Zo Hij vertoeft, verbeidt Hem; Hij zal gewisselijk komen Kerstverhaal naar aanleiding van Habbakuk 2:3 door L. Buth-Villerius EIIAtlDEII-IIIEUWS PAGINA 31 WOENSDAG 22 DECEMBER 1999 Een felle oostenwind jaagt de vrieskou door de straten. Tinie Tamminga heeft net de laatste boodschappen voor de Kerstdagen gedaan. Nog even en ze is thuis. Haar gedachten zijn licht. Ze houdt van het knusse geroezemoes in de warme kamer met de dichte gordij nen. Ze ziet het allemaal voor zich. Ruud, met wie ze al twintig jaar getrouwd is. Dan Jetty. Bijna negen tien. Ze is de puberteit aardig doorge- rold. Haar spontane warmte en ernst maken haar een geliefd mens. Ze is nu naar een vriendin in de stad. Jetty, die komt wel op haar pootjes terecht. Daar na komt Wim. Zeventien jaar en in het bezit van een brommer. Schopt overal tegenaan. Ze hebben de laatste tijd pro blemen met Wim. Dan komen de klein tjes, die intussen ook al dertien zijn. Zij kunnen het goed samen vinden en schamen zich daar ook niet voor. Ze ziet in haar kinderen veel terug van zichzelf en van Ruud. Maar het lijkt wel of de jongelui van nu eerder de wijsheid in pacht denken te hebben. En dat ze dwaze mensenkinderen zijn, waarvan geschreven staat dat ze zonder God niets kunnen doen, willen ze niet weten. Och... welk mens van nature wel? Dan is daar ook vader. Hij heeft na wat gesputter toch toegezegd deze dagen bij hen te komen. Ach, dat sput teren... dat is zo zijn gewone manier van doen. Even betrekt Tinies gezicht. Vorig jaar was moeder er nog bij. In een jaar kan veel gebeuren. Neem nu Wim. Zo'n fijne jongen was het en nu... Ze hoopt dat het allemaal een beetje meevalt de komende dagen. Wim mag opa graag, dat scheelt. Vader kan de stilte aardig verdragen. Maar zijn zwakke hart baart Tinie soms zor gen. Toch is ze vaak beschaamd als ze hem de dingen zo rustig bij de Heere ziet neerleggen. Stille eerbied en jaloersheid op de zekerheid van het nieuwe leven dat de Heere in hem heeft gewerkt, vervult dan haar hart. En is er een tijd van strijd, dan zegt hij zo eer lijk: "'t Ligt aan mezelf, Tien. Als wij maar niet zo groeiden. Dan hoefde de Heere ons niet telkens naar Zich terug te slaan." Hij weet ook wat er in haar hart omgaat. Ze hebben heel wat samen gepraat.! Ook over de problemen met Wim. Vanmiddag gaat Ruud vader halen. Ze wil niet dat hij met die kou buiten komt. Als ze de laatste bocht omgaat, ligt het vertrouwde beeld van de straat voor haar. Thuis komt de koffiegeur haar al bij de deur tegen. Ze heeft die nog maar net dicht, of Ruud komt de keuken in. "Daar ben ik alweer", lacht ze. Maar als ze zijn gezicht ziet, schrikt ze. Ze ziet het gelijk: er is iets. Met Wim? Zijn bronmier stond nog niet in de schuur. Of de tweeling? Ze zijn gaan schaat sen. En er ligt nog veel onbetrouwbaar ijs. Met haar sjaal in haar hand blijft ze op de mat staan. "Niet schrikken; er is iets met je vader." zegt Ruud. "Vader? Nee toch!" Een koude hand grijpt om Tinies hart. Geschrokken hoort ze dat vader met een infarct in het ziekenhuis ligt. "Het hoofd van de hartbewaking belde net." besluit Ruud. Tinie schudt haar hoofd en zucht diep. Ze weet van zichzelf dat ze in zulke situaties snel onredelijk is. Daarom probeert ze te ontspannen. Even verbergt ze haar gezicht in haar handen en leunt tegen het aanrecht. Zeven jaar geleden gebeurde hetzelfde. Vader was er gauw bovenop. Maar er zijn tijden dat ze zich zorgen maakt. Na het overlijden van moeder heeft