Het is deze kerst opvallend groen bij de Toyota-dealer. Ontmoet de sterren van onze kerstshow. Van U t/m 30 december. Automobielbedrijf Flakkee B.V. doorJ. W. Ooms De winter, die zo onverwacht vroeg ingeval len was, had vier motortjalken gevangen in zijn ban. Die bodempjes lagen in het ijs gemeerd in de Boezem nabij de zogeheten Donk. Die binnenschepen lagen op een kluitje bij elkaar. De schippers hadden dagenlang niets anders te doen dan naast de scheepswand een smalle sleuf vrij te houden om te voorkomen, dat de schepen door het ijs uit hun verband gerukt zouden worden. En verder keken ze om de haverklap naar de lucht, op hoop van ander weer. Maar de tucht bleef even onbarmhartig strak staan en de wind bleef met grimmigheid uit het oos ten waaien. Schipper Mud van de Verande ring liep met een bar en boos gezicht rond. De vorst had zijn plannen en zijn besom- ming in duigen gegooid. Hij zou een retour vracht persstro hebben kunnen meenemen naar bovenuit, maar de vorst had een streep door zijn rekening gehaald en de conditione ring van de retourvracht moest afgeschreven worden. De schipper van de Johanna II had een andere en bezadigder aard. Hij zei met bedaarde doch gewisse stem, dat het weer in goede handen was en dat alles zijn bestemde tijd had, de vorst zowel als het menselijk leven. Daarom gaf het geen pas om te foete ren over het mislopen van die vracht stro. En in de Zwerver was het weer mis. De schipper van dit gelijnde schuitje was balorig jegens zijn vrouw. De mensen zeiden van het echt paar: Bij elkaar deugen ze niet, maar van elkaar meugen ze niet. Schipper Mud, vast- gemeerd aan de Zwerver en die daardoor de twist tussen het echtpaar uit de eerste hand gewaar werd, had daar zijn gedachten over. In alle huwelijken was er wel eens een vuil tje aan de lucht, was zijn opvatting. Het leven is geen suikerzoet sprookje, de zonde zit er tussen. Maar op de Zwerver staat het weerglas regelmatig op onbestendig. Hun huwelijk was de samenvoeging van twee vinnige tegenpolen geweest, maar ze waren van lieverlee in buizig water terecht geko men en ze wisten klaarblijkelijk geen van beiden het roer zodanig te hanteren dat ze in een luwtje terecht zoude komen. Schipper Age van der Slikken en Marie Touw martel den elkaar voortduren met de haken en ogen van spitse woorden. Soms hoorde Mud de harde en kwade stem van Age opklinken uit de roef van de Zwerver. Het was bitter om aan te horen. Elke dag opnieuw scheen Age zijn vrouw te sarren met verwijten over alles en nog wat. Wat was de oorzaak, dat het zo hopeloos scheef zat tussen die man en vrouw? Wat was de oorzaak? De schipper van de Broedertrouw wist er meer van. Maar hij zweeg er over, want Jannes Kreuk van de Broedertrouw was geen veelprater - en zéker niet over anderen. Jannes wist, dat er iets knaagde aan het hart van Age en van Marie. Noem het verdriet of neergeslagen verwachting - het was in ieder geval iets waarover een vent niet babbelde. Schipper Age van der Slikken trachtte integendeel door rauwe woorden het verdriet of de onte vredenheid of wat het dan ook mocht zijn, verborgen te houden. Maar Jannes Kreuk wist dus, waar het bij die twee van de Zwer ver schortte: dat echtpaar zou zo graag een kind gehad hebben. Het was een onvervuld verlangen gebleven, bij Age in ontevreden heid ontaard, bij Marie oorzaak van een altijd woekerende smart. Marie wist het ech ter te dragen zonder uiterlijke opstandigheid - en daarin was zij heldhaftiger dan haar man. Maar zwaar was het wel. In deze decembermaand, met de vorst zo ongewoon vroeg in vaarten en boezems, ook weer. Vier bodems lagen geboeid in het ijs en in twee schepen taterde kinderen in de roef. Mud van de Verandering had zijn oudste jongen reeds als knechtje voor de mast varen en dat was pas voordelig schipperen. In de kajuit van Zwerver hing vaak een benauwende stil te, die bij de schipper soms de vraag deed opkomen, welk doel zijn leven had. Age vond zich een schipper zonder vooruitzich ten; na hem en Marie zou er niemand meer zijn die met zijn schip over de binnenwate ren her en der zou varen met op de kajuit plank de vertrouwde letters: schipper A. van der Slikken, Bolnes. Na elf jaar van verlan gen en met Marie dokteren bij verschillende specialisten, was zijn vurig verlangen welis waar in stiller bedding gekomen, maar van berusting was geen sprake. Daardoor was in de plaats van de hoop de opstandigheid gekomen. De schippers gingen soms de wit te besneeuwde polder in, ze hadden immers niets te doen. Een dag of wat voor Kerstmis ging Age er in zijn eentje op uit. Op zijn gemak door het bevroren koeland overdacht hij, dat het eigenlijk ongehoord was, dat een schipper in een wijde polder dwaalde. Maar als het water niet meer vloeien kan, ligt het schippersleven onttakeld. Hij zag een paar boeren bezig met het vellen van bomen. Tus sen een rij populieren stonden hier en daar ook knotwilgen; die wilgen hakten ze om. Age had één keer in zijn leven in het woon huis van een rijke reder in Rotterdam een schilderstuk van Breughel gezien, een win terlandschap. Nu zag hij de boeren bezig in het verstorven wijde land en hij dacht aan dat schilderij. De reder had gezegd, dat het bijna vierhonderd jaar oud was, maar dat de winter altijd hetzelfde bleef, grimmig en mooi tegelijk en dat het schilderstuk daar door altijd modem bleef. Age mompelde bij zichzelf terwijl hij naar de bomen rooiende boeren keek: "Alle mensen gaan ploeterend en zwoegend over een onbarmhartige hard- bevroren wereld..." Toen hij bij de boeren gekomen was, begon hij een praatje. Of lie ver: de boeren begonnen met hèm een gesprek. Ze vroegen of hij een schipper was van de schuiten die bij de Donk ingevroren lagen. Age antwoordde bevestigend. Hij zei: "Jullie hebben een heel karwei om die bomen te rooien." De oudste van de twee boeren haalde de schouders op. "'t Valt mee. We vellen de knotwilgen, want de peppels gunnen ze 't leven niet meer. Bomen vech ten het soms onder de grond uit, begrijp je. Ze trekken de voedingssappen weg - en H^ i^" WiO/nr 1/1/ r^r\mc> meestal moet er dan één het loodje leggen. Met wilgen heb je bijna nooit last, dan zijn willige bomen. Die nemen gauw genoegen met het plekje dat ze hebben en ze laten zich willig buigen. Ze worden gekapt en geknot en verramponeerd, maar ze groeien dank baar door. Peppels niet; die eisen teveel voor zichzelf op, ze zijn te statig." Age dacht onwillekeurig aan Marie en hij vroeg zich af, of deze boeren er weet van hadden dat het tegenwoordig niet zo goed boterde tussen hem en zijn vrouw."Ja, ja", ging de oudste van de twee boeren verder - en het was als of hij meer tegen zichzelf dan tegen een ander sprak - "ze hebben het wel eens over kerels als bomen.nou, wij lijken dikwijls veel op peppels: we zijn veeleisend en statig. Maar hoe je 't ook bekijkt, we zullen nog eens knotwilgen moeten