k
Collecte Kinderhulp blijft
bittere noodzaak
Groeiend aantal aanvragen voor financiclc ondersteuning
Het Nationaal Fonds Kinderhulp
heeft van 7 mei tot en met 13 mei de
jaarlijkse nationale collecteweek.
Bijna 30.000 vrijwilligers gaan op
pad om geld in te zamelen voor kin
deren die te maken krijgen met
jeugdhulpverlening. Dat is hard
nodig, want het aantal aanvragen
voor financiële ondersteuning groeit.
Er daalde een engel
in Bergen-Belsen
[5n^^
Toen zei de vreemdeling:
"Er gebeuren meer dingen tussen hemel
en aarde, die wij mensen niet begrijpen
"Vanmorgen hebben wij Jozef Cohen
begraven", zei de vreemdeling tegen
mij. "Hebt u Jozef Cohen misschien
gekend?" "Nee", zei ik, "ik was hier in
de buurt en ik ben uit nieuwsgierig
heid deze Joodse begraafplaats even
binnengelopen, ik ben een kranten-
man en u weet wel, krantenmensen
zijn nogal nieuwsgierig uitgevallen".
"Jozef Cohen is 83 jaar geworden",
vervolgde de vreemdeling, "ik dacht
dat u hem gekend had".
"Nee", zei ik nogmaals, "ik heb hem
niet gekend, ik stond hier zo maar
even te kijken".
"Als u tijd hebt zou ik u de geschiede
nis van Jozef Cohen kunnen vertellen,
als krantenman zult u er interesse
voor hebben. Hij is dertien jaar gele
den aan de hel van het concentratie
kamp Bergen-Belsen ontkomen. Het
gebeurde op Pasen en het is een
vreemde geschiedenis, maar mis
schien hebt u interesse?"
Ik had interesse en op een nog wat
koude voorjaarsdag hebben we een
beschut hoekje opgezocht op de Jood
se begraafplaats en de vreemdeling
heeft mij de wonderlijke geschiedenis
verteld van Jozef Cohen.
In het najaar \an 1943 werd Jozef Cohen
door de Gestapo uit zijn huis gehaald. Door
bijzondere relaties had hij het nog lang kun
nen redden, maar er zal wel v\eer gepraat
zijn. zoals er zoveel gepraat werd in die tijd.
Jozef Cohen stond in verbinding met de
ondergrondse en daar hadden ze lucht van
gekregen. Toen sloeg de Gestapo toe en hij
kwam in de Euteipestraat terecht, het
beruchte Gestapo-huis. Gelijk met zijn
dochter, die al weduwe was en w^el als koe
rierster optrad. Zij was geen erg Joods type.
Het kleindochtertje van Jozef Cohen, Esther,
namen ze ook mee.
Er werd veel gevloekt en geslagen in de
Euterpestraat. maar ze zwegen en er was
geen bewijs. Toen nog niet. Ze verdwenen
alle drie naar het concentratiekamp Bergen-
Belsen. Jozef Cohen was toen nog geen
zeventig, maar de gebeurtenissen hadden
hem wel oud gemaakt. In Bergen-Belsen
o\erkwam Jozef wat zoveel Joodse mensen
is ON'erkomen: honger en mishandelingen en
dan door de schoorsteen.
Er was één lichtpuntje in het leven van Jozef
Cohen, "s Avonds als de schemering kwam.
liep Jozef Cohen naar de draadafrastering en
als hij dan op een bepaald punt ging staan,
kon hij in het \rouwenkamp kijken. Hij werd
gedekt door een barak, zodat de beulen hem
niet zagen. Dan liep zijn dochter met Esther
e\en langs de draad van het \rouwenkamp
en het kleindochtertje stak dan de hand op
naar opa en Jozef Cohen stak ook even de
hand op. Dat was een klein lichtpuntje, zo
lang het duren zou.
Op een namiddag was de kleine even aan
haar moeder ontkomen en ze liep alleen naai
de afrastering van het vrouwenkamp. Jozef
Cohen zag het en gebaarde dat het kind terug
moest gaan. Esther begreep het niet. de
afstand was te groot. Toen oxerschreed het
kind de niimte die \erboden was bij de afras
tering.
In de wachttoren op de hoek xan het kamp
zat de S.S.-man Heinrich Stolz inet een
mitrailleur. Hij schoot op het kind. dat arge
loos in de verboden strook liep. Hij schoot
raak en erdiende twee dagen extra \'erlof.
