Of:
WW W W'V'y^^
Dit verhaal heeft een dubbele naam. Het
heet 'Harald de harpspeler', maar ook 'De
klank van het kerstfeest'. Het is moeilijk
om uit die twee een keuze te maken. En
waarom zouden er niet twéé namen zijn?
Ieder mens heeft toch ook minstens een
voornaam en een achternaam? Je kunt hem
bij twee namen roepen: waarom zou een
verhaal dan ook niet een dubbele naam
mogen hebben? Het begint trouwens ook
met twéé klokken, die in één toren hangen.
Wie de moeite neemt om naar het hoge
Noorden van Schotland te reizen, kan ze
daar vinden. Boven op één van die trotse
Schotse bergen staat een kleine en heel
oude kapel. Het is zomaai' te zien, dat hij
nog stamt uit de tijd van de Noormannen.
In de toren van deze kapel hangen twee
klokken. Het zijn misschien wel de oudste
van heel Schotland. Wie aan de koster, die
vlak bij de kapel woont, een sleutel vraagt
van de toren, kan ze van dichtbij bekijken.
Dan zie je dat ze elk een opschrift hebben.
Op de ene klok staat in oude letters te lezen
'Sermone Cano' en op de andere staat
'Sonans Loquor'. Er zijn maar weinig men
sen die dit Latijn nog begrijpen. En bijna
niemand kent meer het verhaal dat achter
deze woorden is verborgen. Toch is dat ver
haal nog steeds waard, om bekend te zijn.
Het gaat over de klank van het kerstfeest, of
(en dat is hetzelfde) over Harald de harp
speler. In de tijd waarin dit verhaal begint,
bestond de kapel nog niet. Wel stond er een
trotse en afwerende burcht op deze berg.
Resten van de ruïnes ervan zijn nog altijd
vlak naast de kapel te vinden. Vroeger was
dit het hoge kasteel van een Schotse roof
ridder. Zijn grondgebied strekte zicht uit tot
aan de zeekust en landinwaarts tot aan de
grote rivier. Niemand waagde het die rivier
over te steken om zonder toestemming op
zijn grondgebied te jagen. En wanneer
soms schepen een baai binnenvoeren, wer
den ze al spoedig overvallen door zijn
landsknechten: de bemanning werd ongena
dig gedood, terwijl het schip werd geplun
derd en in brand gestoken. In het kasteel
woonde het hoofd van de clan, de grote
Murdoch, heer van Murran. Hij droeg niet
de titel koning, maar eigenlijk regeerde hij
als een vorst over zijn domein. Zijn kasteel
was als een paleis, met hofknechten en zan
gers en een echte nar en met vele schild
wachten bij de poorten en op de kantelen.
Wie als vijand naderde, sloeg de schrik om
het hart bij het zien van deze dreigende
burcht, maar wie er als vriend binnenging,
vond er warmte en feest. Het gebeurde op
een zekere dag, dat de landsknechten voor
de poort verschenen met een jonge gevan
gene. Zij waren diep doorgedrongen in het
duistere woud aan de grens en hadden daar
deze jongen gevonden. Hij was alleen en
dat vonden ze vreemd: wie trekt er nu
alleen door het gevaarlijke bos zonder hel
per en zonder koopwaar? Harald - want zo
heette hun gevangene - had hun niet laten
merken, dat hij helemaal niet alléén was
geweest. De dag voordag hij gepakt werd,
was hij samen met de Ierse prediker Eliger
de grens overgegaan, omdat Eliger het
evangelie wilde gaan brengen op het grond
gebied van de heidense Murdoch, heer van
Murran. De eerst nacht hadden ze geslapen
in een verlaten hut. Vermoedelijk de schuil
plaats van een rover, omdat ze in de grond
een kleine geheime bergplaats aantroffen.
Toen ze de volgende morgen wakker wer
den, hadden ze gerucht gehoord in de verte:
het geluid van paarden en de klank van
metaal. "Vlug, vlug", had Eliger gezegd,
"duik in de bergplaats, Harald, dan is één
van ons tenminste veilig". Maar hij had het
geweigerd. Hij was maar een eenvoudige
koorknaap uit het Benedictijnerklooster.