worden, knotwil gen die erbarmelijk gehavend zijn door weer en wanweer, maar die toch dankbaar zijn voor het plekje waar ze staan en die tegen verdrukking in willige wilgen worden, als je begrijpt hoe ik het bedoel." Jazeker, Age begreep de boer wel. "Dan weet je, hoe 't geschapen staat. Overmorgen hopen we 't kerstfeest te gedenken - maar hoe zal een mens ooit in zijn leven kerstfeest kunnen vieren als hij geen inzicht heeft gekregen in zijn werkelijke staat?" "Ik begrijp wat je bedoelt", zei Age. "Als wij een kleinigheid- je hebben leren zien hoe wij er aan toe zijn, dan vieren we geen feest, maar dan huilen wij bij de herdenking van de vleeswording van het Woord", vervolgde de boer. "Ik ga maar op huis aan, 't is mij te koud om lang stil te staan", zei Age. "'k Ga naar m'n Zwerver terug. Gegroet!" Natuurlijk moest hij op de terugweg telkens denken aan de woorden van de boer die knotwilgen velde. Hij dacht: die boer heeft mij retourvracht meegegeven waar ik niet om gevraagd heb.Hij nam zich voor, er niet meer aan te denken, maar liever zich te dwingen, over andere dingen te piekeren. Dat deed hij ook inderdaad... maar toen kwam hij vanzelf weer bij datgene wat hem bijna tot een kwel ling geworden was: hun kinderloosheid. Toen hij de schepen in het oog kreeg, waar van de windvaantjes naar het wes ten wezen, dacht hij: mijn Zwerver is een eenlijke schuit, zonder kin dergesnap. Op de Johanna II hin gen luiers te drogen; de doeken waren stijfbevroren, het vroor dus nog flink. Was er nu maar te varen, dacht Age, viel er maar te beulen met laden en lossen, dan zou dat gemier in mijn hoofd over mijn kin derloze trouwjaren geen kans krij gen Maar het bleef maar vriezen, 't was al de achtste dag van strenge vorst en daardoor waren zijn han den werkeloos gemaakt. Hij klom aan boord van zijn tjalk en hij voel de de opstandigheid weer in hem omhoog komen. En daar zat dan Marie weer in de kleine roef. Ze had het petroleumlampje al aange stoken, want zij moest kousen stop pen en dat was zonder de lamp al bijna niet meer te doen. Age viel volkomen zonder reden tegen haar uit over het kacheltje, dat een onaangename lucht verspreidde; zij was weer het mikpunt van zijn opgekropte mistevredenheid geworden. "Ik heb je al dikwijls gezegd, datje 't kacheltje niet poet sen moet, want dat geeft stank in de roef. En jij... je zit maar met een miserabel somber gezicht mij het leven zuur te maken." "Age", zei Marie. Meer niet. Ze had geen vin nig weerwoord, zoals dikwijls het geval was. Ze zei alleen maar: "Age". En zij keek haar man aan en hij zag, dat er tranen in haar ogen stonden. Age had eensklaps spijt van zijn boze, ongemotiveerde uit val en een ogenblik greep hem het besef, dat Marie waarschijnlijk meer leed onder hun kinderloos heid dan hij. Marie zette koffie. Ze keek op de wekker, die achter een ijzerdraadje op het schapje stond. "De dagen duren lang als er niet gevaren kan worden", zei ze toen. Nadien zat Age lange tijd somber voor zich uit te staren. Hij dacht aan de boeren, die bomen rooiden in de polder. Hij dacht aan de woorden van de mans, die het over statige peppels en willige bomen had. "Vreemd eigenlijk", overwoog Age, "als wij met z'n drieën zouden wezen. Marie en ik en een kind, dan zou 't in onze roef misschien zijn zoals het hoort.Gedrieën zouden Marie en ik meer getweeën zijn dan nu.Voor buitenstanders leek het raadselachtig: nu, met zijn tweeën, waren