Het kind lag op de grond en het werd niet
weggehaald. Het lag er een uur en toen was
het dood. Dat was in de w eek voor Pasen en
Jozef Cohen zag het allemaal en stak alleen
maar beide handen in de hoogte en mompel
de: "Jahwe. Jahwe". God zou dit zoeken.
Die dag stierf er ook iets in Jozef Cohen: hij
heeft nooit meer gelachen. Dat kleindochter
tje was hem alles.
De vreemdeling z^veeg even en wij bei
den tuurden naar de verse graflieuvel
waar die dag Jozef Cohen begraven
was.
Enige dagen later brak Pasen 1944 aan. De
S.S.-man Heinrich Stolz had zijn twee dagen
extra veriof gehad, omdat hij een jodenjong
doodgeschoten had en nu had hij op de
a\ond \-an eerste Paasdag de wacht aan de
ingang van het kamp.
Dat stond Heinrich Stolz echter slecht aan.
Hij was liever naar de kantine van het S.S.-
gebouw gegaan om met de anderen van de
kampleiding Pasen te vieren met veel drank
en \eel srouwen. die maar al te graag uit de
naburige stad gekomen waren om met de
kranige S.S. te fuiven. En dan vooral veel
drank, want al was het maar een jodenjong
geweest en had hij de Führer een diensl
bewezen, hij moest er toch soms aan terug
denken, hoewel hij bij de opleiding geleerd
had hard als staal te zijn: \'ooral teg"enover
het jodengespuis. En nu knapten ze hem met
die wacht op. Wachtmeester Blitz had één
man genoeg ge\onden. dan kon de rest feest-
\ieren.
Wal zouden die joden ook. die als schapen in
de barakken zaten en die toch allemaal cre
peerden: de een wat vroeger, de ander wat
later. Vanmorgen had hij nog een oude jood
tegen de grond getrapt, omdat die hem zo
aankeek. Dat was die gekke jood geweest.
die met de handen in de lucht had gestaan
toen dat jodenjong over de grond tolde. Een
best schot. Nee, hij moest maar geen dmkte
maken, want hij had het best in dit kamp.
Oom Ludwig had een hoge baan in de partij
en daaraan had hij deze kampbewaking te
danken. Anders was hij vast en zeker naar
Rusland gestuurd en je kon beter een stel
joden helpen opruimen, dan een schot in
Rusland op te lopen of te bevriezen in de
ban-e winter van het oostfront. Nee, hij zou
deze wacht maar nemen, want als je iets ver
keerd deed. zat je zo in Rusland met een
enkele reis. Hij zou zich wel redden. Hij had
van oom Ludwig een beste fles Franse cog
nac gekregen, die oom zelf meegebracht had
uit Parijs, daar zou hij straks eens Pasen mee
gaan vieren. De joden liepen niet weg. Hein
rich Stolz lachte honend als hij aan dat zoot
je in de barakken dacht.
In de kantine van het S.S.-gebouw werd
luidruchtig feest gevierd. Drinken en verge
ten, want de oorlog ging niet zoals hij gaan
moest, maar de Führer zou er wel wat op vin
den om de kansen te doen keren.
De kampcommandant was ook aanwezig.
Een echte jodenhater. Bij hem had het tuig
geen enkele kans.
Er waren ook vrouwen uit de naburige stad,
die ook wel eens een Ncrzetje nodig hadden
met al die helse bombai'dementen.
Net voor het feest begon, had de kampcom
mandant een brief gekregen. Van de Gesta
po uit Berlijn en getekend door Himmler
zelf. Een brief om alle aandacht aan te
schenken. De kampleiding van het kamp
Bergen-Belsen ki'eeg de opdracht om de
Nederlandse Jood Jozef Cohen te ondervra
gen: die zou, volgens verkregen gegevens,
namen en adressen weten \an Nederlandse
oproerlingen, \'an zogenaamde verzetsstrij
ders, die de Gestapo graag in handen wilde
hebben. Ten koste van alles moest Jozef
Cohen de adressen en namen noemen.
De kampcommandant lachte giimmig. Die
jood zou ze noemen.
Tegenover de commandant zat wachtmees
ter Blitz. Dat was de man die dergelijke
zaakjes kon opknappen. In Warschau had hij
alle ervaring opgedaan.
"Wachtmeester Bhtz".
De wachtmeester zette het glaasje fijne
Franse likeur neer. dat hij aan een halfdron
ken rouw naast zich voerde. "Tot uw orders
commandant".
"Blitz, hebben we hier een jood. Jozef
Cohen, een Hollander, die volgens de kamp-
administratie in barak 13 moet zitten?"