ze zich met tegenzin neergelegd bij zijn besluit om alleen te blijven wonen. Niemand had bezwaar om opa in huis te nemen. Maar hij wil de niet. En nu? Van binnen begint een zacht, onzeker beven. Ze zucht nog eens. Ze moet ontspannen. Verdwaasd wrijft ze over haar gezicht. "Was hij thuis..?" is het eerst wat ze kan zeggen. Ruud schudt van nee. "Hij kwam uit de bakkerij, toen hij niet goed werd. Een paar voorbijgangers hebben hem ergens binnen gebracht. Daar raakte hij al gauw buiten kennis." De woorden van Ruud schuiven in Tinies gedachten een wereld open. Wat deed pa met die kou buiten! Hij zou hier alles hebben wat hij nodig had. Ze zou hem verwen nen, daar kon hij op rekenen! Wat moest hij dan bij de bakker? O, ze heeft wel een vermoeden... "Ruud... we moeten toch wel gauw naar hem toe!" "Ja natuurlijk, maar de kinderen moe ten eerst thuiskomen", zegt Ruud nuchter. Ongeduldig begint Tinie door de keuken te lopen. Het wordt al een beetje donker. Ze begint te mopperen. Maar kalm klinkt de stem van Ruud: "Toe Tinie, doe even je jas uit. Ze waren druk met hem bezig. Hij is in goede handen. Als we direct moesten komen hadden ze dat wel gezegd. Raak nu niet in paniek, daar is niemand bij gebaat." Ze schudt haar hoofd. "Sorry, 't is de schrik denk ik." Een golf van emoties welt op in haar hart. Daar komen ook de tranen. Zo vinden de kinderen haar als ze even later thuisko men. De pret straalt van hun wangen. Maar als ze hun moeder zien en het bericht van opa horen, zijn ze gelijk stil. Ruud schenkt koffie in. Na een kwartier komt ook Wim thuis. Zijn voetstappen klinken in de gang. Met zijn helm in zijn hand kijkt hij fronsend de schemerige kamer in. "Wat zitten jullie daar bij mekaar. Toch geen sterf geval in de familie?" Gevat geeft Ruud antwoord. Even staat Wim te kijken. Dan draait hij zich om en zegt: "Nou, gezellige kerstdagen!" De deur valt dicht. Tinie begrijpt zijn reactie wel. Het valt ook tegen. Nu de schrik zakt, kruipt een zeurderige onbehaaglijkheid bij haar binnen. Alle plannen zijn als een kaartenhuis ineen gezakt. En schrik en spanning zijn daarvoor in de plaats gekomen. Sneu voor de jon gens... Maar niemand kan er wat aan doen. Als ze weggaan, willen de kinde ren mee. Ook Wim. Want voor ze ver trekken wipt Tinie even naar boven. Hij zit op zijn bed; zijn hoofd tussen zijn handen. Hij kijkt niet als ze bin nenkomt. "Wij gaan nu weg", zegt ze zacht. Wim knikt stom. "Valt het tegen? Juist nu?", polst ze. "Ja allicht!" valt Wim uit. "Dat kunt u toch wel begrijpen?" "Maar opa dan?" gaat Tinie verder. "Moet ie binnen blijven! Met zo'n slecht hart door de kou, dan vraag je toch om moeilijkheden?" Tinie knikt aarzelend. Dat heeft ze zelf ook gedacht. Met een "Nou, tot zo dan", draait ze weer om. "Ja zeg! U dacht toch niet dat ik thuis bleef?" klinkt het achter haar. Even glimlacht Tinie. Ze wist het wel. Wim meent het niet zo kwaad. Zwijgend kijken ze even later neer op het gezicht met de gesloten ogen. Ing- rid houdt vast aan haar moeders mouw. Opeens klinkt een zacht snikken. Behoedzaam legt Tinie een arm om Ingrids schouder. Maar Ruud neemt haar mee naar de gang. Henk en Wim lopen mee, zodat Tinie alleen blijft met Jetty. Haar ogen dwalen langs de slan getjes en draadjes. Op het nachtkastje ligt vaders horloge rustig te tikken. Op een stoel liggen zijn kleren. Zijn tas staat op de tafel. Tinie loopt er heen. Een nieuwe waas van tranen vertroe belt het beeld van de hoed, de