Het was veel belangrijker, dat Eliger in
leven bleef, want hij kon het evangelie pre
diken. "Ach, mijn heer", zei Harald, "ik kan
alleen maai' zingen, ik ben slechts klank,
maar u kunt spreken, u bent het woord voor
de mensen. Kruipt u in het schuilgat en laat
mij het gevaar tegemoet gaan". Hij had de
man haast gedwongen om zich onder het
luik te wringen. En nog maar net had hij er
wat aarde en takken overheen geschoven,
of de deur van de hut werd door soldaten
opengestoten. Ruw namen ze hem gevan
gen. Hun woorden en taal verstond hij niet,
maar hij begreep wel dat ze hem verdachten
van kwade bedoeUngen en hem nu zouden
meenemen naar hun heer. De soldaten
keken de hut rond en omdat ze verder nie
mand zagen, vertrokken ze met Harald
alleen. De touwen beten hem strak in zijn
polsen, maar binnen in hem klopte het
dankbare gevoel: Eliger is ontsnapt en kan
veilig naar andere streken gaan om daar te
preken. Toen Harald in de gevangenput van
het kasteel gegooid, zong hij zachtjes de
liederen die hij zo vaak had gezongen tij
dens de vroege morgendiensten en in de
nachtwaken in het klooster. Zijn stem was
helder en vast. En de wisselende melodieën
kende hij uit zijn hoofd als geen ander. De
bewakers in het kasteel vingen iets op van
zijn gezang in de koude put en zij vertelden
de heer van Murran, dat ze een bard, een
liederenzanger, hadden gevangen genomen.
Nu houden Schotten van mooie liederen.
Zelf kunnen ze niet zo goed zingen, maar
ze vinden het heerlijk om te luisteren naar
de zangen van de Kelten. Zo was er aan het
hof ook een Keltische, heidense priester,
een Druïde, die vaak de geheimzinnige,
magische melodieën van de oude sagen
zong in de grote kasteelzaal. Toen Angband
de Druïde hoorde dat er een bard was geko
men, vroeg hij aan de heer van Murran toe
stemming om de jonge gevangene te laten
halen. Zo kwam Harald onverwachts in de
grote zaal te staan voor vele machtige heren
en hun dienaren. Zijn ogen, gewend aan het
donker, knipperden eerst voor het felle licht
dat door de hoge ramen naar binnen viel.
Toen hij daaraan gewend was, begreep hij
hoe men hem rechtstreeks naar de heer van
Murran had geleid. De Druïde stelde hem
vragen, maar omdat hij de taal niet kende,
kon hij geen antwoord geven. Opeens liep
Angband echter naar een gordijn en haalde
daarachter een harp vandaan. Hij drukte
Harald die in handen en gebaarde, dat hij
moest spelen en zingen. Dat was niet zo
moeilijk voor hem. Van jongs af aan had hij
harp gespeeld en vele liederen van het land
gezongen. Nadat hij de harp met bevende
vingers had gestemd, begon hij een deuntje
te zingen uit het dorp van zijn ouders. Het
was een weemoedig wijsje, met een ver
drietig verhaal. Niemand in de zaal kon de
woorden begrijpen, maar iedereen werd stil
voor de klank van zijn zuivere stem en de
mensen in de zaal voelden de stemming die
doortrilde in de droeve harpklanken. Toen
Harald zweeg, bleef het even stil. Toen
klapte de heer van Murran in zijn handen
en zei iets tegen Angband, de Druïde. Har
ald zou nu in de volgende weken al spoedig
begrijpen, wat hij had gezegd: "Leer die
jongen onze taal en laat hem als bard optre
den in deze burcht"! De Druïde Angband
was nu elke dag bezig, Harald woorden te
leren uit de taal van deze streek. En na een
aantal weken kon hij eenvoudige zinnen
verstaan. Ook begon hij zelf steeds beter te
spreken in de hoftaal. En zo werd Harald al
spoedig een veel gevraagde harpspeler. Hij
probeerde zijn liedjes van thuis zo goed en
zo kwaad als het ging, te vertalen. En
omdat zijn stem zo zuiver was en zijn harp
spel sprankelend, namen de mensen genoe
gen met zijn nog gebrekkige zinnen. Het
klonk zelfs wel wat apart en verrassend, dat
brokkelige en wat kinderlijke gebruik van
de taal van Murran. Maar nooit zong Har
ald in de grote zaal van de burcht de liede
ren van de kerk, de gezangen uit de kloos-
terdiensten. Hij vond het oneerbiedig, deze
gebrekkig te vertalen en dan ook nog te zin
gen voor heidenen, die hem alleen maar
voor hun plezier lieten spelen en zingen.