"Ik geloof het w=el commandant, al ken ik het
tuig niet uil elkaar. Ja, zo"n half simpele
jood. Wat is er met hem?"
"Opdracht van Berlijn. Blitz, hij weet namen
van oproerkraaiers in Holland en die moet jij
er maar eens uit persen. Begin er morgen
meteen maar mee, want Berlijn heeft haast.
Is dat wat voor jou?"
de valse ogen van de wachtmeester gingen
half dicht. "Zeker commandant, en hij zal
praten, al zal ik hem het laatste lood vlees
\'an de bolten scheuren, laat dat maar aan mij
over".
De commandant hui\'erde zelfs even. Wie in
de klauwen van Blitz verviel... "Maar denk
er om Blitz, werken met verstand, hij mag
niet onder je handen dood gaan. want Berlijn
kan hem zelf willen hebben. Maar deze
opdracht moeten we uit\oeren en we moeten
de eer van ons kamp ophouden. Blitz, hij
moet praten".
"Hij zal praten, commandant".
Het S.S.-gebouw dreunde van de lallende
zang van de S.S.-ers en in de barakken waren
de joden. Samengepropt in de smalle bed
den.
Juist omdat het Pasen was hadden ze de hele
dag moeten w erken. Stenen sjouwen. Van de
ene hoop naar de andere hoop en dan weer
terug. Steeds in looppas en opgejaagd met
guminiknuppels en geweerkohen. Zinloos
gedoe, dat echter de stumpers doodmoe
maakte en ze deed wankelen op de verma
gerde benen. Deze eerste paasdag waren er
drie gevallen. Twee waren meteen gestor-
xtn. de derde w^as met een slag van een
geweerkolf afgemaakt. Morgen zouden ze in
het crematorium Nerbrand worden.
Na het werk hadden ze uren op de appèl-
plaats gestaan, omdat de S.S. voorbereidin
gen voor het feest moest maken. Eten was
weer eens niet verstrekt: waarom wisten de
joden niet. De S.S. gaf geen tekst en uitleg.
En nu lagen ze te hongeren in de stinkende
barakken.
Jozef Cohen lag met twee andere "geraam
ten" in een bed. Meer ruimte was er niet.
Sommige gevangenen lagen met open ogen
te staren in de duisternis. Anderen sliepen
hun onrustige slaap en soms schreeuwde er
een als een verw ond dier.
In een van de kribben lag de oude Benjamin
Godschalk, die nog maar één oog had: het
andere was door een gummiknuppel blind
geslagen. Eindeloos lag de oude te mompe
len: "'Let op mijn geschrei, o Heere, want ik
ben zeer uitgeteerd: red mij van mijn ver\ol-
gers, want zij zijn machtiger dan ik".
Niemand hoorde meer wat de oude daar lag
te mompelen in barak 13. men was aan zijn
geprevel gewend. Hij zou door blijven pre
velen tot de dood zich ook over hem zou ont
fermen.
Jozef Cohen kon niet slapen. Sinds zijn
kleindochtertje door het geweld was ten
onder gegaan, had het leven geen betekenis
meer voor hem. Zijn schoonzoon was ver
moord, zijn kleindochtertje was vermoord,
zijn dochter zou in het vrouwenkamp ten
onder gaan en zelf zou hij ook volgen.
Steeds weer zag hij de kleine Esther voor
zich, kraaiend op zijn knie, toen ze nog
geluk gekend hadden in het bovenhuis in
Amsterdam. Het was voorbij en zou nimmer
terugkeren.
Jozef Cohen kon het niet langer uithouden in
die barak, want heel die avond van Pasen
was er een wonderlijke onrust in zijn hart.
Het was of hij onbewust de dag van morgen
voor zich zag, als wachtmeester Blitz hem
door een hel van ellende zou slepen.
Voorzichtig liet Jozef Cohen zich uit het
benauwde bed zakken en stil ging hij naar
buiten. Dat was verboden, maar wat kon
hem dal nu schelen. Ze mochten hem neer
schieten zoals ze Esther neergeschoten had
den. Maar niemand lette op hem, want de
S.S. vierde feest en Heinrich Stolz aan de
poort dacht alleen maar aan zijn fles Franse
cognac en aan Grethe, hel meisje uit de bar
in de stad, dat hem straks een poosje gezel
schap kwam houden. Hij mocht toch ook
wel wal hebben op deze Paasavond, nu ze
allemaal feestvierden en ze hem met die ver
vloekte wacht hadden opgescheept. Naast de
grote poort was de kleine poort, die alleen
maar bestemd was voor de kampleiding. Die
kleine poort had hij op een kier gezel, dan
kon Grethe zo binnen komen. Dat was legen
de voorschriften, maar wie lette er deze
avond op? Ze vierden immers feest en de
joden waren alleen maar bang, die mochten
trouwens niet eens buiten de barakken
komen en naar de poort gaan. Die fles cog
nac en Grethe. die zouden deze avond nog
goed maken...
