1
N
1
i
i
1
I
I
I
I
I
1
1
I
I
1
1
1
i
i
i
I
i
i
I
i
I
i
i
1
1
1
Voorleesverhaal voor de kleintjes
QClaasJe QCoKKeC en net dronKen ei
pfoor de jeugd
A
A
Die rooihuid-
Opperhoqf
m
nl
m
Advies: Als u, jij, het Afrikaans
moeiiijk vindt, kes het dan
langzaam en hardop.
Let op: sk is sch en oë is ogen
en bewoë is bewogen. Een
spogperd is een paard waar je
mee kunt opscheppen.
Die RooiteW-oppeitooof spring vinnig en rats van sy pragtige perd en bind die dier stewig vas aan
'a paai voor die sendingkerkie. Dit sal nooit gaan as sy perd moet wegloop nie, aangesien hy baie
Hef is vir Merdie spogperd van hom. Hy het baie myle deur dik wfoude gery van sy hut af om die
prediking van die evangelie te hoor. Wat hy van ander gehoor het van die woorde van die prediker,
het hom geweldig geïnteresseer en hy wou self kom luister. Hy gaan by die deur m en neem sy plek
in terwyl die diens al aan die gang is. Ernstig luister hy na die boodskap van Jesus en sy poot liefde
vir die gevalle mens. Stadig (langzaamaan) begin daar trane m sy oë kom. Sklielik staan hy op, loop
in die paadjie op, lê sy skerp jagtersmes op die tafeltjie voor die predikant en sê: Bk gee my jag-
tersmes vir die Heere Jesus". Dan draai hy weer stil om en gaan sit op sy plek. Die prediker gaan
maar voort met sy preek en vertel wat die Heere Jesus alles vir sy kinders doen. Weer staan die
Rooihuid-opperhoof op, loop in die paadjie en sit sy vegtersbyl op die tafeltjie neer: Bk gee my
vegteïsbyl vir die Heere Jesus", sê hy in 'n diep bewoë stem, tenvyl die trane in sy oë helder blink.
Die prediker vertel met groot ems van die verhoor voor Pilatus en die doringkroon; van al die smaart
wat die Heiland moes ïy vir die mens, vertel hy in eenvoudige taal. Die Rooihuid staan weer op en
Merdie keer loop die trane vryehk oor sy wange. Af en toe ruk sy trotse skouers soos hy snik. Hy
gaan buite toe en na 'n paar minute kom hy binne met sy gehefde perd wat hy in die paadjie langs tot
by die predika- neem en sê dan in 'n gebroke stem: Ek gee my perd vir die Heere Jesus". Stil draai
hy weer om en gaan sit op sy plek, terwyl die prediker die laatste boodskap van sy preek lewer. Met
innige liefde praat hy van die aaklige
kruisdood, van die spykers in die hande en
voete, van die spiessteek deur die sy van
die Heiland.En dit alles", eindig hy,
om vir jou en vir my van die sonde en die
ewige strafte red". Weer staan die opper-
hoof op. Sy hele liggaam ruk nou van aan
doening as hy stadig in die paadjie
oploopt tot waar sy mes, se byl, en sy,
perd is. Dan kniel hy voor die tafeltjie
neer en sê in 'n diep eerbiedige stem: Ek
gee MYSELF vir die Heere Jesus".
Tok-ke-tok. Hé, wat is dat? Zeker een kip. Het is een mooie. Een witte. Stap, stap. Zo
loopt ze. Buiten in de ren. Lekker in de zon. Ineens komt er een wolk. Een hele grote.
Helemaal zwart is die. De wind! Ineens waait het. Druppels vallen. Hup. De kip rent
naar binnen. Ze wil niet nat worden. Vlug wipt ze omhoog. Boven op een stok. Tok-
ke-tok, roept ze. Bang is ze.
Klaasje Kokkel zit voor het raam. Bij de tafel. Hij kijkt naar buiten. Naar het hok. Van
de kip. Maar nu is ze binnen. Dat zag Klaasje. Jammer. Tik, tik, doen de druppels. Ze
komen tegen het raam. Mama is weg. Ze is naar de winkel. Groente kopen. En melk.
