Zo Hij vertoeft, verbeidt Hem;
Hij zal gewisselijk komen
Kerstverhaal naar aanleiding van Habbakuk 2:3 door L. Buth-Villerius
EIIAtlDEII-IIIEUWS
PAGINA 31
WOENSDAG 22 DECEMBER 1999
Een felle oostenwind jaagt de vrieskou
door de straten. Tinie Tamminga heeft
net de laatste boodschappen voor de
Kerstdagen gedaan. Nog even en ze is
thuis. Haar gedachten zijn licht. Ze
houdt van het knusse geroezemoes in
de warme kamer met de dichte gordij
nen. Ze ziet het allemaal voor zich.
Ruud, met wie ze al twintig jaar
getrouwd is. Dan Jetty. Bijna negen
tien. Ze is de puberteit aardig doorge-
rold. Haar spontane warmte en ernst
maken haar een geliefd mens. Ze is nu
naar een vriendin in de stad. Jetty, die
komt wel op haar pootjes terecht. Daar
na komt Wim. Zeventien jaar en in het
bezit van een brommer. Schopt overal
tegenaan. Ze hebben de laatste tijd pro
blemen met Wim. Dan komen de klein
tjes, die intussen ook al dertien zijn. Zij
kunnen het goed samen vinden en
schamen zich daar ook niet voor. Ze
ziet in haar kinderen veel terug van
zichzelf en van Ruud. Maar het lijkt
wel of de jongelui van nu eerder de
wijsheid in pacht denken te hebben. En
dat ze dwaze mensenkinderen zijn,
waarvan geschreven staat dat ze zonder
God niets kunnen doen, willen ze niet
weten. Och... welk mens van nature
wel? Dan is daar ook vader. Hij heeft
na wat gesputter toch toegezegd deze
dagen bij hen te komen. Ach, dat sput
teren... dat is zo zijn gewone manier
van doen. Even betrekt Tinies gezicht.
Vorig jaar was moeder er nog bij. In
een jaar kan veel gebeuren. Neem nu
Wim. Zo'n fijne jongen was het en
nu... Ze hoopt dat het allemaal een
beetje meevalt de komende dagen.
Wim mag opa graag, dat scheelt. Vader
kan de stilte aardig verdragen. Maar
zijn zwakke hart baart Tinie soms zor
gen. Toch is ze vaak beschaamd als ze
hem de dingen zo rustig bij de Heere
ziet neerleggen. Stille eerbied en
jaloersheid op de zekerheid van het
nieuwe leven dat de Heere in hem heeft
gewerkt, vervult dan haar hart. En is er
een tijd van strijd, dan zegt hij zo eer
lijk: "'t Ligt aan mezelf, Tien. Als wij
maar niet zo groeiden. Dan hoefde de
Heere ons niet telkens naar Zich terug
te slaan." Hij weet ook wat er in haar
hart omgaat. Ze hebben heel wat samen
gepraat.! Ook over de problemen met
Wim. Vanmiddag gaat Ruud vader
halen. Ze wil niet dat hij met die kou
buiten komt.
Als ze de laatste bocht omgaat, ligt het
vertrouwde beeld van de straat voor
haar. Thuis komt de koffiegeur haar al
bij de deur tegen. Ze heeft die nog maar
net dicht, of Ruud komt de keuken in.
"Daar ben ik alweer", lacht ze. Maar
als ze zijn gezicht ziet, schrikt ze. Ze
ziet het gelijk: er is iets. Met Wim? Zijn
bronmier stond nog niet in de schuur.
Of de tweeling? Ze zijn gaan schaat
sen. En er ligt nog veel onbetrouwbaar
ijs. Met haar sjaal in haar hand blijft ze
op de mat staan. "Niet schrikken; er is
iets met je vader." zegt Ruud. "Vader?
Nee toch!" Een koude hand grijpt om
Tinies hart. Geschrokken hoort ze dat
vader met een infarct in het ziekenhuis
ligt. "Het hoofd van de hartbewaking
belde net." besluit Ruud. Tinie schudt
haar hoofd en zucht diep. Ze weet van
zichzelf dat ze in zulke situaties snel
onredelijk is. Daarom probeert ze te
ontspannen. Even verbergt ze haar
gezicht in haar handen en leunt tegen
het aanrecht. Zeven jaar geleden
gebeurde hetzelfde. Vader was er gauw
bovenop. Maar er zijn tijden dat ze zich
zorgen maakt. Na het overlijden van
moeder heeft ze zich met tegenzin
neergelegd bij zijn besluit om alleen te
blijven wonen. Niemand had bezwaar
om opa in huis te nemen. Maar hij wil
de niet. En nu? Van binnen begint een
zacht, onzeker beven. Ze zucht nog
eens. Ze moet ontspannen. Verdwaasd
wrijft ze over haar gezicht. "Was hij
thuis..?" is het eerst wat ze kan zeggen.