Buiten de barak stond Jozef Cohen. Boven
hem was de mei sleiTen bezaaide hemel en
ginds was hel S.S.-gebouw, waaruit dronke-
mansgelal klonk. Straks zouden de Ameri
kaanse bommenwerpers wel overkomen.
Jozef Cohen kon niet meer helder denken.
De ellende had hem afgestompt en het beeld
van het stervende kleindochtertje zweefde
steeds voor zijn ogen. "Esther, jij kleine
meid".
Maar toch was er maar steeds die onrust. Hij
moest hier weg. uit de hel van Bergen-Bel
sen en hij kon niet weg. Maar het was of de
oude voelde dal hem nog iets vreselijks Ie
wachten stond. Hij wist namen en adressen
van de dapperen in Holland en Jozef Cohen
vreesde steeds dat ze bij hem zouden komen
om die namen uit hem te slaan. Hij wist niet
dat ze hem levend uit elkaar zouden scheu
ren om die namen te weten te komen en toch
was er iets als een vaag voorgevoel.
""Ik kan niet meer", mompelde Jozef Cohen.
Als hij ook eens naar die draad liep, net als
zijn kleindochtertje in haar onschuld. Dan
kwam er misschien ook wel een schot dal
een einde aan alles maakte.
Opnieuw zweeg de vreemdeling even
daar op dat Joodse kerkhof. De man
keek mij aan. "Ik weet niet wat u gelooft,
krantenman. maar misschien weet u dat
er dingen gebeuren tussen hemel en aar
de die wij mensen niet begrijpen kun
nen Ik knikte. Hij moest maar verder
vertellen, want het verhaal boeide mij.
Op die avond van Pasen in het jaar onzes
Heeren 1944 moet er een engel gedaald zijn
in het kamp Bergen-Belsen. Dat kan niet
anders.
In Jozef Cohen was er ineens die aandrang
om te gaan lopen. Hij kon niet meer stil blij
ven staan: het was of iets of iemand hem
naar de uitgang van het kamp drong.
Het klinkt als een wonder en het was ook een
wonder, maar op die Paasavond is Jozef
Cohen zonder meer het kamp Bergen-Belsen
uitgewandeld, voortgedreven door een
geheimzinnige drang, die hij niet weerstaan
kon. Voor hem zelf was het een wandeling
naar de dood, maar het werd een wandeling
naar het leven. Want achter hem moet die
engel geweest zijn.
Na de oorlog zijn we naar Duitsland
gegaan en we zijn iets te weten gekomen
van dit wonder, dat Jozef Cohen ons na
de oorlog vertelde. Het moet zo gegaan
zijn:
Heinrich Stolz had alleen de wacht bij
de poort, omdat de andere wilden fees
ten en er ?net die amechtige joden
immers geen gevaar was. Die Heinrich
Stolz had een fles cognac in het wachtlo
kaal en hij had de kleine poort open
gelaten omdat een barmeid hem zou
komen opzoeken. Heinrich Stolz moet
even naar het S.S.-huis gekeken hebben
waar hetfeestrumoer steeds groter werd
en naar de barakken die zwart stonden
onder de hemel. Toen moet hij zich
gebukt hebben om uit zijn ransel defies
cognac van oom Ludwig te pakken en in
de enkele minuten die hij gebukt in de
ransel rommelde, moet Jozef Cohen
naar buiten gelopen zijn door de kleine
poort, die niet gesloten was. God zelf
moet die kleine pooj't hebben opengezet,
krantenman. Half suf is Jozef Cohen
naar buiten gelopen en zelf moet hij op
dat moment niet begrepen hebben dat hij
buiten het kamp was. Dat drong eerst tot
hem door toen hij al enkele honderden
meters in het bos was, dicht bij het kamp.
Toen wilde hij haast terugkeren, want hij
begreep deze vrijheid niet, maar die
engel moet er nog steeds geweest zijn en
die engel is met hem gegaan, heel die
wonderlijke onbegrijpelijke tocht, tot
aan de woning van de overwegwachter
Rudolf Baumer en verder tot aan de dag
van de bevrijding. Maar ik zal niet op
het verhaal vooruit lopen, krantenman.