ze eenzaam en alleen. De volgende dag, daags voor Kerstmis, stonden de schippers van de ingevroren schuiten bij elkaar op het ijs. Ze keken naar de lucht, die eender koud en strak bleef, nu al dagen lang. Ze spraken over het weer, ze hadden het uitvoerig over straffe winters en over vroege winters, zoals nu. Schipper Mud verklaarde, dat de winter zijn kalf aan 't verleggen was: vroege win ters worden kwakkelwinters, verzekerde hij. Maar intussen kaapten de vrachtauto's hun de ladingen voor de neus weg. En er zou een tijd komen, dat er alleen nog binnenschepen zouden zijn voor de pleziervaart, meende hij. En daarop zei Mud, terwijl hij zich tot Age van der Slikken richtte: "En dan is het dus afgelopen met de beroepsschipperij. Dan geeft het niet al heb je geen jongen die het roer van je kan overnemen als je zelf niet meer kan." De woorden waren echt goed bedoel, maar ze troffen de schipper van de Zwerver als vuistslagen, ze kwamen om zo te zeggen verkeerd aan. "Hou jij je misselij ke opmerkingen voor je. Mud!" viel Age uit. De schipper van de Johanna II trachtte ohe op de golven te werpen door te zeggen: "Stil nou maar, geen ruzie, mannen. De heb kinde ren en dat acht ik een zegen van Boven, maar ik kan mij best voorstellen, dat Van der Slik ken jaloers op ons is omdat wij, als aUes naar onze wensen verloopt, opvolging aan boord hebben. Maar Age weet toch, dat je desnoods een kind aannemen kan? Adopte ren noemen ze dat. Maar dat zijn allerper soonlijkste zaken en daar mogen wij ons dus niet mee bemoeien." Age zei geen woord meer. Hij keek strak naar zijn welgelijnd motorschip van vijftig ton.waar in de toe komst geen opvolger zou zijn. "Ik heb eens gelezen", vervolgde de schipper van de Johanna II nadenkend, "dat iemand op Kerstavond een vondelingetje aannam..." "Ach man, praat niet over zoetsappige en ongeloofwaardige verhaaltjes van vroeger", viel Mud uit. "Verhaaltjes zijn meestal heel anders dan het leven zelf." En toen zei Jan nes Kreuk van de Broedertrouw, die tot op het ogenbhk gezwegen had: "De denk zo bij mezelf.ik denk.misschien was dat ver haal over dat aannemen van een vondelinge tje op Kerstavond overdrachtelijk bedoeld. Want er worden met Kerstmis wel lieve ver sjes gezongen, maar van onszelf uit willen wij het Wonder van Gods ontferming niet aanvaarden. De wereld versiert het kerstge beuren om te camoufleren dat ze de Zoon verstoot." De mannen gaven hier geen ant woord op. Age bleef onafgebroken naar zijn schuit kijken. "'t Zal voorlopig nog wel blijven vriezen", meende de schipper van de Johanna II. "Het is aankomende maan en je ziet veel dat de vorst dan blijft voortduren." Mud begon weer te zeuren over de retourvracht stro, die hij nu missen moest. "Want bedenk wel", zei hij, "ik heb mijn vrouw en mijn kinderen, ik kan geen stroppen lijden. Iemand zonder kinderen kan gemakkelijker zonder grote inkomsten toekomen dan ik, nietwaar?" En terwijl hij dit zei, richtte hij zijn blik op Age van der Slikken. Het trof Age diep. Hij werd eensklaps bezeten van woede. Met een sprong vloog hij Mud op het lijf, waardoor de schipper van de Verandering mggelings op het ijs stortte. Jannes Kreuk schrok het hardste van deze woede-uitbarsting; hij gaf een schreeuw van ontzetting en riep: "Maak toch geen ruzie, mannen! Val mekaar niet lastig!" Jannes trachtte de vechtenden te scheiden. Dat lukte hem ook: Age van der Slikken kwam plotseling tot bezinning. Hij