Ruud schudt van nee. "Hij kwam uit de
bakkerij, toen hij niet goed werd. Een
paar voorbijgangers hebben hem
ergens binnen gebracht. Daar raakte hij
al gauw buiten kennis." De woorden
van Ruud schuiven in Tinies gedachten
een wereld open. Wat deed pa met die
kou buiten! Hij zou hier alles hebben
wat hij nodig had. Ze zou hem verwen
nen, daar kon hij op rekenen! Wat
moest hij dan bij de bakker? O, ze heeft
wel een vermoeden... "Ruud... we
moeten toch wel gauw naar hem toe!"
"Ja natuurlijk, maar de kinderen moe
ten eerst thuiskomen", zegt Ruud
nuchter. Ongeduldig begint Tinie door
de keuken te lopen. Het wordt al een
beetje donker. Ze begint te mopperen.
Maar kalm klinkt de stem van Ruud:
"Toe Tinie, doe even je jas uit. Ze
waren druk met hem bezig. Hij is in
goede handen. Als we direct moesten
komen hadden ze dat wel gezegd. Raak
nu niet in paniek, daar is niemand bij
gebaat." Ze schudt haar hoofd. "Sorry,
't is de schrik denk ik." Een golf van
emoties welt op in haar hart. Daar
komen ook de tranen. Zo vinden de
kinderen haar als ze even later thuisko
men. De pret straalt van hun wangen.
Maar als ze hun moeder zien en het
bericht van opa horen, zijn ze gelijk
stil. Ruud schenkt koffie in. Na een
kwartier komt ook Wim thuis. Zijn
voetstappen klinken in de gang. Met
zijn helm in zijn hand kijkt hij fronsend
de schemerige kamer in. "Wat zitten
jullie daar bij mekaar. Toch geen sterf
geval in de familie?" Gevat geeft Ruud
antwoord. Even staat Wim te kijken.
Dan draait hij zich om en zegt: "Nou,
gezellige kerstdagen!" De deur valt
dicht. Tinie begrijpt zijn reactie wel.
Het valt ook tegen. Nu de schrik zakt,
kruipt een zeurderige onbehaaglijkheid
bij haar binnen. Alle plannen zijn als
een kaartenhuis ineen gezakt. En
schrik en spanning zijn daarvoor in de
plaats gekomen. Sneu voor de jon
gens... Maar niemand kan er wat aan
doen. Als ze weggaan, willen de kinde
ren mee. Ook Wim. Want voor ze ver
trekken wipt Tinie even naar boven.
Hij zit op zijn bed; zijn hoofd tussen
zijn handen. Hij kijkt niet als ze bin
nenkomt. "Wij gaan nu weg", zegt ze
zacht. Wim knikt stom. "Valt het
tegen? Juist nu?", polst ze. "Ja allicht!"
valt Wim uit. "Dat kunt u toch wel
begrijpen?" "Maar opa dan?" gaat
Tinie verder. "Moet ie binnen blijven!
Met zo'n slecht hart door de kou, dan
vraag je toch om moeilijkheden?"
Tinie knikt aarzelend. Dat heeft ze zelf
ook gedacht. Met een "Nou, tot zo
dan", draait ze weer om. "Ja zeg! U
dacht toch niet dat ik thuis bleef?"
klinkt het achter haar. Even glimlacht
Tinie. Ze wist het wel. Wim meent het
niet zo kwaad.
Zwijgend kijken ze even later neer op
het gezicht met de gesloten ogen. Ing-
rid houdt vast aan haar moeders mouw.
Opeens klinkt een zacht snikken.
Behoedzaam legt Tinie een arm om
Ingrids schouder. Maar Ruud neemt
haar mee naar de gang. Henk en Wim
lopen mee, zodat Tinie alleen blijft met
Jetty. Haar ogen dwalen langs de slan
getjes en draadjes. Op het nachtkastje
ligt vaders horloge rustig te tikken. Op
een stoel liggen zijn kleren. Zijn tas
staat op de tafel. Tinie loopt er heen.