Jozef Cohen is eiJcele uren blijven lopen
door de donkere nacht. Hoe lang wist hij
later zelf niet meer. Toen realiseerde Jozef
Cohen zich dal hij nog steeds vrij was, al kon
hij het niet begrijpen. Dit moest een droom
zijn en als het geen droom was, moest spoe
dig de bittere ontgoocheling komen. Als
vluchteling gepakt en opgehangen aan een
van de galgen van Bergen-Belsen.
Maar de oude liep voort. Hij is bij een dorp
gekomen en in een volkstuintje stond een
schuurtje en daar vond hij een jas en een paar
oude schoenen. Daar liet hij zijn gestreepte
kampkleding achter en in het oude jasje
voelde hij zich minder gevangene.
Ver na middernacht zag hij de donkere
omtrekken van een stad in de verte en hij
kwam bij een rivier. Daarover was een
spoorbrug, die zwaar bewaakt werd. Maar
op dal moment kwamen de Amerikaanse
bommenwerpers over en de zware bommen
gierden naar de spoorbrug. De wacht wierp
zich in de betonnen onderkomens en hoorde
of zag niets meer en Jozef Cohen moet lus
sen de scherven van de bommen door, over
de spoorbrug gewandeld zijn. En niemand
heeft hem gezien en geen scherf heeft hem
geraakt.
Nogmaals, krantenman, er zijn dingen
tussen hemel en aarde die wij niet
begrijpen en het kan niet anders of de
engel die daalde in Bergen-Belsen moet
meegegaan zijn over die spoorbrug en
Gd had de bommenwerpers voor die
nacht beschikt.
De bommen beschadigden de spoorbrug
niet, want toen Jozef Cohen langs de spoor
dijk verder liep, kwam hem een goederen
trein achterop. Hij verborg zich in de strui
ken tot de locomotief gepasseerd was. Toen
stond de trein stil, want van de andere kant
moest een trein met een lankafdeling passe
ren, op weg van Frankrijk naar Rusland.
Toen de goederentrein verder reed, klom
Jozef Cohen in de achterste wagen en hij
reed enkele uren met die trein mee. Toen
was hij heel ver van het kamp Bergen-Bel
sen en hij ging in de richting van de Neder
landse grens.
Maar de nacht ging ook voorbij en Jozef
Cohen begreep dat nu spoedig een einde zou
komen aan zijn wonderlijke vrijheid. En dan
zou de verschrikking over hem losbreken.
Hij zou willen sterven, na ene Paasnacht
toch weer vrij geweest te zijn. Niet weer val
len in de handen van beulen zonder genade.
Als het licht kwam zou men hem zo herken
nen, dat wandelende geraamte, die schichti
ge blik, dat joodse uiterlijk. "O God van
mijn vaderen, help mij!"
Toen het licht over Duitsland gleed en een
nieuwe dag, de tweede Paasdag, zich aan
kondigde, naderde de goederentrein weer
een stad. De trein minderde snelheid en zon
der dat de treinbewaking hem ontdekte liet
hij zich in de morgenschemering uit de
wagon glijden. Aan de lijn stond enkel het
huisje van de overwegwachter, Rudolf Bau
mer.
In dat uur had Jozef Cohen aan een miljoen
Duitse deuren kunnen kloppen en een mil
joen Duitsers zou hem zonder aarzelen heb
ben overgegeven aan de dichtstbijzijnde
politiepost of de Gestapo. Maar Jozef Cohen
klopte teneinde raad, afgemat en suf, aan
juist die ene deur die voor hem open ging.
Toeval? De engel die gedaald was in het
kamp Bergen-Belsen moet met de goederen
trein meegereisd zijn.
Ik kan het niet anders zien,
man van de krant.
Rudolf Baumer woonde alleen in het huisje
bij de overweg. Vlakbij liep een drukke ver
keersweg. Rudolf Baumer haatte het regiem
van Adolf Hitler meteen bittere haat.
In 1939 was er een trein gepasseerd en hij
had twee verdachte figuren opgemerkt in
een goederenwagen. Polen was heel ver en
hij wist toen nog niet wat er in Polen alle
maal gebeurd was. Hij dacht dat het dieven
waren en hij waarschuwde de politie. Ze
sleurden geen dieven, maar twee Poolse
joden uit de trein. Vluchtelingen. Aan de
spoorlijn had de S.S. ze neergeschoten, voor
zijn ogen en hij had een bijzondere goedkeu
ring gekregen en 100 Mark voor zijn oplet
tendheid. Het geld had hij in de spoorslool
gesmeten en hij was dit nooit vergeten.
