klein stukje voor op te schrijven:
Om dat gat van Goeree in te seylen komende
uit den Westen so set die vierboedt op Oos
ten oft benoorden den toren van Goeree
ende loopt soo aen die strant op vijf vadem
totdat ghij voorbij die vierboedt zijt: wijckt
dan wat af om die steert die daer vanden
hoeck vant landt aff loopt lendet daer op in
soo siilt ghij sien opt landt van Delkens pla
te een molen met een groot landthuis: hout
die overeen tot dat ghij tot Goeree voor die
haven comt.
Ook hier komt weer een vierboet ter sprake,
zoals ik al eerder vermelde ,een hcht is voor
navigatie onbetrouwbaar, vandaar de boet of
kaap die bij de toren hoorde, op de Noord-
batterei.
Ook in "Het licht der Zee-vaert" van Willem
Jans'z (Blaeu), deze toevoeging op zijn
naam is pas van 1621, wordt het zeegat van
Goeree met de bijbehorende toren en kaap
duidelijk beschreven, uitgegeven in het jaar
1608. Hij schreef in zijn boek, waarvan ik
alleen de Engelse versie heb kunnen inzien:
'The land of Goeree is known by the great
flat steeple of Goeree, and bij a sharp little
steeple, wich standeth on the West-ende cal
led Outdorp, further also you see the cape
there". Omgezet de grote platte toren van de
stad en de scherpe van Ouddorp die toen nog
zijn originele spits had, en ook weer die
kaap, maar daar komen we later wel op
terug.
En dan heb ik hier voor me nog een oude
Zeemansgids liggen uit 1888, dus ook niet
zo jong meer, maar toch wel een hele
sprong, 280 jaar later dan het bovenstaande.
Maar als je daar de aanwijzingen in leest is
de toren nog even belangrijk,er is in die 280
jaar wel het een en ander gebeurd natuurlijk,
denk alleen maar aan de opkomst en daarna
weer de teloorgang van de V.O.C. Dit is
voor ons land een belangrijke periode
geweest.
Opgericht in 1602 om precies te zijn op 20
maart, terwijl het in het jaar 1796 alweer tot
het verleden behoorde, en was het een
geschiedenis, die nu in onze dagen weer
opgehaald wordt. Het Goereese gat was ook
voor de V.O.C, een zeer belangrijke toegang
naar Rotterdam, Delft en Dordrecht, waar de
Kamers gevestigd waren, en waarheen ook
de goederen aan en ook afgevoerd werden.
De overslag gebeurde meestal op de Reede
van Hellevoetsluis, daar de schepen vanwe
ge hun diepgang niet volgeladen hun thuis
haven konden verlaten dan wel bereiken, de
Brielse Maas was in die tijd moeilijker
bevaarbaar en bovendien ondieper zodat
dat helemaal geen optie was. In Hellevoet
sluis waren ook grote Magazijnen van de
V.O.C, welke in de Tweede Wereldoorlog
door de bezetter werden gesloopt, om z.g.
meei schootsveld te hebben,voor hun
kanonnen.
Ook de andere kant van de kop van het
eiland Goeree was voor de V.O.C, een
belangrijke ingang om via het Brouwersha-
vense gat en dan de Grevelingen in te varen.
Brouwershaven had ook Magazijnen,en ook
een prachtige reede voor overslag,de weg
naar binnen was wel langer maar als je op de
zeilen voer en van wind en stroom afhanke-
Ujk was, dan dunkt me dat de Heeren wan
neer ze van zee af waren na een maanden
lange reis, heel erg blij waren als ze einde
lijk van zee af waren.
In mijn jeugd stonden er in de Grevelingen
uit de V.O.C, nog diverse grote zware "Duk
dalven" waar de schepen aan af meerden
wanneer ze door stroom en wind niet meer
verder op konden. Aan de oostzijde van
Brouwershaven in het Dijkwater onder de
kant denk ik dat er nog een staat.