Een nieuwe waas van tranen vertroe
belt het beeld van de hoed, de stok, de
tas. Ze trekt de tas naar zich toe. Ze
vindt twee zakjes... "De warme bak
ker", staat erop. Een zakje met kersen
bonbons en een met rumbonen. Dus
toch. Vader wilde hen verrassen. Tra
nen druppen op haar handen. Een dok
ter komt de zaal op. Hij controleert de
lijst en komt naar Tinie toe. Ook Ruud
komt de zaal op. "Het was niet best
toen hij binnenkwam." begint de dok
ter. Hij geeft hen geen valse hoop. Het
hart is op, als is de toestand niet direct
kritiek. Ze mogen blijven, maar kun
nen ook gerust weer gaan en terug
komen wanneer ze willen. Als er iets
bijzonders is, bellen ze direct. "U moet
onder ogen zien dat uw vader al een
aantal jaren extra heeft gekregen.
Aan die laatste woorden moet Tinie tel
kens denken als ze in bed ligt. Van sla
pen komt niet veel. Ook Hizkia kreeg
van de Heere nog enkele jaren aan zijn
leven toegevoegd. Maar toch kwam
daarna onherroepelijk het einde. Ze
zucht en draait voor de zoveelste maal
om. Eigenlijk zou ze moeten bidden.
Maar wat valt er te bidden als de feiten
zo liggen? Wat over een mens besloten
is, daar ontkomt hij niet aan. Bitter
keert ze haar kussen om. De natte plek
ken van tranen hinderen haar. Van bin
nen bruist het. O, in de kerkbank zin
gen: "Met mijn God spring ik over een
muur", dat is zo gedaan. Maar nu ze op
het slagveld van het leven staat, is in
haar geen kracht. Niet eens om te bid
den. En toch is dat de enige weg tot
redding, dat mag ze weten. Waar is nu
haar uitgaan tot God, in alle grote en
kleine dingen van het leven? Heeft ze
ooit gedacht dat ze uit genade via de
weg van Golgotha de toevlucht tot God
mocht nemen? Waar is het gebleven?
Ze is het met God niet eens. Ze kan en
wil vader niet missen! De gedachten
aan de lege plek doen haar opnieuw
hete tranen schreien. Ze gooit de
dekens van zich af en zit op de rand van
het bed. De kou die op haar warme
lichaam valt, doet haar rillen. Dan gaat
de telefoon. Met bevende hand neemt
ze op. Zie je wel, het ziekenhuis. Het is
vast al te laat. Ruud zit direct rechtop
en knipt het licht aan. Met een ver
moeid gebaar drukt Tinie met duim en
vinger haar ogen dicht. Ze dwingt zich
zelf om na te denken. Langzaam dringt
het tot haar door. Vader heeft gevraagd
of ze komen? Dus het is niet te laat.
Verdwaasd legt ze de hoorn neer. "We
moeten komen. Vader heeft het
gevraagd..." herhaalt ze voor Ruud
wat ze zojuist heeft gehoord. In een
ommezien zijn ze aangekleed. Ze kun
nen de kinderen laten slapen. Afspra
ken zijn gemaakt. Tinie kijkt op de
wekker. Half twee... het is de Eerste
Kerstdag.
Voor het raam van het ziekenhuis staat
Tinie. Vader heeft naar hen gevraagd.
Maar nu ze komen slaapt hij. Hoog
boven haar is de heldere vriesnacht met
de duizenden sterren. Daarboven weet
ze God, Die deze weg met hen gaat.
God, de Almachtige Schepper van
hemel en van aarde. En opeens laat die
zelfde God haar, bij het zien van die
sterrenhemel, wegzinken in eigen
kleinheid. De wrevel zakt. Ze beseft
dat ze van haar plaats is, met haar
opstandigheid. Een nieuwe strijd
begint vanbinnen. Ze moet het toch
met God eens zijn, maar ze is er nog
niet aan toe. Ze hoopte dat vader helder
was, zodat ze konden spreken. Dat ze
vader zouden treffen zoals ze hem ken
nen. Zou zo nu het einde zijn? Zou er
geen woord meer over zijn lippen
komen? Zou de Heere één van Zijn
kinderen wegnemen, zonder iets na te
laten wat troost kan bieden? Zwijgend
staat ze aan het bed. Ze aarzelt. Mag ze
vader aanspreken? Misschien heeft het
zin. Ze drukt een kus op het koele voor
hoofd. Zo staan ze tien minuten. Ze
krijgen koffie, wachten weer. Waarop?