Van die tijd af had Rudolf Baumer nooit
meer iets verdachts in een passerende trein
willen zien. Zijn zoon was doodgeschoten in
Griekenland aan het front. Zijn vrouw, die
ook het regiem haatte, had in een winkel iets
gezegd en ze was aangebracht. Vermoede
lijk zat ze ergens in een concentratiekamp;
hij wist het niet. Maar de haat tegen het bru
te geweld vrat steeds aan zijn hart.
Er stond daar ineens een oude onbekende
man aan zijn deur. Dat was zeker ook een
vluchteling en nog wel een Joodse vluchte
ling. Hij kon weer een goedkeuring en 100
Mark verdienen.
Maar Rudolf Baumer zag alleen een wande
lend geraamte en een paar hongerende ogen,
waarin de dodelijke angst gloeide. Nu zou
hij goed kunnen maken, wal hij eens in
onschuld aan twee vluchtende Poolse joden
misdreven had. Nu zou hij zijn gestorven
zoon kuimen wreken, en zijn opgepakte
vrouw.
Hij liet Jozef binnen en ze hebben gepraat in
de kamer. Toen nam Rudolf Baumer het
besluit dat hij Jozef Cohen een schuilplaats
zou geven. In de grote kelder onder zijn
woning. Uit het wat verwarde verhaal van de
oude begreep de overwegwachter, dat deze
vluchteling op een wonderiijke manier ont
komen was en een onbegrijpelijk geluk had
gehad; vermoedelijk had niemand hem
gezien. Kwamen ze hem op het spoor, dan
was ook het einde voor Rudolf Baumer
gekomen, maar na alles wat er gebeurd was
wilde deze dappere overwegwachter hel er
op wagen. Jozef Cohen kreeg een plaats in
de kelder en een bed en weer behoorlijk te
eten. Rudolf Baumer had zijn eigen tuin en
de bonnen deelden ze samen.
Diezelfde morgen stuurde wachtmeester
Blitz twee S.S.-ers naar barak 13 om de jood
Jozef Cohen te halen voor het eerste ver
hoor.
Wachtmeester Blitz was half wakker na de
nachtelijke fuif en hij voelde zich akelig,
maar ook echt in de stemming om zijn katte
righeid te verhalen op een jood die spreken
geleerd moest worden. Die vent zou spre
ken.
De S.S.-ers kwamen zonder Jozef Cohen
terug. Hij was niet in de barak. Tien minuten
later was het kamp in rep en roer. De bewo
ners van barak 13 werden naar builen geran
seld en de vloekende kampleiding moest
welen waar Jozef Cohen gebleven was. De
stumpers uit de barak konden geen antwoord
geven. Ze hadden hem 's avonds nog gezien,
maar 's morgens was hij niet meer in de
barak. Hij moest in de nacht naar buiten
gegaan zijn. De onmenselijke straffen die
aangekondigd werden, konden geen ander
antwoord uit de bewoners van barak 13
halen.
Bij de kampcommandant werd krijgsraad
gehouden. Het hele kamp was al doorzocht,
maar Jozef Cohen was niet gevonden.
"Blitz", zei de kampcommandant, "ik ken
het tuig, die kerels van barak 13 welen niets,
hoe het mogelijk is weet ik niet, maar die
Cohen moet gevlucht zijn. Begrijp je dal
Blitz, juist die jood Cohen waarover uit Ber
lijn orders gekomen zijn van de hoogste
Gestapoleiding".
Wachtmeester Blitz begreep maar al te goed
wat dit betekende.
"Wie hadden de wacht bij de poort, wacht
meester Blitz?"
"Alleen Heinrich Stolz, commandant, ik
dacht Paasavond en wat kon er gebeuren?"
"Je ziet wat er gebeuren kan, wachtmeester
Blitz en één man bij de poort was wel heel
weinig en niet volgens de voorschriften.
Laat die Stolz halen".
Heinrich Stolz werd uil het bed gehaald,
waar hij uitsliep na de wacht aan de poort en
na de fles cognac die hij met Grethe leegge-
dronken had. Het verhoor was niet mals en
met horten en stoten kwam het er uit, dat hij
even niet opgelet had om wat te drinken en
dat de kleine poort open was geweest voor
Grethe.