Wanneer hij alleen was in zijn eigen toren
kamertje, dat hij had gekregen, dan zat hij
vaak de psalmen en gebeden van de liturgie
te zingen. Hij was dan weer terug bij Eli
ger, de prediker, en bij alle broeders in het
klooster, waar hij op school tot Christus
was bekeerd. Vol geloof en vol verlangen
klonken de christelijke liederen die hij zong
in zijn eigen taal. Het kon niet uitblijven of
ook anderen hoorden die heel andere
muziek. En zonder dat Harald het wist,
stonden soms mensen stil aan de voet van
de toren om te luisteren naar de vreemde en
wonderlijke melodieën die uit het kleine
torenvenster naar buiten kwamen zweven.
Op een goede dag hoorde ook Murdoch, dat
Harald in zijn eigen taal een tovermuziek
kende die hij nooit liet horen in de grote
zaal. Hij liet hem roepen en droeg hem op,
bij de eerstvolgende nieuwemaan eens die
betoverende liederen te zingen voor de hele
hofhouding. In de nachten probeerde Har
ald toen de teksten zo goed mogelijk te ver
talen, maar het was heel moeilijk. Hij kon
geen woorden vinden voor goedheid en
genade, voor zonde en vergeving. Kenden
ze die woorden niet in Murran, omdat ze
geen christenen waren? Hij ploeterde en
zweette, maar het bleven in zijn ogen
onduidelijke en onbegrijpelijke vertalingen.
Gelukkig was de melodie niet gebonden
aan taal of dialect. En zo gebeurde het op
het eerstvolgende nieuwemaansfeest, dat
Harald in de grote zaal heel andere klanken
liet horen dan tot nu toe. De sobere, maar
vastberaden, melodieën van de kerkelijke
liederen, klonken nu in deze heidense
burcht. Ook nu luisterden allen geboeid
naar de stem van de nieuwe bard. De woor
den konden ze deze keer nauwelijks begrij
pen, maar dat er iets heel nieuws klonk,
voelde iedereen. De honden aan de voeten
van Murdoch spitsten hun oren en hieven
hun koppen op alsof ze in de verte een
heerlijke jachtbuit roken. De kaarsen in de
zaal leken langere vlammetjes te krijgen.
De wijn in de glazen glansde dieper dan
anders. En in de strenge ogen van de heer
van Murran kwam een zachte uitdrukking.
Toen Harald zweeg, veegde zijn dochter
Lindel een traan weg uit haar ooghoek. En
deze keer duurde de stilte langer. Het was
of iedereen aarzelde: deze liederen vroegen
iets anders dan applaus. Maar wat dan?
Vanwaar kwam deze nieuwe klank naar
binnen? Die avond zweeg Angband de
Druïde, maar wie op hem had gelet, zou de
boze en kwaadaardige blik in zijn ogen
hebben gezien. Beter dan de anderen
begreep hij de woorden. Vanavond drong
het tot hem door dat Harald een christen
hond was. Geen Keltische bard, maar een
afvallige. Nauwelijks was het morgen
geworden, of hij haastte zich naar de heer
van Murran om hem te vertellen dat de
gevangen jongen, die ze als bard lieten
optreden, een christen was. Zijn liederen
spraken over de God, die van over de zee
was gekomen om Ierland in te nemen. En
Die ook Schotland afvallig wilde maken
van de oude sagen en van de beroemde
goden. Dat zou het einde betekenen van de
macht van de clan. Murdoch verbleekte
toen hij dit hoorde. Ook hij haatte de chris
tenen, maar hij haatte Harald niet. Zijn lie
deren van gisteravond klonken nog geheim
zinnig na in zijn hart. En hij wist dat zijn
dochter Lindel deze melodieën liefhad. Hij
wilde Harald niet doden, maar hij vreesde
ook de macht van de tovenaar, de Druïde
Angband. Daarom bedacht hij een plan,
waardoor Harald gespaard kon worden.
Maar hij vertelde het niet aan Angband. Hij
zei alleen: "Vanmiddag zal ik Harald
berechten in de gerichtszaal".