Ze weet het niet. Een grote verlaten
heid valt over haar. De zuster komt.
"Hij slaapt weer hè?" merkt ze ten
overvloede op. Ze voert de controles
uit. Als de band van de bloeddrukmeter
strak komt te staan, is er beweging.
Tinie buigt voorover. Even gaan de
ogen open. Ze zoeken en herkennen
een ogenblik. Er ligt rust in die ogen.
Een hand beweegt. Hij knikt tevreden.
Dan is hij weer weg. Opnieuw zitten ze
lange tijd. Er is geen contact meer. Ze
kunnen gerust weer gaan, vindt de zus
ter. Dat hij hen gezien heeft, is belang
rijk en momenteel voldoende.
Buiten rilt Tinie. Ze kijkt achterom
naar de ramen die zwak licht uitstralen.
Kerstfeest. Ze heeft helemaal niet het
idee dat het Kerstfeest is. Ze vecht
tegen de teleurstelling en de zorgelijke
naargeestigheid van de dagen die zich
voor haar uitstrekken. De laatste dagen
van het jaar zullen als zand tussen hun
vingers doorglippen. "Geen witte
Kerst, dit jaar." merkt Ruud onder het
rijden op. Tinie schudt haar hoofd.
"Nee, geen witte Kerst." Ach, maakt
dat uit, als je zo dicht langs de dood
schuifelt? De eeuwigheid... in alle
werkelijkheid komt het op haar af. "Ik
zal mijn Rechter om genade bidden."
Dat heeft ze geleerd. Maar wat bete
kent dat voor haar nu vader op de rand
van de dood zweeft? De Rechter...
genade... ze ziet vaders ogen. Geen
angst, geen pijn was er. Mag ze hem
dat betere Vaderland misgunnen, alleen
omdat zij denkt hem niet te kunnen
missen? Ze zucht moeizaam. De onze
kerheid van het wachten laat haar geest
wankelen op de grens van vast willen
houden en los kunnen laten.
Als ze de tweede Kerstdag net met z'n
allen op weg zijn naar het ziekenhuis,
gaat thuis lang en dringend de telefoon.
Niemand hoort het. Op de afdeling
komt een zuster direct op hen toe.
"Gelukkig dat u er bent", zegt ze. "Het
gaat opeens zo hard achteruit." Tinie
schrikt. Hier had ze niet op gerekend.
Dan had ze de kinderen thuisgelaten.
Opnieuw komt het gevoel van vader
niet te willen missen in alle hevigheid
op. En toch... als het God belieft hem
thuis te halen, moet ze zwijgen. Haar
verstand zegt het; alles heeft zijn
bestemde tijd. En God vergist zich niet.
Hij heeft overal Zijn wijze bedoeling
mee. Ze speurt in haar geest naar iets
dat haar een uitzien zou kunnen ver
schaffen over dit sterven heen. Heeft
God met dit ziekbed, juist in deze
dagen, een bedoeling? Ze sluit even
haar ogen. "Och Heere, had ik maar
inzicht in Uw bedoeling hiermee", gaat
een stille zucht omhoog. Er schieten
Tinie een paar regels van een psalm te
binnen. Hun oude dominee zei het wel-
eens. Het is uit psalm drie en dertig.
'Weer steeds alle smart.' "Laten we
daar maar van maken: Heilig alle
smart", stelde hij eens voor. Ze is het
nooit vergeten. Toepasselijk is het nu
wel. Even lijkt het of er over deze
moeilijke dagen een lichtstraal valt.