Brood ook. Verder nog snoep. Vader slaapt in zijn stoel. Hij snurkt. Zijn neus trilt. De
mond is half open. Naast hem staat een klein tafeltje. Een bijzet. Daar staat een glas
bier op. Het is half leeg. "Papa", fluistert Klaasje. Maar papa slaapt door. Klaasje vindt
het stil. Zo saai. "Wordt wakker", zegt BQaasje. Maar nee hoor. Vader snurkt nog har
der. Alleen klinkt het nu hoger. Vader lijkt wel een mug. Klaasje loopt bij het raam
vandaan. Zachtjes tikt hij op vaders knie. Helpt
niet. "Bah", moppert Klaasje. Gebeurde er maar
iets. Iets spannends. Hij wandelt naar de deur.
Komt moeder er al aan? Met de boodschappen?
Kan hij ze in de kast doen. O nee. Moeder komt
nog niet terug. Klaasje duwt de deur open.
Gluurt om het hoekje. Van het huis. Niets te zien.
Hé, het is droog. Dan kan hij naar buiten. Hij
pakt zijn jas. De rode.
Tok-ke-tok. Wat is dat? Hoor ik dat goed? De
witte kip rent naar buiten. Wat sluipt daar langs
het hok? Een kip? Een hele grote? Ze is rood. De poten zijn blauw. Maar ze heeft geen
veren. En geen snavel. Ha, ha. Het is Klaasje. Hij doet de deur open. En stapt de ren
in. Het gaas kraakt. Klaasje bukt zich. Kijkt in de pan. De waterpan. Er zit bijna niets
in. Een klein laagje maar. Van de regen. Zo net gevallen. De witte kip pikt. Trekt aan
Klaasjes veter. Is dat een worm? Trek, trek. Nee, niet lekker. De kip krabt op de grond.
Springt op het randje van de pan. Buigt zich voorover. Heel diep. Bijna geen water. Te
weinig. De pan kiept. Vreselijk zoals de kip schrikt. Ze fladdert weg. "Tok-ke-tok",
roept ze boos. "Ik heb dorst. Geef me te drinken". "Ja hoor", roept Klaasje. Hij zet de
pan weer recht. Vlug gaat hij naar huis. Ha, ha. Hij weet wat. Iets leuks. Het is wel
stout. Heel erg zelfs. Zacht sluipt hij. Op zijn tenen. Naar papa. Ja hoor! Het staat er
nog. Dat glas. Half vol met bier. Stiekem grijpt hij het. Langzaam stapt hij weg.
Achteruit. Naar de deur. Naar buiten. Rennen naar de ren! "Piep", zegt de kippendeur.
Plons. Klaasje gooit het glas leeg. "Tok-ke-tok", daar is de kip al. Ze hoorde water.
Pats. Ze klimt op het oor. Het oor van de pan. Bukt. "Klok, klok". Ze drinkt. "Klok,
klok", weer buigt ze. De kip schudt haar kop. Zo, dat was lekker. Haar rode kam trilt.
Ze zet een paar stapjes. O wat vreemd. Alles draait. Ze waggelt. SHngert het hok in.
"Tok-ke-tok". Ze kruipt in haar nest. Even later legt ze een ei. In het zaagsel.
Lachend zet Klaasje het glas binnen. Bij vader. Op het tafeltje. O wee. Daar komt
moeder. Ze tilt de tas op. Zet hem op het aanrecht. Klaasje helpt met opruimen. Twee
pakken melk. In de koelkast ermee. Een krop sla. Hoort in de groentela. Brood. Dat
moet op tafel. Snoep? "O nee toch". Mama slaat in haar handen. "Vergeten. Jammer.
Morgen is het zondag. Dan hebben we geen snoep. Voor bij de thee. Niks aan te
doen".
"Waar is papa?" "Hij slaapt nog". Mama knijpt hem in de neus. "Help", gilt vader. Hij
schiet overeind. Stoot tegen het tafeltje. Pats. Het glas valt in scherven. "O, o. Kijk uit.