Toen de middag kwam, werd Harald met
zijn harp voor de heer van Murran geroe
pen. Met vrees in zijn hart liep hij door de
hoge gangen achter de dienaar aan: hij
voelde dat er iets was, maar wat? In de
gerichtszaal zat Murdoch nu achter een gro
te tafel en naast hem zat de schrijver. Aan
de andere zijde stond Angband. Het leek
wel als er nu opeens een diepe slotgracht
was tussen Harald en deze mensen. De
stem van Murdoch klonk harder dan
anders: "Harald, je hebt gisteren christenlie
deren voor ons gezongen: ben je soms een
afvallige?" Harald trilde bij het horen van
deze woorden: hij wist dat nu het ogenblik
was gekomen waarop hij zich niet mocht
schamen voor zijn Heiland. Hij wist ook
dat hem dit nu de dood kon kosten in deze
heidense burcht. Toch keek hij Murdoch,
de heer van Murran, vrijmoedig in de ogen,
toen hij sprak: "Ja, ik geloof in Christus als
de Heiland van de wereld, ook van Schot
land." Op dat ogenblik sprong Angband op
en riep: "Nu hoort u de belediging van onze
clan en van onze goden! We hebben een
Ierse verrader in ons midden, die als spion
is gekomen om het land van Murran over te
leveren aan de christenhonden uit Ierland."
Hij wist dat Murdoch de Ieren, komend van
over de zee, haatte en hun nieuwe geloof
vreesde. Toch aarzelde de heer van Murran
met het uitspreken van het doodvonnis. Hij
zag opeens weer het gezicht van zijn doch
ter Lindel voor zich, hoe zij gisteravond
bewogen was geweest door de liederen van
Harald en hoe zij hem gesmeekt had, deze
liederen vaker te laten horen in de grote
hofzaal. En Murdoch sprak een voorzichtig
vonnis: "Harald, om je stem en je harpspel
zul je gratie krijgen, je blijft mijn gevange
ne, maar je krijgt de kans om de to vermelo
dieën van de christenen hier te zingen, wan
neer je er maar andere woorden bij maakt."
Na dit vonnis werd Harald teruggebracht
naar zijn torenkamertje en daar probeerde
hij in de daaropvolgende dagen nieuwe en
onschuldige woorden te vinden bij de melo
dieën van de christenen, die hij geleerd had
op de kloosterschool. Maar hoe hij het ook
probeerde, het lukte niet. Het was alsof die
melodieën bevroren in zijn mond, wanneer
hij ze wilde zingen met andere woorden,
met woorden die alleen maar gingen over
mensen en dieren. Vijf dagen later liet Mur
doch hem weer op een avond komen op een
feest in de hofzaal. Hij droeg hem op de
tovermelodieën te zingen, die hij bijna een
week geleden had voorgedragen, maar hij
gebood hem ook streng daarbij alle christe
lijke woorden te vermijden. Harald wist dat
hij dit niet zou kunnen. Bedeesd sprak hij
dan ook tot de heer van Murran: "Heer,
mijn Meester heeft ons door zijn woorden
leren zingen en deze blijde liederen laat Hij
zich niet ontnemen." Murdoch, die niet
gewend was om ook maar iemand boven
zich als heer te erkennen, werd bleek van
ingehouden toom. En wanneer Lindel hem
niet smekend had aangezien, had hij Harald
ogenblikkelijk hebben heengestuurd. Nu
sprak hij slechts nors: "Je kent mijn bevel:
zing." Toen Haiald zijn harp had gestemd
en het al stil was geworden in de zaal,
wachtte hij heel even voordat hij begon met
zijn liederen. Niemand merkte het, maar in
stilte bad hij tot zijn God om moed en hulp.
Toen opende hij zijn mond voor het eerste
lied, een melodie van het kerstfeest, een
lied over de komst van Christus op aarde.
En zo mooi als hij toen zong, met de dood
voor ogen, zo mooi is er nog nooit gezon
gen in de burcht en ook later niet meer. Het
leek alsof er een betovering over de luiste
raars. Gebrekkig verstonden ze de woorden,
maar de klank van het lied drong diep door
in hun ziel. Het leek alsof de hoge ramen
zachtjes open waren gegaan en er klanken
van ver weg naar binnen woeien. Weer hie
ven de jachthonden hun koppen omhoog en
spitsten hun oren. Ze keken hun meesters
verwachtingsvol aan. Maar deze waren
afwezig en in gedachten. Ze tuurden naar
de vlammetjes van de kaarsen die steeds
helderder en hoger gingen branden. En Lin
del boog het hoofd, zodat het lange zwarte
haar langs haar wangen viel, opdat niemand
kon kijken naai' de tranen in haar ogen.