Ze besluiten niet meer naar huis te
gaan. Ruud brengt de tweeling bij goe
de vrienden, maar Wim en Jetty willen
blijven. Als Ruud even met Wim over
het terrein loopt, is daar spontaan een
gesprek. In wat boute woorden laat
Wim weten dat hij best veel met opa op
heeft en dat het toch zonde is dat zo'n
•-man dood gaat. "Zo iemand moet min
stens honderd jaar worden!" Ruud
fronst om de grove woorden, maar wil
het zeldzame contact niet verbreken
door een opmerking over zijn taalge
bruik. Hij snapt dat Wim het moeilijk
heeft en is blij dat hij hem in vertrou
wen neemt. Er is dus toch nog een band
tussen hen. Begrijpend knikt hij zijn
zoon toe. "En toch, Wim, zonde is: ons
doel missen. Wat denk jij, als de Heere
opa thuishaalt, dat opa dan zijn doel
mist?" Fel reageert Wim. Hij is het er
duidelijk niet mee eens. Maar toch
komen ze nader tot elkaar. Ruud wist
niet dat er zoveel ernst in de jongen
schuil ging. Stil luister Wim als Ruud
zegt: "Mogen we opa dan de zaligheid
misgunnen, Wim? In de hemel gaat een
kind van God pas aan z'n doel beant
woorden. Dat doen wij door de zonde
niet meer. Maar als de Heere uit gena
de naar zo'n zondaar omziet en Hij
zo'n kind na een leven van afdwalin
gen naar Huis wil halen... is dat een
groot wonder. Of kun jij iets groters
bedenken dan na zo'n zondig leven
toch de Heere zonder verschrikken
onder ogen te kunnen komen? Daar
kun je eindelijk wel volmaakt zijn tot
Gods eer. Wat denk je, zou opa daar
niet naar verlangen? Om, na zo lang
als zondaar te hebben geleefd, einde
lijk ontbonden te worden uit dit
lichaam en met Christus verenigd te
zijn? Begrijp je me, Wim?" Wim kan
niets zeggen. Een korte, droge snik is
het antwoord. Hij is opeens iets gaan
zien van de bedoeling van zijn leven.
En dat doel, daaraan schiet hij voorbij.
Hij mist iets. Hij durft z'n vader niet
aan te kijken. Hij schudt zijn hoofd. Hij
is blij dat hij geen bekenden ziet, nu hij
hier loopt te huilen. En toch... dit
moment had hij niet willen missen.
Samen komen ze terug aan het bed.
"Een hartkamer is uitgevallen", con
cludeert de dokter vanaf het beeld dat
de monitor aangeeft. Het klamme
zweet breekt Tinie uit. Weer begint het
zachte beven. Ze grijpt Ruuds arm. Hij
ziet het ook: de ademhaling is onrustig
geworden. Tinie streelt vaders hand.
Opeens gaan de ogen open. Hij is zich
zichtbaar bewust dat ze er zijn. Zwak
schudt hij het hoofd, "'t Komt er niet",
fluistert hij. Daarna is het weer stil.
Weer opent hij zijn mond en fluistert:
"Kerst." Tinie slikt. In de stilte die
volgt krijgt dat simpele woord veel
betekenis. Kerst. Hij is geboren, naar
Wie de heiligen van het oude testament
hebben uitgezien. Maar het moet Kerst
worden voor ieder persoonlijk. En het
blijft maar zo donker in haar ziel. Vader
heeft de geboren Zaligmaker in de
armen mogen sluiten. Hoe graag zou ze
nog éénmaal willen horen dat vader in
vrede af kan reizen. Ze aarzelt. Er staan
zoveel vreemden bij. Toch, als de ogen
weer open gaan, overwint ze haar
schroom. Haar hart bonst in haar keel.
"Vader, de Doodsjordaan ligt voor u.
Moet u er alleen door?" brengt ze er
met moeite uit. Vader schudt zijn
hoofd. Een intens geluk overstraalt
opeens het oude gezicht. Even wordt
de greep krachtiger en met moeite
brengt de stervende eruit: "Kerst.Zo
Hij vertoeft.verbeidt Hem.Hij zal
gewisselijk komen.Een warme golf
van troost doorvaart Tinies ziel. Het is
zo sterk, dat het al wat op aarde belang
rijk schijnt, doet vervagen. Een heftig
verlangen knijpt haar borst samen. Het
is of ze boven alles wordt uitgetild. Wat
'n zekerheid vloeit er uit die woorden.