stok, de tas. Ze trekt de tas naar zich toe. Ze vindt twee zakjes... "De warme bak ker", staat erop. Een zakje met kersen bonbons en een met rumbonen. Dus toch. Vader wilde hen verrassen. Tra nen druppen op haar handen. Een dok ter komt de zaal op. Hij controleert de lijst en komt naar Tinie toe. Ook Ruud komt de zaal op. "Het was niet best toen hij binnenkwam." begint de dok ter. Hij geeft hen geen valse hoop. Het hart is op, als is de toestand niet direct kritiek. Ze mogen blijven, maar kun nen ook gerust weer gaan en terug komen wanneer ze willen. Als er iets bijzonders is, bellen ze direct. "U moet onder ogen zien dat uw vader al een aantal jaren extra heeft gekregen. Aan die laatste woorden moet Tinie tel kens denken als ze in bed ligt. Van sla pen komt niet veel. Ook Hizkia kreeg van de Heere nog enkele jaren aan zijn leven toegevoegd. Maar toch kwam daarna onherroepelijk het einde. Ze zucht en draait voor de zoveelste maal om. Eigenlijk zou ze moeten bidden. Maar wat valt er te bidden als de feiten zo liggen? Wat over een mens besloten is, daar ontkomt hij niet aan. Bitter keert ze haar kussen om. De natte plek ken van tranen hinderen haar. Van bin nen bruist het. O, in de kerkbank zin gen: "Met mijn God spring ik over een muur", dat is zo gedaan. Maar nu ze op het slagveld van het leven staat, is in haar geen kracht. Niet eens om te bid den. En toch is dat de enige weg tot redding, dat mag ze weten. Waar is nu haar uitgaan tot God, in alle grote en kleine dingen van het leven? Heeft ze ooit gedacht dat ze uit genade via de weg van Golgotha de toevlucht tot God mocht nemen? Waar is het gebleven? Ze is het met God niet eens. Ze kan en wil vader niet missen! De gedachten aan de lege plek doen haar opnieuw hete tranen schreien. Ze gooit de dekens van zich af en zit op de rand van het bed. De kou die op haar warme lichaam valt, doet haar rillen. Dan gaat de telefoon. Met bevende hand neemt ze op. Zie je wel, het ziekenhuis. Het is vast al te laat. Ruud zit direct rechtop en knipt het licht aan. Met een ver moeid gebaar drukt Tinie met duim en vinger haar ogen dicht. Ze dwingt zich zelf om na te denken. Langzaam dringt het tot haar door. Vader heeft gevraagd of ze komen? Dus het is niet te laat. Verdwaasd legt ze de hoorn neer. "We moeten komen. Vader heeft het gevraagd..." herhaalt ze voor Ruud wat ze zojuist heeft gehoord. In een ommezien zijn ze aangekleed. Ze kun nen de kinderen laten slapen. Afspra ken zijn gemaakt. Tinie kijkt op de wekker. Half twee... het is de Eerste Kerstdag. Voor het raam van het ziekenhuis staat Tinie. Vader heeft naar hen gevraagd. Maar nu ze komen slaapt hij. Hoog boven haar is de heldere vriesnacht met de duizenden sterren. Daarboven weet ze God, Die deze weg met hen gaat. God, de Almachtige Schepper van hemel en van aarde. En opeens laat die zelfde God haar, bij het zien van die sterrenhemel, wegzinken in eigen kleinheid. De wrevel zakt. Ze beseft dat ze van haar plaats is, met haar opstandigheid. Een nieuwe strijd begint vanbinnen. Ze moet het toch met God eens zijn, maar ze is er nog niet aan toe. Ze hoopte dat vader helder was, zodat ze konden spreken. Dat ze vader zouden treffen zoals ze hem ken nen. Zou zo nu het einde zijn? Zou er geen woord meer over zijn lippen komen? Zou de Heere één van Zijn kinderen wegnemen, zonder iets na te laten wat troost kan bieden? Zwijgend staat ze aan het bed. Ze aarzelt. Mag ze vader aanspreken? Misschien