Toen het lied uit was en de stilte diep bleef
hangen rond de laatste parelende klanken,
scheurde opeens de stem van de Druïde
door de zaal: "Heer van Murran, zult u dan
blijven dulden dat een andere Heer zijn
knechten in uw zalen doet heersen?" Mur
doch hief het hoofd op. De trots werd wak
ker in zijn hart, de trots van de clan. Op dat
ogenblik zag hij zelfs zijn dochter Lindel
niet. Hij legde zijn hand op zijn zwaard en
riep de wacht. Kort was zijn gebod: gooi
die man eruit en door hem nog voor de
morgen. Toen de volgende dag door de kas-
teelramen binnenkwam, was Harald, die de
klank van Christus in deze burcht had
gebracht, als martelaar om het leven
gebracht. Angband de Druïde had toverfor
mules gepreveld boven zijn dode lichaam
om de boze geesten van het christendom
geheel uit te bannen uit deze burcht. Maar
in de weken die volgden bleek dat zijn
toverkracht niet sterk genoeg was geweest.
Lindel, de dochter van de heer van Murran,
had in haar kamer de melodie van het chris
tenlied opgeschreven in het notenschrift
van de harpspelers. En binnen de dikke
muren van haar kamer, van waaruit geen
geluiden doordrongen naar buiten, probeer
de ze 's avonds die melodie te zingen. Ze
zocht naar woorden, maar herinnerde ze
niet en kende ze niet. En zo gebeurde het
dat de heer van Murran zijn dochter iedere
dag bleker en magerder zag worden. De
glans verdween uit haar ogen, en haar stem
werd zwak. Murdoch begreep wat er
gebeurd was: zij was in de ban van de
klank, de klank van Haralds lied. En terwijl
Angband vreesde, dat zijn macht te gering
was om deze kracht te breken, werd de heer
van Murran verdrietig om zijn dochter. En
Lindel ontdekte iedere avond, hoe de melo
die niet echt wilde terugkomen zonder dat
zij de juiste woorden wist. In die dagen van
onzekerheid en gedrukte stemming werden
geen feesten meer gehouden. Omdat Lindel
steeds verder verzwakt raakte, heerste in
heel het kasteel de stilte van een ziekenka
mer. En in die tijd kwam op een zekere dag
een vreemdeling aankloppen bij de poort.
Hij sprak de taal van Murran, gebrekkig, als
iemand die het nog maar net heeft geleerd,
maar men kon hem toch verstaan. Hij vroeg
Murdoch te spreken. En omdat de heer van
Murran op dit moment weinig andere din
gen had om zich mee te vermaken, liet hij
met een nors gezicht de vreemdehng voor
zich brengen. Eerbiedig boog deze voor
Murdoch en gebrekkig, maar toch wellui
dend, richtte hij zich tot de heer van de
clan. "Heer", sprak hij, "ik kom van ver en
met vreedzame bedoelingen. Ik heet Eliger
en ik heb gehoord, dat hier een bard is, Har
ald, die u hebt aangetroffen in de bossen. Ik
vraag u nederig of ik deze bard van uw mag
loskopen. Ik beloof u daarvoor het goud,
dat u vraagt. Wanneer u een prijs wilt noe
men, zal ik het geld aan u komen brengen
binnen één volle maan." "Maar waarom",
zo vroeg de heer van Murdoch aan Eliger,
"zou u deze bard van mij willen kopen?"
"Omdat", zo sprak Eliger, "hij een vriend
van mij is en ik weet dat hij geen kwaad
wilde toen hij de rivier overstak." Toen ver
telde de heer van Murran een Eliger, hoe hij
die Harald had moeten doden omdat hij de
klank van het christendom liet horen in
deze burcht. Eliger verbleekte, toen hij dit
hoorde, maar in zijn hart herinnerde hij zich
opeens hoe Harald op die morgen in de
boshut had gezegd: "Ik ben maai' klank, u
bent de prediker van het woord, het is
belangrijker dat li gespaard wordt dan ik."