Heinrich Stolz ging de cel in en een auto vol
zwaarbewapende S.S.-ers raasde naar buiten
om Jozef Cohen te zoeken. Een patrouille
onder aanvoering van wachtmeester Blitz
ging hel bos in.
De wachtmeester was vol goede moed. Zo'n
jood in zijn zebrakleding kon niet ver
komen. Die werd wel in de buurt gevonden
of door een burger aangebracht. Dan kon
Heinrich Stolz een behoorlijke dauw krijgen
en daarmee was de zaak afgedaan en kon het
'feest' met die jood beginnen. Een jood die
ging vluchten, hoe was hel mogelijk!
In het bos werden de sporen van Jozef
Cohen gevonden en in een schuurtje ontdek
te men in de loop van de dag de kampkleding
van de vluchteling. Bij de spoorbrug hoorde
men van het bombardement en aan de over
zijde van de brug liepen weer voetsporen.
Maar daarna ontbrak elk spoor.
Wachtmeester Blitz was moe en kwaadaar
dig na de fuifnacht, vloekte. O, wanneer hij
die jood in zijn handen kreeg! Die vent was
vermoedelijk met een trein verder gegaan.
Nu ja, een kwestie van uren, dan werd hij
toch ontdekt, een vluchtende jood kon in
Duitsland niet verkomen.
Maar toch wat terneergeslagen kwam wacht
meester Blitz in het kamp terug en hij bracht
rapport uil aan de kampcommandant. Deze
keek bedenkelijk. Er was die dag al telefoon
geweest uit Berlijn of men al iets bereikt had
met het verhoor van Jozef Cohen. De kamp
commandant had nog even tijd gevraagd en
dat was toegestaan. Als het echter te lang
duurde voor de namen en adressen bekend
waren moest Jozef Cohen naar Berlijn
getransporteerd worden, daar had men nog
andere middelen om onwillige joden lot
spreken te brengen. Maar ook de kampcom
mandant zag de zaak niet te somber in; die
vent moest toch ontdekt worden.
Drie dagen later was er nog niets van Jozef
Cohen bekend en toen wilde Berlijn niet lan
ger wachten. Een Mercedes verscheen in het
kamp Bergen-Belsen met hoge Geslapolui
uit Beriijn en men wilde Jozef Cohen heb
ben. Toen moest men vertellen dat Jozef
Cohen spoorloos verdwenen was. Dat
begreep de Gestapo niet; wat was dit voor
een kamp waar de lui zomaar naar buiten
konden wandelen?
Toen waren wachtmeester Bhtz en de S.S.-
soldaat Stolz niet meer te redden en oom
Ludwig die een hoge baan in de partij had
stond eveneens machteloos. Blitz en Stolz
zijn naar het oostfront verdwenen. Wacht
meester Blitz werd door partizanen gevan
gen genomen en in een bos in Polen opge
hangen; men wist wat hij in Polen misdreven
had. Heinrich Stolz sneuvelde tussen de
linies en hij lag een hele nacht met een buik
schot te roepen; niemand kon hem bereiken,
daarvoor was het Russische vuur te hevig.
Toen men hem vond was hij dood en ver
dween in een massagraf. De kleine Esther
was gewroken.
Weken lang raasden de auto's van de Gesta
po door de omgeving, op zoek naar Jozef
Cohen. Er werd geen spoor van hem ontdekt.
Aanplakbiljetten verschenen op de muren en
een beloning van 10.000 Mark werd voor
inlichtingen in 't vooruitzicht gesteld.
Rudolf Baumer las de aanplakbiljetten ook
en hij huiverde wel even. Wat moest deze
jood toch wel zijn, dat er zoveel drukte over
hem gemaakt werd.
Hij vertelde het Jozef Cohen, die het ook niet
begreep. Zou men hem zoeken omdat hij
namen wist? Als dat zo was, dan was hij aan
iels vreselijks ontkomen.
Op een morgen moest een auto van de
Gestapo stoppen voor de overweg. De lieden
van de Gestapo stapten naar het huis van
Rudolf Baumer. Hij zag ze aankomen en een
kille greep legde zich om zijn hart. Zou dat
het einde zijn?
De Gestapo kwam in de kamer en vroeg aan
de overwegwachter goed op de treinen te let
ten; er was een jood ontvlucht.
"Ik let altijd goed op", zei Rudolf Baumer.
"Dat is ons bekend", zei de Gestapo.
Pal onder hun voeten zal Jozef Cohen in de
kelder. Biddend: "Ruk mij uit hel slijk en
laat mij niet verzinken; laat mij gered wor
den van mijn haters, want het is mij bang".