Wat doe je nou? Mijn bier! Mijn glas!", moppert vader. Samen vegen ze de rommel
weg. Klaasje zet de tafel aan. "Weetje wat", zegt mama. "We koken een ei". Ze kijkt
naar het eierrekje. Dat hangt boven de kraan. "O, er staan er maar twee. Toe Klaasje,
kijk eens even. In het hok, weetje wel?" Klaasje gaat naar buiten. Rukt het leghok
open. Ja, wat een geluk. Er ligt een ei. Wit en glimmend. Net gelegd. Lekker vers. Het
is nog warm. Klaasje kroelt er mee. Tegen zijn wang. "Kijk eens mam. Een ei.".
"Mooi zo. Die wordt voor jou".
Een poosje later. Ze zitten aan tafel. Vader. En moeder. Klaasje ook. Hij pelt het ei. De
schillen doet hij naast het bord. Alles eraf. Voorzichtig legt hij het ei neer. Op de rand
van zijn bord. Ineens glijdt zijn ei weg. Een rondje over de bodem. Van zijn bord. "O",
roept Klaasje. "Ik weet hoe dat komt. Mijn ei is dronken!"
"Onderweg ben ik ziek geworden «a Itöb Iwi
stad moeten Eggen. Dat gragje kostte imt tweeduisMid f ui
den", "lammer, dat Je niet hier in het dorp ziek beait pwestea.
Voor dat geld had je hier wei twee jaar kartaea liggen**,
Dokter: Heeft m'n taeeïiaidciel gewsrkt?** I^ëBt: Jawei
dokter, twee Maar twéé keerT* Patiënt: laweL De eerste keer van 's mtiddags
twaalf uur tot "s nachts twaalf aar en de tweede keer vaa *s nachts twaalf aar tot *s middags
twaalf lïur".
"Is het juist, meaeer, dat a ootspronkeüjk veearts was?", vroeg de om z'n scherpe w^en
bekend staande jotïoialist op sarcastische toon aan de zojnisthewoemde directenr-geaeraal rm
eea groot concern.Inderdaad", antwoordde de directeör, voelt u zich met goed worden?"
Een heel arm keuterboertje komt met z*n vtqasN bij de dokter,Het is verschrikkelijk dokter,
ze denkt dat ze een kip is." Maar dat is krankzümig. Hoe laag duurt dat nu alT*&ii tnaaad
of zes dokter." En hebt zes maanden gewacht voordat u baar hi^een hmc\AT Ach",
antwoordt het boertje,we zijn zo aimdie eieren zouden best van pas gekomen zijn".
lanfje is voor het eerst op schooL Na een half uur zegt hij hardop: Jaf, mag ik effe naar de
plee?'* Ns schooltijd aeetnt de onderwijzeres hem apart en zegt:Zoiets m^ je niet meer zeg
gen. Viaag als het nog eens gebeurt, of je even nam achteren mag". De andere morg«ai op het
zelfde tijdstip, staat het jongetje weer op uit de bank en zegt: Juf* mag ik effe naar achte
ren?" Hij gaat weg, maar komt even later weer terug en zegt: Juf, d'r is geen pleepapier**.
jgjgjgjgigjgigigjBigiBMaaiBigMgjaJBMBfBtglBfBM^^
i
Tekeningen; B. Goeree
J_ TekM; W. FJakkcc
Wat voorafging.
Yanco Dobbelsteen is met boze plannen uit zijn bed gekomen. Hij
is als een halve gare tegen een stoep gereden. Een groep jongelui
is daar erg van geschrokken. Een van hen heeft daarom de con
tactsleutel van zijn motorfiets in het straatriool gegooid. Yanco
zint op wraak.
Met nijdige stappen volgt Yanco het trottoir, gaat de bocht om.
Tegen alle verwach
ting in rukt hij de
cafetariadeur niet
open. Nee, hij heeft
andere plannen.
Snel vegen de etala
ges van de winkels
langs hem heen. Hij
verhoogt zijn tempo.
In sukkeldraf neemt
Yanco een zebrapad.
Gaat hij nu goed?
Aha, hij ziet het al.