Eliger begreep dat hij nu niet mocht zwij
gen. Hij kon zich niet langer alleen als
vriend voordoen. Toch aarzelde hij nog en
om tijd te rekken vroeg hij meer over het
leven en sterven van zijn vriend. Omdat de
heer van Murran de vreemdeling vertrouw
de, vertelde hij hem alles. Zelfs zweeg hij
niet over de naklank van Haralds kerstlied
in het leven van Lindel, zijn dochter. En hij
vertelde hoe verdrietig en ziek zij was,
omdat de melodie niet wilde klinken zonder
de goede woorden. Toen Eliger dit horde,
wist hij dat zijn God hem riep om zich niet
langer schuil te houden. "Heer", sprak hij,
"misschien kan ik uw dochter helpen. Mis-
scheien ken ik een medicijn voor haar ziek
te. Laat mij bij haar om te zien wat ik kan
doen." Omdat de liefde van de heer van
Murran voor zijn dochter in deze weken
sterker was geworden dan zijn ontzag voor
Angband, de Druïde, gaf hij zijn toestem
ming. Eliger, de vreemdeling, werd toege
laten in de kamer van zijn dochter. En daar
is, in aanwezigheid van Murdoch, toen een
wonder gebeurd. Eliger vertelde aan de
heer van Murran en aan zijn dochter, dat zij
niet bang hoefden te zijn voor de woorden
bij deze melodie. "De andere heer, de heer
van de christenen, is niet gekomen om u uit
uw burcht te verdrijven, Murdoch, maar hij
is juist gekomen om u te leren hoe u een
goed heer kunt zijn. Vreest niet voor een
koning, die op aarde kwam als een kind.
Hij droeg geen zwaard toen Hij over de
rivier kwam. Hij brengt juist vrede en blijd
schap. Hebt u dat niet gehoord in de klank
van Haralds lied?" Lindel, verzwakt, knikte
blij. Murdoch boog het hoofd en zweeg.
Toen nam Eliger het papier met de melodie
uit de hand van Lindel en hij zong het
kerstlied met de woorden die daarbij hoor
den. Zijn stem was lang niet zo mooi als die
van Harald. En toch gebeurde het wonder:
door de goede woorden ging de melodie
weer klinken. Lindel richtte zich op in het
bed en haar ogen glansden van herkenning.
En Murdoch keek naar zijn dochter, terwijl
hij ook luisterde. Toen het lied uit was,
brak in de hoge burcht de ban Angband.
Murdoch sprak: "Eliger, ge moet hier blij
ven en ons meer leren over deze andere
heer." Toen hij deze woorden sprak, ving
hij een glanzende blik op uit de ogen van
Lindel, zijn dochter. Toen wist de heer van
Murran ook, dat hij Angband nog op deze
dag zou heenzenden, over de rivier, naar
een ander land.
In de daaropvolgende weken onderwees
Eliger het evangelie van Christus aan de
heer van Murran en aan Lindel, zijn doch
ter. Zij ging herstellen van haar ziekte en
toen haar stem weer vol werd, leerde ze het
kerstlied zingen met de woorden waardoor
de melodie ging klinken. En in de herfst
van dat jaar werd er druk gebouwd op een
weiland naast de burcht. In enkele maanden
verrees daar een kleine kapel, die door Eli
ger werd ingewijd. Voor de toren had Mur
doch twee klokken ut Ierland laten komen.
En Eliger had hoge woorden bedacht om
daarop te graveren: 'Sermone Cano' stond
op de ene klok en 'Sonans Loquor' op de
andere. Op de avond voor het kerstfeest
legt hij in de grote hofzaal uit wat deze
opschriften betekenen. Op de eerste klok is
geschreven "Ik leer zingen door de woor
den" en op de tweede "Zonder klank geen
spraak". "De klokken zijn", zo vertelt hij,
"opgehangen ter ere van de Heer van Har
ald. Hij heeft aan het hof van Murran dui
delijk gemaakt, dat het blijde lied van de
christenen te danken is aan de woorden die
zij van hun Heer hebben geleerd. En (zo
vervolgde Eliger) Hij heeft mij als prediker
geleerd, dat de klank van ons geloof voor
onze woorden uit moet gaan." In die kerst
nacht zijn in deze nieuwe kapel Murdoch
en zijn dochter Lindel als eersten uit het
land van Murran gedoopt. Na hun doop
zong Eliger samen met hen het kerstlied
van Harald. Hun stemmen waren onge
schoold, maar allen in de kapel herinnerden
zich in die nacht het laatste lied van Harald.
En in de stilte na het lied begonnen de klok
ken voor het eerst te luiden over het domein
van Murran. Het evangelie moest nog bin
nengaan in de ondoordringbare wouden van
deze streek. Het was nog onbekend tussen
de zee en de rivier. Maar in die nacht hie
ven vele mensen in de dorpen hun hoofden
op en hoorden al de klank van het kerst
feest.