Zacht murmelde de oude mond de
Hebreeuwse woorden, toen de harde stem
men van de Gestapo door het huis klonken.
De Gestapo had geen argwaan. Ze gingen
verder met hun doelloos gezoek. "Let goed
op, Baumer, en als je wal verdachts ziet,
stuur dan direct bericht bij de naaste politie
post, we hebben elke hulp nodig om die ver
vloekte jood te vinden. Heil Hitler".
Dit is het verhaal van Jozef Cohen, kran
tenman. Men heeft hem niet gevonden.
De Gestapo stond voor een raadsel.
Jozef Cohen moest op zijn vlucht wel
verdronken zijn in de rivier of.iemand
moest hem een schuilplaats gegeven
hebben, maar dat was in Duitsland toch
niet mogelijk? Na weken werd het
onderzoek gestaakt.
Jozef Cohen leefde lot aan de bevrijding in
de kelder van de overwegwachter Rudolf
Baumer. Toen werd hij door de Amerikanen
verlost.
Kort na de bevrijding is hij bij ons terug
gekomen. Hij zag er goed uit en we
begrepen er niets van. Hij heeft ons dat
verhaal verteld van die ongelooflijke
vlucht.
Hij heeft nog dertien jaar onder ons geleefd
en hij is 83 jaar geworden. Helemaal goed
was hij niet; hij kon zo voor zich heen mom
pelen en hij kon soms zo raar uit zijn ogen
kijken, net of hij dingen zag die ons verstand
te boven gingen. Misschien zag hij toen de
engel die eens op Pasen gedaald moet zijn in
het kamp Bergen-Belsen.
Dat is mijn verhaal, krantenman. Deze week
is Jozef Cohen gestorven en vanmorgen heb
ben we hem daar begraven. Jammer dat u
hem niet gekend hebt; hij was een best mens,
maar een zonderling.
Ik stond op en drukte mijn onbekende vertel
ler de hand. Ik verliet de Joodse begraaf
plaats. Nog eenmaal keek ik naar het graf
van Jozef Cohen. Een lijster hipte over de
grafJieuvel en van achter een wolk kwam de
voorjaarszon te voorschijn en een zilveren
glans gleed over de laatste rustplaats van
Jozef Cohen.
Kinderhulp zet zich al 40 jaar in voor kin
deren in Nederland die het minder goed
getroffen hebben, vaak als ge\olg an een
verstoorde situatie thuis. Ma %'erschillende
instellingen voor jeugdhulpserlening pro
beert Kinderhulp wat meer kleur in hun
bestaan te brengen. Zo maakt Kinderhulp
het mogeüjk dat deze kinderen 's zomers
een weekje op kampeervakantie kunnen, lid
kunnen worden van een sportclub, dat er
een schommel komt bij het kindertehuis of
dat ze Sinterklaas kunnen ieren.
In de provincie Zuid-Holland doet onder
meer het Kinderhuis der Her\ormde
Gemeente m Rotterdam regelmatis een
beroep op Kinderhulp. Zo kresen zij"in de
loop van lOog een bedrag van 7.500.-
votu inrichtingsko.sten \an de ontmoerinss-
niimte. Medisch Kinderhuis Marsriet "in
Leiderdorp kreeg D,3lXl- \oor speelgoed
en do kindvriendelijke inrichtins van de
tuin, dankzij Kinderhulp. Jeugdhulpverle
ning Haaghmdcn m \"vx>rburs vierde met
177 kindcRMi Sinterklaas. Bijzonder Jeusd-
work /'uid-Hoüattd lu Dordrecht krees
onl.ings vier computers an Kinderhulp.
Nanat noxcmlvr looo ,ot en met mei 2000
vion Kmdodiulp hot 4iVj;iric; jubileum.
Ondor do titol "JIJ hebt "n StenV heeft Kin
derhulp ivn aantal actn itoiton, bedoeld om
.longoron uu toltiu.-cn aan te m.vdisen zich-
.'olt 10 laten .-ion en hoivn. Naast de Kinder-
hulp-pnjs on do mv>gclijktK-id om tot medio
mot do \.\>i>;iollmg HOME te bezoeken -
oen tamiho\v\M>;tellm^c o\or jonseren in
oon go,-in.s\ov\an^tc,Kl tohui.s -kTiisen 600
kvtiiixvivn m (ehvuron wn computer en
wn v\l n>m vmxv te leivn mtenretten en een
mouw o wolviite \v\m jvMi^wn