liet Mud los en stond schuldig te kijken naar de schipper die moeizaam overeind krabbel de. "Ik dacht, dat ik niks miszegd had", zei Mud, die kennelijk geschrokken was van de woede-aanval van Age. Maar Jannes Kreuk stak bezwerend de handen omhoog en fluis terde toen tot Age: "Ik begrijp het wel, o man, ik begrijp het wel! Maar je zal 't moe ten dragen, dat er in jouw roef geen jong goed kraait." "Ik was weer een peppel", bromde Age; maar die woorden begreep de ander niet. En toen liep hij weg en dook zon der een groetwoord in zijn roef. Maar op zijn schuit hield hij het niet langer uit. Hij zei tot zijn vrouw, dat hij nog een luchtje ging scheppen. Marie zei: "Blijf liever birmen met die koude oostenwind, wat heb je met zulk weer buiten te zoeken?" Hij gaf daar geen weerwoord op, doch trok opnieuw zijn jekker aan. In zijn eentje dwaalde hij door de koude polderwereld. De deemstering begon te vallen. Hij keek achterom en zag nog vaan de in het ijs geboeide binnenschepen, als achtergebleven trekvogels zielig op een kluitje bijeen. Morgen zou het Kerstfeest zijn, maar wat betekende dat voor hem? Hij dacht weer aan de woorden van de boer die bomen velde. En het was hem, of hij ook de stem van Jannes Kreuk van de Broedertrouw weer hoorde: De wereld versiert het kerstge beuren om te camoufleren dat ze de Zoon verstoot... En ineens kreeg Age van der Slikken te zien, dat hijzelf het Woord dat Vlees geworden was eveneens verstootte. Hij lag om zo te zeggen vastgevroren en als hij door de ontferming van God niet in open water gebracht zou worden, zou hij van zijn levensdagen niet naar Bethlehem kunnen varen. Hij wilde er niet in berusten dat het voor hem en Marie niet weggelegd was, een kind te bezitten; hij wilde niet buigen voor hetgeen over hem besloten was. Opnieuw dacht hij aan de bomen. Een wilg was willig, maar een peppel niet, had de boer gezegd. Hij, Age van der Slikken, zou wilUg gemaakt moeten worden om het Andere Kind, het Kind van Bethlehem te ontvangen. Hij bleef een ogenblik in diepe gedachten verzonken staan. Hij voelde niet hoe koud de oostenwind over de polder woei. Hij rilde eensklaps; niet van kou was het dat hij rilde, maar van verschrikking omdat hij ineens zichzelf kreeg te zien als een groot zondaar, een verlorene. Age liep terug naar de sche pen. Het begin nu donker te worden. Hij zag de kleine trossel binnenschepen niet meer; de schepen hadden geen toplicht in de mast, want dat was overbodig geworden nu het water de scheepvaart lamgelegd had. Toen Age dicht bij zijn schuit gekomen was, zag hij een gestalte die roerloos in het avond- donker stond op de flauw oplichtende ijs vloer. Hij ontdekte dat het Jannes Kreuk van de Broedertrouw was. "Sta je 't winterweer nog te bestuderen?" vroeg Age. "Voorlopig krijgen we geen ander weer, denk ik", ant woordde Jannes. Zijn stem klonk bedaard en vertrouweUjk en bijna overredend in het duister. "Ik hoorde ganzen over gaan. En zolang mijn mast met ijzerbeslag blijft zin gen, is er geen kijk op milder weer. Met koud weer neurt er altijd een deuntje in mijn mast, net als somhiige telefoonpalen aan de wal. Maar ik stond uit te kijken naar jou. Ik wist dat je weg was, ik wachtte op jouw komst, 'k Zou graag wat met je gesproken hebben. Mud heeft het vanmiddag misschien niet begrepen, maar ik begrijp wat er knaagt in het hart van jou en je vrouw. Jullie hebben geen kinderen - dat heeft een deuk in jullie