Wie nu nog eens in Schotland komt, zal van
de burcht alleen een ruïne vinden, maar de
kapel staat er nog. En de oude klokken han
gen er in de toren. Met hun verweerde
opschriften: "Ik leer zingen door de woor
den" en: "Zonder klank geen stem". Wie
het ooit leest, moet nog eens terugdenken
aan Harald de harpspeler!
1 >fj
Het is stil in de kasteelzaal. Zo nu en dan
knetteren een paar takken in het open
haaidvuur. Een regen van sterretjes stuift
dan op om langzaam weer neer te dalen in
de vlammen. Het lijkt alsof er niemand
meer is om zich te warmen bij deze grote
stenen haard. Toch brandt het vuur niet
voor niets. Daai' bij het hoge venster staat
een monnik gebogen ewer zijn lessenaar.
Van tijd tot tijd doopte hij zijn ganzeveer in
de inkt om daarna weer verder te schrijven
op hel grote vel perkament dat voor hem
ligt. Hij werkt aan de kroniek van dit kas
teel. En aan het eind van elke middag komt
de kasteelheer, wanneer hij is teruggekeerd
van de jacht. Hij neemt dan plaats in de
hoge stoel die daar al schuin voor het vuur
staat. In de rug ervan is het trotse wapen
van Murran uitgesneden. Het wapen van de
heren waarover Ludger zo geduldig zijn
kroniek schrijft. Vandaag lijkt het wel wat
moeilijk. Al meer dan eens heeft hij de gan
zeveer neergelegd om een tijd lang te staren
naar de opschietende vuursterretjes in de
haard. Zo staat hij daar ook bij het invallen
van de schemering, wanneer de kasteelheer
opgewekt binnenkomt. Zijn frisse buiten-
stem klinkt door de zaal: "Zo, Ludger, ben
je weer verder gekomen met onze familie
geschiedenis? Laat eens horen hoever je
hebt verteld!" Ludger aarzelt even: hij is
blijven steken in zijn werk voor deze dag.
Toch begint hij voor te lezen. Vandaag was
hij begonnen met een nieuwe periode: de
binnenkomst van het evangelie in het hei
dense Noorden van Schotland. Hij had iets
geschreven over de bloei van de kerk in Ier
land en over de komst van veel Ierse zende
lingen. Met rustige stem leest hij het voor
aan de jonge heer van Murran. Zijn
beschrijving komt tenslotte uit bij dit kas
teel, waarin zij nu samenzijn in het late
licht van de middag. De laatste woorden
van de kroniek op deze dag luiden alsvolgt:
"Het geschiedde in die tijd dat de prediker
Eliger binnenkwam in het slot van de heren
van Murran. Dit was in de dagen van Mur
doch. Hij nu ontving deze prediker als een
vreemdeling, maar werd hem tot een
vriend. Niet lang na de aankomst van die
Eliger begon de macht van de Druïde, tove
naar Angband te wijken. En weldra zond
Murdoch hem weg van zijn kasteel. Hij
ging heen naar de duisternis, weg van het
heldere licht, dat nu was gaan schijnen in
het slot van Murran." Hier stopt de stem
van Ludger. Vragend kijkt hij de meester
aan: "Moet ik verder schrijven over Ang
band in deze kroniek of moet ik zwijgen
over de werken van het duister, die nu volg
den?" De kasteelheer denkt lang na en ant
woordt tenslotte: "Ludger, indien dat wat
gevolgd is, waard is om in herinnering te
blijven, zal het voortleven als vertelling en
nooit worden uitgeroeid, maar het is niet
aan mij te beslissen of het waard is: laat het
daarom in deze kroniek ongeschreven blij
ven." Toen viel er een stilte tussen beide
mannen, alleen verstoord door een knap
pend houtblok in het vuur. Duizenden vuri
ge sterren schoten door de haard. Ludger
keek er nadenkend naar en borg toen zijn
ganzeveer op. Nadat hij wat zand had
gestrooid over de laatste regels om ze goed
te laten drogen, trok hij onopgemerkt terug.
Het werd heel stil in de kasteelzaal. Nog
lang bleef de heer van het slot er zitten
turen in het haardvuur, diep in gedachten.