heeft het zin. Ze drukt een kus op het koele voor hoofd. Zo staan ze tien minuten. Ze krijgen koffie, wachten weer. Waarop? Ze weet het niet. Een grote verlaten heid valt over haar. De zuster komt. "Hij slaapt weer hè?" merkt ze ten overvloede op. Ze voert de controles uit. Als de band van de bloeddrukmeter strak komt te staan, is er beweging. Tinie buigt voorover. Even gaan de ogen open. Ze zoeken en herkennen een ogenblik. Er ligt rust in die ogen. Een hand beweegt. Hij knikt tevreden. Dan is hij weer weg. Opnieuw zitten ze lange tijd. Er is geen contact meer. Ze kunnen gerust weer gaan, vindt de zus ter. Dat hij hen gezien heeft, is belang rijk en momenteel voldoende. Buiten rilt Tinie. Ze kijkt achterom naar de ramen die zwak licht uitstralen. Kerstfeest. Ze heeft helemaal niet het idee dat het Kerstfeest is. Ze vecht tegen de teleurstelling en de zorgelijke naargeestigheid van de dagen die zich voor haar uitstrekken. De laatste dagen van het jaar zullen als zand tussen hun vingers doorglippen. "Geen witte Kerst, dit jaar." merkt Ruud onder het rijden op. Tinie schudt haar hoofd. "Nee, geen witte Kerst." Ach, maakt dat uit, als je zo dicht langs de dood schuifelt? De eeuwigheid... in alle werkelijkheid komt het op haar af. "Ik zal mijn Rechter om genade bidden." Dat heeft ze geleerd. Maar wat bete kent dat voor haar nu vader op de rand van de dood zweeft? De Rechter... genade... ze ziet vaders ogen. Geen angst, geen pijn was er. Mag ze hem dat betere Vaderland misgunnen, alleen omdat zij denkt hem niet te kunnen missen? Ze zucht moeizaam. De onze kerheid van het wachten laat haar geest wankelen op de grens van vast willen houden en los kunnen laten. Als ze de tweede Kerstdag net met z'n allen op weg zijn naar het ziekenhuis, gaat thuis lang en dringend de telefoon. Niemand hoort het. Op de afdeling komt een zuster direct op hen toe. "Gelukkig dat u er bent", zegt ze. "Het gaat opeens zo hard achteruit." Tinie schrikt. Hier had ze niet op gerekend. Dan had ze de kinderen thuisgelaten. Opnieuw komt het gevoel van vader niet te willen missen in alle hevigheid op. En toch... als het God belieft hem thuis te halen, moet ze zwijgen. Haar verstand zegt het; alles heeft zijn bestemde tijd. En God vergist zich niet. Hij heeft overal Zijn wijze bedoeling mee. Ze speurt in haar geest naar iets dat haar een uitzien zou kunnen ver schaffen over dit sterven heen. Heeft God met dit ziekbed, juist in deze dagen, een bedoeling? Ze sluit even haar ogen. "Och Heere, had ik maar inzicht in Uw bedoeling hiermee", gaat een stille zucht omhoog. Er schieten Tinie een paar regels van een psalm te binnen. Hun oude dominee zei het wel- eens. Het is uit psalm drie en dertig. 'Weer steeds alle smart.' "Laten we daar maar van maken: Heilig alle smart", stelde hij eens voor. Ze is het nooit vergeten. Toepasselijk is het nu wel. Even lijkt het of er over deze moeilijke dagen een lichtstraal valt. Ze besluiten niet meer naar huis te gaan. Ruud brengt de tweeling bij goe de vrienden, maar Wim en Jetty willen blijven. Als Ruud even met Wim over het terrein loopt, is daar spontaan een gesprek. In wat boute woorden laat Wim weten dat hij best veel met opa op heeft en dat het toch zonde is dat zo'n •-man dood gaat. "Zo iemand moet min stens honderd jaar worden!" Ruud fronst om de grove woorden, maar wil het zeldzame contact niet verbreken door een opmerking over zijn taalge bruik. Hij snapt dat Wim het moeilijk