Een zekerheid die niet van mensen
komt, maar die van God uitgaat. Die
aan zondaren geschonken wordt uit
genade. Wat betekent dat in dit ster
vensuur? Opeens weet ze het. Hij zal
gewisselijk komen! Vader wacht op de
Bootsman. Het is niet alleen een woord
van bemoediging voor een worstelende
ziel, maar het schenkt ook stervensge-
nade. En stervensgenade schenkt de
Heere nooit tevergeefs. Want na een
paar minuten blaast vader kalm de laat
ste adem uit. Als het stipje op de moni
tor een rechte lijn aangeeft, valt er een
gewijde stilte. Plotseling begint Wim te
snikken. "Opa.fluistert hij hees. Hij
loopt de zaal af. Jetty gaat hem na.
Tinie keert terug tot de werkehjkheid.
"Hij is verlost, God heeft hem welge
daan", schreit nu ook zij. O, ze weet dat
het gemis nog moet komen. Maar nu
heeft ze grote vrede.
Zo Hij vertoeft, verbeidt Hem, Hij zal
gewisselijk komen. Die woorden blij
ven haar bij. Niet alleen in de auto op
weg naar huis, maar ook in de dagen
die volgen. Ze staan ook op de rouw
brief. Wat een betekenis krijgen die
woorden. En alsof de dominee er ook
kracht uit put, hij bevestigt in de rouw
dienst vele gedachten die de afgelopen
dagen bij Tinie zijn opgekomen. De
tekst hebben ze gevonden in Habba-
kuk's profetie, het derde vers van het
tweede hoofdstuk. De dominee betrekt
er eerst het adventsgebeuren bij. In het
volk Israël waren er die wachtten op de
komst van de Messias. En ondanks alle
pogingen van satan om Zijn komst te
verhinderen is Hij, op Gods tijd, toch
gekomen. De adventsweken zijn achter
de rug, maar de inwachting van Gods
komst in een zondaarshart dat uitziet
naar Hem, mag levendig blijven.
Ondanks alle influisteringen van de
satan en ondanks de bergen van zonde
die naar onze overtuiging Zijn komst in
de weg zouden kunnen staan. Voor het
sterven mag daar voor Gods volk bij
tijden een uitzien zijn op het uur der
verlossing. Tenslotte: voor heel die
Kerk is daar het mogen uitzien naar de
wederkomst van Hem, Die hen vrij
kocht en Die hen een plaats heeft
bereid. Dat haalt de dominee aan ter
wijl ze aan het graf staan. Het lichaam
wordt gezaaid in oneer. Maar op die
dag zal het volmaakt verrijzen in
navolging van die Grote Opgestane.
Op de dag van de begrafenis is het
weer veranderd. De wind is gedraaid.
Grote grijze wolken jagen dreigen door
de lucht, maar het is droog. Als uitein
delijk het stoffelijk overschot lang
zaam in de diepte daalt, breekt onver
wacht de zon door. Een fractie van een
seconde schijnt ze op de sluitingen van
het deksel. Heel kort is er een schitte
ring als van diamanten. Het beeld blijft
in Tinies netvlies gebrand staan. Een
Koningskind werd begraven... flitst
het door haar heen. Langzaam gaat de
stoet weerom. Ze kijkt nog eenmaal
achter zich. Wat een gewaarwording
dat ze daar allebei liggen; vader en
moeder. Geen generatie meer boven
haar en Ruud. Geslachten komen,
geslachten gaan. Ze mogen die twee
met heimwee nastaren... Een stil
gebed van Tinie stijgt op. "Heere, Uw
genade is geen erfgoed... maar wil
toch doorwerken in de lijn der geslach
ten. Ontferm U over de kinderen, neem
ze toch voor Uw rekening. Dan zijn ze
veilig." Is ze voor Jetty eens bemoe
digd, ze heeft er nog drie. En in deze
dagen loopt ze zo bijzonder met Wim.
Wist ze maar eens wat er in hem
omging.
Het leven herneemt zo zijn loop. Ze
moeten verder. Maar ze is een ervaring
rijker. Haar hoop op God is versterkt.
Ze beseft ook dat ze niet alleen met
haar eigen verdriet te maken heeft: de
kinderen missen opa, net zo goed als ze
oma missen. Nu hebben ze niets meer.
En dat in een jaar tijd.
Een paar dagen na de begrafenis komt
opeens Wim de keuken binnen. Aan de
manier waarop hij de deur sluit en
tegen de muur gaat staan merkt ze dat
hij wat wil zeggen. Hij steekt een kop
boven haar uit, maar z'n gezicht heeft
nog iets kinderlijks. Tinie kijkt hem
aan. Die bittere trek die er voor vaders
sterven was, is weg. "Ma", begint hij.