Alsof het niet opgeschreven verhaal hem
gevangen hield. In de kroniek van de heren
van Murran is echter voorgoed een regel
open gebleven na de beschrijving van Ang-
bands vertrek. Na die onbeschreven regel
gaat de vertelling verder over de bouw van
een kapel en de strijd tegen de Vikingen.
En nergens in de Kroniek wordt weer
gerept over de verdwenen Angband. Toch
is het verhaal dat over hem niet werd opge
schreven, wel bewaard gebleven. Het is een
duister verhaal, maar het leeft voort en
geeft licht. En het wordt hier verteld.
Toen de Druïde Angband door Murdoch
was heengezonden, liet hij de akkers van
Murran achter zich. Niemand heeft hem
daar ooit teruggezien. Vele dagreizen ver
trok hij voort, totdat hij was gekomen in de
grote eenzaamheid van d^ woeste heide
vlakten in het Schotse hoogland. Daar bleef
hij om er onrustig rond te zwerven. In de
nachten hief hij vanaf de heide zijn handen
omhoog naar de sterren en prevelde zijn
toverspreuken. In zijn hart woonde een stil
le maar sterke haat. Als een onuitblusbaar
vuur brandde zijn woede over de komst van
Eliger, de prediker. Door hem was de ban
in het kasteel van Murran gebroken en had
ij zijn macht over Murdoch verloren. Ang
band verlangde ernaar zich groots en grim
mig te wreken op zijn vroegere heer. Zo
reisde zijn ziel in duisternis, ook wanneer
zijn voeten over de zonbeschenen paden
van de dag gingen. Toen de maan reeds drie
maal vol was geweest, verliet Angband
plotseling de eenzame heide en zocht
gehaast de paden die leidden naar de kust.
Een geheimzinnige macht dreef hem voort:
hij had in de avondschemering de lever van
een geslacht konijn onderzocht en tekenen
gevonden die hem nu een grote reis deden
ondernemen. In de tijd van de vierde volle
maan kwam hij aan bij de verre haven naar
het Oosten. Daar voeren vaak schepen van
de Vikingen binnen met hun trotse hoogop-
gerichte voorstevens. Zij kwamen op roof
tocht of zij brachten hun handelswaar die
zij duur verkochten. Vaak namen zij jon
gens en meisjes mee, die zij ergens hadden
geroofd en die ze nu als slaven te koop aan
boden. Angband vermoedde hun handels
plaats en vond hen daar in de avond. De
blonde en rijzige mannen van de overzijde
brachten er hun jonge slaven, aan elkaar
vastgebonden met een lang touw. Het was
in Schotland niet toegestaan, handel te drij
ven met deze Vikingen en het was zelfs
zeer streng verboden slaven van hen te
kopen. Toch gebeurde het. En Angband
kende de wegen. Hij liep langs de jongens
die daar stonden met ontbloot bovenlijf.
Levende koopwaar: jongens die geschikt
waren om te werken op het land of die stuk
ken bos konden rooien voor de kleine boe
ren die hun akkers wilden uitbreiden. Ze
kenden de taal van de Schotten niet en spra
ken alleen de woorden die de Vikingen hun
hadden geleerd. Angband zocht, maar hij
vond op deze avond niet wat hij kwam zoe
ken. Bij de volgende maan kwam hij terug.
Nieuwe jonge slaven waren aangevoerd. En
opnieuw vond hij niet. Maar toen hij bij de
derde maan opnieuw kwam, vond hij een
jongen met een grote wijnvlek op de rech
terschouder: een vreemde vlek zoals eigen
lijk nooit wordt gezien. Hem kocht Ang
band. Snel voerde hij de jongen mee:
samen verdwenen ze over de wegen die van
de kust naar het binnenland leiden. Na lan
ge dagreizen over eenzame en steeds smal
lere voetpaden kwamen ze aan bij de heide
vlakten van het hoogland en voor lange tijd
zagen ze niemand terug. In de eenzaamheid
van het woeste land leefde Angband nu
samen met de jonge slaaf die hij had
gekocht. En daar maakte hij van deze jon
gen een leerling. Hij onderwees hem de taal
van de Schotten. Hij leerde hem de kringen
van de sterren en hun macht en betekenis.
Hij oefende hem in het slachten van dieren
en in het lezen van de tekenen die in de
Hara/d, de^ kav^^eUv
Ve^ kloAilo t^tKV het k£vstf*"ist
m m m- m tr m' -.r
i -