Juist gegokt. Hier
aan de overkant is
het John Deere bedrijf van de familie van der Harst. Even neust
hij voor de smoezelige ruit. Er is van alles te koop. Niet alleen
tractoren. Oh nee. In een rek staan allerlei maten rieken te keur.
Een kartonnen Jan Hendrik de tuinman biedt allerlei bladharken
en schoffels te koop aan. Boven de toonbank hangen schappen
met bouten, moeren en spijkers in allerlei modellen en formaten
die je je maar indenken kan. Yanco duwt de deur open. Zodra hij
zijn voet op de rubbermat zet tjingelt er één of andere melodie. Zo
wordt zijn komst aangekondigd. Met zijn armen op de borst
gekruist wacht Yanco de verschijning van de bedrijfsleider af Het
duurt een behoorlijk tijdje voordat sloffende voetstappen naderen.
De oude van der Harst schuift het paneel van de werkplaats open
en komt de zaak binnen. Yanco kijkt in het vriendelijke gezicht
van het oude baasje, van wie de wenkbrauwen in een vraagteken
schieten. "Ha, als dat geen Dobbelsteen is". In een enkele flits
realiseert Yanco zich dat de man zijn vader kent van de boerderij.
"Hoe is het zo tegenwoordig met je pa? Hij heeft 't niet best
getroffen hè met de varkens". "Inderdaad de prijzen blijven maar
in een dal", beaamt Yanco. "Zeg tussen twee haakjes, kunt u me
even helpen? Mijn vader is vanmorgen zijn bril verloren in de
varkensschuur. Laat het ding nou in de gierkelder eronder terecht
komen. Een van de zeugen was losgebroken en heeft pa een duw
gegeven, zodat zijn bril van de neus is gegleden. Precies tussen de
betonnen roosters de derrie in natuurlijk. Hij had pas een nieuwe".
"Ja dat zal je altijd zien, zoiets gebeurt nu nooit met een afdanker
tje", reageert van der Harst." 'k Wil graag een sterke magneet
om hem eruit te vissen". "Ha, ha", lacht van der Harst, als dat
lukt mag je in je handjes knijpen". "Ja en pa in zijn neus, met zo'n
stink bril", vult Yanco hem vlot aan. De winkelier grabbelt even
in een bak met afval en graait er een joekel van een magneet uit.
"Alsjeblieft, neem maar mee. Als de operatie gelukt is breng je
hem maar terug". "Alvast bedankt hoor", zegt Yanco op hartelijke
toon. Als hij op de mat staat draait hij zich plotseling om. "Eh,
eh", aarzelt Yanco en inmiddels stapt hij weer naar de toonbank.
"Dat varken eh dat wil ik een lesje leren. Het mag mijn vader
geen tweede keer overkomen. Heeft u soms nog een stroomprik-
ker voor me?" "Huh?", mompelt van der Harst. "Ja, ik bedoel
zo'n apparaatje waar je een paar volt mee kunt geven als ze bij
voorbeeld de veewagen niet in willen." Moetje eens luisteren",
gaat van der Harst verder, "die dingen mag je denk ik tegenwoor
dig eigenlijk niet meer verkopen. Van de dierenbescherming hè,
begrijp je?", zucht van der Harst. "Ai", Yanco trekt een spijtig
gezicht. "Nou ja, misschien heb ik nog ergens zo'n oud geval".
,3» vetgt*»» iM8Ö>curi«it
Vk iteci tiiitr hétmntk."
„tk ti«l> f* nog ta gvzes^
(l»t j« fa.ii«ati l« «en fe«et «op-
Ie m»eJ w»f*»n."
Even rommelt hij in een la onder de werkbank. "Ja, ja toch", klinkt het niet al te enthousiast. "Hier heb ik er
waarempel nog eentje. Overjarig model, dat wel". "Mag de pret niet drukken hoor. Ik red me er wel mee", ratelt
Yanco vlug. "Zet hem maar op de lopende rekening"." Oké. Groetjes".