heeft en is blij dat hij hem in vertrou wen neemt. Er is dus toch nog een band tussen hen. Begrijpend knikt hij zijn zoon toe. "En toch, Wim, zonde is: ons doel missen. Wat denk jij, als de Heere opa thuishaalt, dat opa dan zijn doel mist?" Fel reageert Wim. Hij is het er duidelijk niet mee eens. Maar toch komen ze nader tot elkaar. Ruud wist niet dat er zoveel ernst in de jongen schuil ging. Stil luister Wim als Ruud zegt: "Mogen we opa dan de zaligheid misgunnen, Wim? In de hemel gaat een kind van God pas aan z'n doel beant woorden. Dat doen wij door de zonde niet meer. Maar als de Heere uit gena de naar zo'n zondaar omziet en Hij zo'n kind na een leven van afdwalin gen naar Huis wil halen... is dat een groot wonder. Of kun jij iets groters bedenken dan na zo'n zondig leven toch de Heere zonder verschrikken onder ogen te kunnen komen? Daar kun je eindelijk wel volmaakt zijn tot Gods eer. Wat denk je, zou opa daar niet naar verlangen? Om, na zo lang als zondaar te hebben geleefd, einde lijk ontbonden te worden uit dit lichaam en met Christus verenigd te zijn? Begrijp je me, Wim?" Wim kan niets zeggen. Een korte, droge snik is het antwoord. Hij is opeens iets gaan zien van de bedoeling van zijn leven. En dat doel, daaraan schiet hij voorbij. Hij mist iets. Hij durft z'n vader niet aan te kijken. Hij schudt zijn hoofd. Hij is blij dat hij geen bekenden ziet, nu hij hier loopt te huilen. En toch... dit moment had hij niet willen missen. Samen komen ze terug aan het bed. "Een hartkamer is uitgevallen", con cludeert de dokter vanaf het beeld dat de monitor aangeeft. Het klamme zweet breekt Tinie uit. Weer begint het zachte beven. Ze grijpt Ruuds arm. Hij ziet het ook: de ademhaling is onrustig geworden. Tinie streelt vaders hand. Opeens gaan de ogen open. Hij is zich zichtbaar bewust dat ze er zijn. Zwak schudt hij het hoofd, "'t Komt er niet", fluistert hij. Daarna is het weer stil. Weer opent hij zijn mond en fluistert: "Kerst." Tinie slikt. In de stilte die volgt krijgt dat simpele woord veel betekenis. Kerst. Hij is geboren, naar Wie de heiligen van het oude testament hebben uitgezien. Maar het moet Kerst worden voor ieder persoonlijk. En het blijft maar zo donker in haar ziel. Vader heeft de geboren Zaligmaker in de armen mogen sluiten. Hoe graag zou ze nog éénmaal willen horen dat vader in vrede af kan reizen. Ze aarzelt. Er staan zoveel vreemden bij. Toch, als de ogen weer open gaan, overwint ze haar schroom. Haar hart bonst in haar keel. "Vader, de Doodsjordaan ligt voor u. Moet u er alleen door?" brengt ze er met moeite uit. Vader schudt zijn hoofd. Een intens geluk overstraalt opeens het oude gezicht. Even wordt de greep krachtiger en met moeite brengt de stervende eruit: "Kerst.Zo Hij vertoeft.verbeidt Hem.Hij zal gewisselijk komen.Een warme golf van troost doorvaart Tinies ziel. Het is zo sterk, dat het al wat op aarde belang rijk schijnt, doet vervagen. Een heftig verlangen knijpt haar borst samen. Het is of ze boven alles wordt uitgetild. Wat 'n zekerheid vloeit er uit die woorden. Een zekerheid die niet van mensen komt, maar die van God uitgaat. Die aan zondaren geschonken wordt uit genade. Wat betekent dat in dit ster vensuur? Opeens weet ze het. Hij zal gewisselijk komen! Vader wacht op de Bootsman. Het is niet alleen een woord van bemoediging voor een worstelende ziel, maar het schenkt ook stervensge- nade. En stervensgenade schenkt de Heere nooit tevergeefs. Want na