"Bijzondere Kerstdagen hebben we
gehad..?" Tinie knikt, hoewel ze niet
begrijpt waar hij heen wil. "Ja jong, dat
hebben we zeker. De plannen waren zo
anders hè?" Onwetend helpt ze hem in
de goede richting, want hij haakt direct
op haar opmerking in. "Ja, en ik was
eerst kwaad dat opa ziek was. Ik
bedoel... je kunt... eh, kon altijd zo
fijn naar opa luisteren..." Tinie knikt.
Bedoelt hij daarmee de verhalen van
vroeger? "Je bedoelt...?" aarzelt ze,
zichzelf dwingend door te gaan met
haar werk. "Nou gewoon... tenmin
ste. nou ja, opa was toch een bijzon
dere man. Hij had gewoon iets.Daar
om had ik best zin in de feestdagen en
daarom werd ik kwaad. Stom natuur
lijk." Tinie knikt. "Nou ja joh, iedereen
zegt het wel eens anders dan hij
bedoelt. Dat wil je toch eigenlijk zeg
gen?" Wim lacht een beetje. "Ja, eigen
lijk wel en ook... Nou ja, het klinkt
natuurlijk raar, maar.het waren toch
heel bijzondere dagen. Ikke... 'k weet
niet goed, het is bijna of het jammer is
dat alles gewoon verder gaat..." Tinie
laat haar handen even rusten. Ze draait
zich naar hem toe. "Je bedoelt: je hebt
de waarde van de dingen van de eeu
wigheid deze dagen zo goed ervaren en
doordat het leven weer verder gaat
dreig je dat weer kwijt te raken?" "Ja.."
knikt Wim, verrast dat zijn moeder zo
snel van begrip is. Tinie ziet, hoe hij
vluchtig kleurt. "Zo jongen", zegt ze.
"Daar ben ik blij om. We mogen wel
jaloers zijn op de genade die opa ken
de. Dat gaat mee door het graf heen.
Dat kunnen we van de aardse dingen,
hoe nuttig en nodig ook, niet zeggen. Ik
hoop dat je, nu je dit hebt gezien, veel
zult zoeken naar die blijvende dingen.
We moeten allemaal elke dag leren dat
we zo aards bezig zijn. Maar ook daar
mag je mee naar de Heere gaan. En
laten we dan vooral niet vergeten wat
opa gezegd heeft... Zo Hij vertoeft,
verbeidt Hem. Hij zal gewisselijk
komen. Dat zijn geen woorden van
mensen, maar God Zelf heeft dat
gezegd." Het is een kostbaar moment
in de keuken, wanneer ze zo in eikaars
hart mogen kijken.
Als Wim de keuken weer uit is, gaat
Tinie verder. Ze zal het vanavond aan
Ruud vertellen. Ze weet zeker dat hij
het meent. Misschien breekt er wel een
nieuw tijdperk aan. Was het sterven
van vader voor hem het bewijs, dat
Gods liefdedienst nooit verdriet? Wee
moedig, maar ook dankbaar, gaat ze
haar weg. Zo zeker als God op aarde
kwam en voor Zijn volk zorgt, zo zeker
geldt ook de rest van Zijn Woord. Dat
houdt haar hoop levendig. Zonder het
te beseffen begint ze zacht te neuriën.
Ze vindt ook de woorden die bij de
melodie horen. 'Op U mijn Heiland,
blijf ik hopen, verlos mij van mijn ban
ge pijn. Breek Heer' mijn hart toch
voor U open, en laat het steeds Uw
tempel zijn. O Gij, Wien aard en hemel
zingen, verkwik mij met Uw heil'ge
gloed. Kom met Uw zachte glans door
dringen, o Zon van liefde, mijn
gemoed.' Ze hoort niet dat de keuken
deur op een kiertje opengaat. Ruud
staat in de gang, maar hij wil haar niet
storen. Stil luistert hij als Tinie verder
zingt. 'Vervul o Heiland het verlangen,
waarmee mijn hart Uw komst verbeidt.
Ik blijf op U in liefde staren, waar om
mij heen de wereld woedt.' Even valt er
een stilte. Dan volgt het einde van haar
lied. En wat Ruud opvalt, is dat ze nu
hen allen in haar gebed betrekt: "Och
mochten wij Uw troost ervaren. Doe
intocht. Heer', in ons gemoed!"
K
I