Met een sprint gaat Yanco naar zijn motorfiets terug. Hij balanceert even op de stoeprand. "Aha, daar is hij. Het
afVoerputje". Hij gaat op zijn knieën zitten. Trekt een fluizig strotouwtje uit zijn broekzak, bindt de magneet
eraan. Heel voorzichtig wrikt hij het tussen de ijzeren spijlen van het rooster. Langzaam viert het touwtje tussen
duim en wijsvinger. Gespetter. Zoekend probeert hij het brok ijzer rond te laten draaien in de put. Hij haalt op.
Hebbes. "Zo dat is nog eens geluk hebben", denkt hij verwonderd. Met een teer gebaar veegt hij het drabberig
geworden contactsleuteltje aan zijn jas af Frommelt touw en magneet in zijn zak. Met een half oog loenst hij
naar de cafetaria, enkele meters verder op. Nu in een run op de fnteszaak af Met zijn schouder bokst hij de
deur open en bulldozert op het achterste tafeltje af Venijnig veert de hanekam overeind, de half opgegeten kro-
ket valt op het dienblad. Zijn tanden blikkeren in het grauwe gezicht. Woest maait hij in de lucht om Yanco een
karateslag te geven. Maar Yanco is hem voor. Vliegensvlug poot hij de stroomprikker op de borst van de nijd-
as. Twee metalen knobbels van het scheerapparaat-achtige toestel, dringen in zijn vel. Met een ijselijke
schreeuw stuitert de kerel achteruit. De stroom tintelt tot in zijn tenen. Dan ploft de jongen als een lekgeprikt
vlapak op een stoel. "Au", kotst hij het uit. Yanco zet zijn knie tegen zijn middel en slingert met een luchtig
gebaar zijn magneet langs het ene gabberoor. De paperclips scheuren uit het lelietje. Vertwijfeld veegt de hane
kam langs zijn hals. Een klein straaltje bloed siepelt naar beneden. "Blijf voortaan met je tengels van mijn
motor af hè. Begrepen? Anders zal ik je nog even een paar volt geven". "J-ja, j-a, j-a", stottert hij. "En die griet
jes van je zal ik ook een toontje lager laten zingen". Geschrokken veert het groepje overeind. Yanco trekt van
één van hen het tasje open. Maar nu heeft hij buiten de waard gerekend. De tas zit met een koord om haar heup.
Razendsnel knijpt Yanco het slot open, duwt zijn magneet erin. Verschillende voorwerpen rikketikken eraan
vast. Stripjes met oorbellen, een haarklem, enkele munten en zelfs een hele grote. Om die laatste dingen is het
hem te doen. Hij grist het eraf Roets in zijn binnenzak. Als een krab schuifelt hij achterwaarts richting deur.
Scherp houdt hij de groep in de gaten. Bij het beroofde meisje springen de tranen in de ogen. Mooie blauwe
ogen heeft ze. "Zonnig Madeira met je zomerlucht", denkt Yanco in een fractie van een seconde. Met zijn ene
hand achter de rug stoot hij de kruk van de deur omlaag, sjeest naar zijn motor. Start, trapt de standaard half
weg. Gas!De motor brult. Schiet de stoep af De standaard raakt het wegdek en sproeit met een knarsend
geluid een confetti van oranje vonken op. In een mum van tijd is hij uit het zicht verdwenen. Een poosje later
pluimpt de zwarte roetwolk, die uit de dubbele knalpijpen is gekomen, langzaam naar de weg.
Yanco is thuis gekomen. Telt de buit. Vijf losse guldens. En een verzilverd fotolijstje, voor een supergrote
munt aangezien. Hij draait het om. Een oud gezicht kijkt hem aan. Zeker de oma van die griet. Voor Marietta
staat eronder. "Guuh, die ou>.e heeft ook van die blauwe kijkers". Met een nonchalant gebaar mikt hij alles in
zijn bureaula, 's Avonds duikt hij vroeg bed in. Voordat hij het lampje uit doet, zet Yanco een vierkant doosje
op het nachtkastje. Trekt het plastic deksel eraf Op een laagje schuimrubber ligt een zwarte dobbelsteen.
Lachend draait Yanco hem met de 1 naar boven. De eerste diefstal is gelukt. Morgen wellicht even onderdui
ken. En danmoet de steen zo gauw mogelijk op twee! (wordt vervolgd)