Dan nu weer terug naar de toren,van uit zee
komende,de aanloop naar het Haringvliet
beginne,nde met de
Herkenning van de kustlijn, de kustlijn van
Goeree stond bekend in die dagen als"De
vijf Horapels"dat kunt U terug zien aan bij
gaande afdruk uit de 17e 18e eeuw. Zodra
men zeker wist dat men de Goeree in zicht
had, de scherpe toren van 'outdorp' en het
huisje van Jan Paulusen, stuurde men naar
binnen volgens de aanwijzingen zoals boven
omschreven.
Het zou prachtig zijn als ik U ook kon ver
tellen wie dat nou geweest is, maar helaas
dat weet ik ook niet.
Misschien kunnen we daar ook nog wel eens
achter komen,meest waarschijnlijk is dat het
de bakenstoker was, maar in de lijsten ben ik
die naam nooit tegen gekomen.
Goree.
Dit is een aanzicht van de kustlijn van Goe
ree uit de atlas van Blaeu, uit gave 1592, met
in de midden het beroemde huisje van Jan
Paulesen.
Duidelijk is te zien waarom men het Eiland
De Vijf hompen noemde,dit in tegenstelling
met de meer langgerekte vorm van het
Eiland Schouwen,wat men ook passeerde.
Bovendien had Schouwen ook meer herken
ningspunten: twee vuurtorens en meer ker
ken entorens.
Op het moment dat ik dit aan't schrijven ben
ligt in de haven van Hellevoetsluis de inmid
dels wereldberoemde, of moet ik zeggen
bekende, replica van een V.O.C, schip de
"Duifken"waarvan het grootste deel der
bemanning zolang men hier verblijft gehuis
vest is aan boord van het Lichtschip Noord-
Hinder, de zeer primitieve omstandigheden
waaronder ze aan boord van dat scheepje
geleefd hebben tijdens die enorme tocht van
het Australische Fremantel naar Texel als
eerste bestemmingshaven, 18.200 zeemijlen
lang, was voorlopig genoeg ontbering
geweest. Als de mogelijkheid daar zou zijn
wilden ze ook wel weer eens op een norma
le manier slapen, vandaar.
Het is een bewonderenswaardig iets als je
zo'n pieremachoggel (onbeleefd, maar als
zodanig niet bedoeld) hier voor de kant ziet
liggen, waar haalden onze voorouders de
moed vandaan om met zoiets zulke reizen te
ondernemen, 24 meter lang,en hoe was het
mogelijk dat ze dan ooit nog terug kwamen.
Het is ook een belevenis om met de mensen
te praten die nu de reis met dit schip gemaakt
hebben, en dan ook nog om te horen hoeveel
huiswerk ze gemaakt hebben, want watje ze
ook vraagt, ze weten er alles vanaf, zelfs de
namen van de Heren 17 kunnen zij opdreu-
nen. Ik niet
En waar ik ook mijn pet voor afneem: Ze
zijn vertrokken uit Rotterdam-Delfshaven
via de Waterweg naar zee. Richting de ons
bekende 5 hompen, door het slijkgat onder 't
strand door naar de sluis, diepgang 2.90 mtr,
zonder loodsaanwijzing,gewoon naar bin
nen gaan. Toen ik er over sprak met de Aus
tralische gezagvoerder was zijn simpele
opmerking: "Hoezo, de Hollandse schippers
konden dat gaatje toen toch ook
bevaren,waarom wij dan niet?"
De Goereese toren is hun ook bekend, later
sprak ik de stuurman nog er over,overigens
dat is een vrouwelijke met alle bevoegdhe
den, zij vertelde mij dat hij echt alles alleen
heeft gedaan.
Dit was even een hele grote zijsprong van
het oorspronkelijke onderwerp
vandaan,maar ik dacht zo hoe kan het zo uit
komen dus vandaar dat ik dit er met Uw
goedvinden maar even tussen heb geplaatst.
Dan er onder nog even het silhouet van de
kust van Schouwen waar ik al eerder over
schreef,ook uit dezelfde tijd,en dan is dit
voor deze keer weer genoeg, anders verlie
zen we de interesse voor het verhaal.
(Wordt vervolgd)
SIEMON BEZUIJEN,
Hellevoetsluis