een paar minuten blaast vader kalm de laat ste adem uit. Als het stipje op de moni tor een rechte lijn aangeeft, valt er een gewijde stilte. Plotseling begint Wim te snikken. "Opa.fluistert hij hees. Hij loopt de zaal af. Jetty gaat hem na. Tinie keert terug tot de werkehjkheid. "Hij is verlost, God heeft hem welge daan", schreit nu ook zij. O, ze weet dat het gemis nog moet komen. Maar nu heeft ze grote vrede. Zo Hij vertoeft, verbeidt Hem, Hij zal gewisselijk komen. Die woorden blij ven haar bij. Niet alleen in de auto op weg naar huis, maar ook in de dagen die volgen. Ze staan ook op de rouw brief. Wat een betekenis krijgen die woorden. En alsof de dominee er ook kracht uit put, hij bevestigt in de rouw dienst vele gedachten die de afgelopen dagen bij Tinie zijn opgekomen. De tekst hebben ze gevonden in Habba- kuk's profetie, het derde vers van het tweede hoofdstuk. De dominee betrekt er eerst het adventsgebeuren bij. In het volk Israël waren er die wachtten op de komst van de Messias. En ondanks alle pogingen van satan om Zijn komst te verhinderen is Hij, op Gods tijd, toch gekomen. De adventsweken zijn achter de rug, maar de inwachting van Gods komst in een zondaarshart dat uitziet naar Hem, mag levendig blijven. Ondanks alle influisteringen van de satan en ondanks de bergen van zonde die naar onze overtuiging Zijn komst in de weg zouden kunnen staan. Voor het sterven mag daar voor Gods volk bij tijden een uitzien zijn op het uur der verlossing. Tenslotte: voor heel die Kerk is daar het mogen uitzien naar de wederkomst van Hem, Die hen vrij kocht en Die hen een plaats heeft bereid. Dat haalt de dominee aan ter wijl ze aan het graf staan. Het lichaam wordt gezaaid in oneer. Maar op die dag zal het volmaakt verrijzen in navolging van die Grote Opgestane. Op de dag van de begrafenis is het weer veranderd. De wind is gedraaid. Grote grijze wolken jagen dreigen door de lucht, maar het is droog. Als uitein delijk het stoffelijk overschot lang zaam in de diepte daalt, breekt onver wacht de zon door. Een fractie van een seconde schijnt ze op de sluitingen van het deksel. Heel kort is er een schitte ring als van diamanten. Het beeld blijft in Tinies netvlies gebrand staan. Een Koningskind werd begraven... flitst het door haar heen. Langzaam gaat de stoet weerom. Ze kijkt nog eenmaal achter zich. Wat een gewaarwording dat ze daar allebei liggen; vader en moeder. Geen generatie meer boven haar en Ruud. Geslachten komen, geslachten gaan. Ze mogen die twee met heimwee nastaren... Een stil gebed van Tinie stijgt op. "Heere, Uw genade is geen erfgoed... maar wil toch doorwerken in de lijn der geslach ten. Ontferm U over de kinderen, neem ze toch voor Uw rekening. Dan zijn ze veilig." Is ze voor Jetty eens bemoe digd, ze heeft er nog drie. En in deze dagen loopt ze zo bijzonder met Wim. Wist ze maar eens wat er in hem omging. Het leven herneemt zo zijn loop. Ze moeten verder. Maar ze is een ervaring rijker. Haar hoop op God is versterkt. Ze beseft ook dat ze niet alleen met haar eigen verdriet te maken heeft: de kinderen missen opa, net zo goed als ze oma missen. Nu hebben ze niets meer. En dat in een jaar tijd. Een paar dagen na de begrafenis komt opeens Wim de keuken binnen. Aan de manier waarop hij de deur sluit en tegen de muur gaat staan merkt ze dat hij wat wil zeggen. Hij steekt een kop boven haar uit, maar z'n gezicht heeft nog iets kinderlijks. Tinie kijkt hem aan. Die bittere trek