huwelijk gegeven, als ik dat zo zeggen mag. En ik geloof dat ik niet nalaten mag om jou te zeggen dat het wonder van Gods genade voor een verloren mensdom door het zenden op deze wereld van Zijn Zoon, ook gedeuk te huwelijken helen kan. Je denkt misschien: waar bemoeit de man zich mee, maar als we iets leren begrijpen van Lucas 2, dan krijgen we alles anders te zien. Dan krijgen onze verlangens ook een andere kleur. Age!" "Hoe bedoel je dat?" vroeg Age, ofschoon hij de diepere betekenis van de woorden van Johannes Kreuk wel begreep. "Man, Age, het ijs in deze Boezem is hard, we liggen er met onze schepen weerloos in gevangen. Maar harder nog is het ijs van ons hart! Het moet ontdooid worden, man!" "Ja", zei Age, nauwelijks hoorbaar. "Maar ik ben een pep pel, ik kan mezelf nooit een willige wilg maken." Hoewel de schipper van de Broe dertrouw niet precies begreep, waarom Age ineens over bomen sprak, was de beeld spraak hem toch wel duidelijk. "Ik geloof dat ik je begrijp. Age. Ja, knotwilgen kunnen een erbarmelijke vorm krijgen, het lijken soms bidddende verfomfaaide gestalten. En dat moet het zijn met jou en mij en iedereen: we moeten bidders worden aan de troon van Gods erbarming. Maar dan kunnen we niet anders bidden dan: Heere, léér ons bidden." Age zei langzaam - en het was of er een snik in zijn keel zat - dat het allemaal zo moeilijk was, maar dat hij één ding wist: dat hij geen Kerstfeest zou kunnen vieren. "Als je de wetenschap hebt dat het van jou kant niet kan, dan wil de Heere je ontmoeten in Zijn Zoon", zei Johannes Kreuk bewogen. En toen ging Age naar zijn schuit en er was in zijn hart een zonderlinge gedachte, die hij niet kon benamen, niet onder woorden kon brengen. Morgen zou het Kerstfeest zijn - wat zou hij met dit Kerstfeest doen? Plotse ling rees er als een schreeuw een gebed op in zijn hart: "Heere, ik ben het volstrekt onwaardig, maar openbaart U in Uw Zoon aan mij, ontdooi het ijs van mijn hart, opdat ik naar Uw genadetroon kan varen!" De schipper van de Zwerver voelde niet, dat er tranen over zijn gezicht biggelden. Die tra nen waren het begin van het Kerstfeest voor Age van der Slikken. Uit de bundei: 'Door 't licht dat nu ontstoken is', onder redactie van Rik Valkenburg. TOYOTA Vs. Dorpsweg 28 3245 VC Sommelsdijk Tel. (0187) 48 44 66 EiuvriDEn vrijdag 22 december 2000 72e jaargang ^V^ nr. 6967 ekr. streekblad op gereformeerde grondslag voor de zuid-hollandse en zeeuwse eilanden tllEUWS Schipjpers ifv (tet ijs Tijdens onze kerstshow hebben wij een primeur: de milieuvriendeUjl<e Toyota Prius. Het is de eerste In serie gebouwde hybride-auto die op elektro-energie én benzine kan rijden. Deze revolutionaire Toyota is ongelooflijk stil, extreem zuinig en uiterst vriendelijk voor mens en natuur. De Prius bepaalt met behulp van een computer of hij op de zuinige benzine motor rijdt, op de schone elektro-motor of op beide. Een unieke vinding die niets afdoet aan de kwaliteit van uw mobiliteit, en net zo comfortabel, ruim en veilig is als iedere andere Toyota. De Prius en natuurlijk ook de andere Toyota-sterren kunt u ontmoeten tijdens onze kerstshow van U tot en met 30 december. Breng uw kinderen gezellig mee. MAAK EEN PROEFRIT EN FEEL THE POWER! Genoemde prijzen zijn inclusief BTW, exclusief kosten rijMaar maken en verwijderingsbijdrage. W/jzigingen voorbehouden

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 2000 | | pagina 25