die er voor vaders sterven was, is weg. "Ma", begint hij. "Bijzondere Kerstdagen hebben we gehad..?" Tinie knikt, hoewel ze niet begrijpt waar hij heen wil. "Ja jong, dat hebben we zeker. De plannen waren zo anders hè?" Onwetend helpt ze hem in de goede richting, want hij haakt direct op haar opmerking in. "Ja, en ik was eerst kwaad dat opa ziek was. Ik bedoel... je kunt... eh, kon altijd zo fijn naar opa luisteren..." Tinie knikt. Bedoelt hij daarmee de verhalen van vroeger? "Je bedoelt...?" aarzelt ze, zichzelf dwingend door te gaan met haar werk. "Nou gewoon... tenmin ste. nou ja, opa was toch een bijzon dere man. Hij had gewoon iets.Daar om had ik best zin in de feestdagen en daarom werd ik kwaad. Stom natuur lijk." Tinie knikt. "Nou ja joh, iedereen zegt het wel eens anders dan hij bedoelt. Dat wil je toch eigenlijk zeg gen?" Wim lacht een beetje. "Ja, eigen lijk wel en ook... Nou ja, het klinkt natuurlijk raar, maar.het waren toch heel bijzondere dagen. Ikke... 'k weet niet goed, het is bijna of het jammer is dat alles gewoon verder gaat..." Tinie laat haar handen even rusten. Ze draait zich naar hem toe. "Je bedoelt: je hebt de waarde van de dingen van de eeu wigheid deze dagen zo goed ervaren en doordat het leven weer verder gaat dreig je dat weer kwijt te raken?" "Ja.." knikt Wim, verrast dat zijn moeder zo snel van begrip is. Tinie ziet, hoe hij vluchtig kleurt. "Zo jongen", zegt ze. "Daar ben ik blij om. We mogen wel jaloers zijn op de genade die opa ken de. Dat gaat mee door het graf heen. Dat kunnen we van de aardse dingen, hoe nuttig en nodig ook, niet zeggen. Ik hoop dat je, nu je dit hebt gezien, veel zult zoeken naar die blijvende dingen. We moeten allemaal elke dag leren dat we zo aards bezig zijn. Maar ook daar mag je mee naar de Heere gaan. En laten we dan vooral niet vergeten wat opa gezegd heeft... Zo Hij vertoeft, verbeidt Hem. Hij zal gewisselijk komen. Dat zijn geen woorden van mensen, maar God Zelf heeft dat gezegd." Het is een kostbaar moment in de keuken, wanneer ze zo in eikaars hart mogen kijken. Als Wim de keuken weer uit is, gaat Tinie verder. Ze zal het vanavond aan Ruud vertellen. Ze weet zeker dat hij het meent. Misschien breekt er wel een nieuw tijdperk aan. Was het sterven van vader voor hem het bewijs, dat Gods liefdedienst nooit verdriet? Wee moedig, maar ook dankbaar, gaat ze haar weg. Zo zeker als God op aarde kwam en voor Zijn volk zorgt, zo zeker geldt ook de rest van Zijn Woord. Dat houdt haar hoop levendig. Zonder het te beseffen begint ze zacht te neuriën. Ze vindt ook de woorden die bij de melodie horen. 'Op U mijn Heiland, blijf ik hopen, verlos mij van mijn ban ge pijn. Breek Heer' mijn hart toch voor U open, en laat het steeds Uw tempel zijn. O Gij, Wien aard en hemel zingen, verkwik mij met Uw heil'ge gloed. Kom met Uw zachte glans door dringen, o Zon van liefde, mijn gemoed.' Ze hoort niet dat de keuken deur op een kiertje opengaat. Ruud staat in de gang, maar hij wil haar niet storen. Stil luistert hij als Tinie verder zingt. 'Vervul o Heiland het verlangen, waarmee mijn hart Uw komst verbeidt. Ik blijf op U in liefde staren, waar om mij heen de wereld woedt.' Even valt er een stilte. Dan volgt het einde van haar lied. En wat Ruud opvalt, is dat ze nu hen allen in haar gebed betrekt: "Och mochten wij Uw troost ervaren. Doe intocht. Heer', in ons gemoed!" K I

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1999 | | pagina 79