EIÜVIIDEtl-tllEUWS
Oe laatste da^eti Van het jaar;
Over een schoolmeester
in de "goeie ouwe tijd"
De school in de "goeie ouwe tijd"
3e Blad
DINSDAG 30 DECEMBER 1997
No. 6666
ImSi
Als de laatste dagen van het jaar
aanbreken en de klok bijna de
laatste uren van het jaar weg zal
tikken, proberen we meestal nog
even de natuur in te trekken. Op
oudejaarsdag ontbreekt het ons
meestal aan de tijd daarvoor, maar
enkele jaren geleden, op een vrije
middag kort voor de jaarwisseling,
waren we in de gelegenheid om een
wandeling op de Slikken van
Flakkee te maken. Dagenlang had
het al gevroren en het ijs op sloten
en kreken was reeds dusdanig, dat
jeugd en ouderen de schaatsen
onder konden binden. Als we de
buitendijk bij Melissant naderen,
zien we dan ook her en der op de
watergangen schaatsers hun banen
trekken. Gelukkig is het op de
Slikken rustig. Even later lopen we
dik gekleed tegen de koude in de
buurt van het zanddepot het
natuurgebied in.
Het is venijnig koud. De schrale
oostenwind blaast met kracht tegen ons
aan, alsof hij ons wil tegenhouden. Al
gauw prikken de oren. De wangen en
neus worden steeds gevoellozer. We
steken de handen diep in de zakken om
ze maar zo warm mogelijk te houden.
Was het de laatste dagen steeds zonnig,
vandaag is alles grauw. Geen streepje
zonlicht wordt er waargenomen. Zijn
anders koolmeesjes en roodborstjes wel
in de weer om 'hun kostje bij elkaar te
scharrelen', vanmiddag zien we geen
enkel vogeltje. Alles lijkt uitgestorven.
De Heckrunderen, die dikwijls vanaf het
slakkenpad dat naar het strandje aan de
Grevelingen loopt te zien zijn, hebben
kennelijk ergens tussen het sporadische
struikgewas dat hier en daar op het
zuidelijke deel van de slikken staat,
schuiling gezocht tegen de indringende
kou. De ganzen die in de wintermaanden
veelal op de Slikken bewonderd kunnen
worden, zijn al weken geleden in
zuidelijke richting vertrokken. Zelfs de
konijnen blijven diep verscholen in hun
holen. En wij, die lekker bij de kachel
konden zitten, lopen hier te huiveren in
de snijdende wind.
Verbonden
Toch hebben we beslist geen spijt van
onze beslissing deze middag de natuur in
te trekken; verre van dat! Het gehele jaar
door trekken we er regelmatig er op uit.
In allerlei jaargetijden en
weersomstandigheden zien we het
gebied in verschillende hoedanigheden.
Ze hebben een héél bijzonder plaatsje in
ons hart veroverd, deze Slikken van
Flakkee. Als we het druk hebben, komen
we er tot rust. Problemen die soms het
gemoed geheel en al bezig houden,
vallen dikwijls daar als een pak van ons
af. Wanneer je de donker blauwe
regenwolken in het voorjaar boven de
slikken ziet samenballen, terwijl de zon
er nog net doorheen prikt, raak je vervult
door de enorme weidsheid die hier
heerst. Soms kom je er tot bezinning.
Wat te denken aan de zonsopkomsten en
ondergangen, terwijl de vogels om je
heen je vertellen dat de eer van al deze
schoonheid Hem toekomt, die de
Schepper is van alle dingen. Ook die
zoele zomeravond, als de hitte alsmaar
drukkender wordt en boven de
Grevelingen een zware onweersbui tot
ontwikkeling komt, die even later alles
in zijn greep houdt. Hoe klein en nietig
voelt men zich dan als de bliksem de
donkere lucht doorklieft en de donder
over de aarde rolt. Hoe ontroerd wordt je
als je het treft in het late voorjaar getuige
te mogen zijn van het schouwspel dat
twee reekalveren van hooguit enkele
weken, met elkaar door het veld
huppelen, terwijl moeder geit de
omgeving nauwlettend in de gaten houdt.
Is het dan een wonder dat je even alles
om je heen vergeet? Gelukkig dat we
daar nog oog voor mogen hebben en dat
we er nog van mogen genieten! We
voelen ons verbonden met dit gebied en
daarom trachten we ieder jaar -als het
even kan- in de laatste dagen van het
oudejaar nog een bezoek te brengen aan
dit ons zo dierbare natuurgebied. En
terwijl we daar in de ijskoude tegen de
wind in worstelen, zingt het koor dat we
aan het begin van de middag op een
bandje beluisterden, in onze gedachten:
"Uren, dagen, maanden, jaren; vliegen
als een schaduw heen...." Wat vreemd,
denken we bij onszelf, dat zoiets nu juist
hier zo maar in je opwelt.
Niets bestendigs
We slaan een paadje in dat dwars door
de duindooms heen loopt. Hier hebben
we beschutting tegen de wind. Ons hart
slaat een paar keer over als opeens een
fazant luid alarmerend opvliegt uit de
struiken. Als we van de schrik bekomen
zijn, wordt de weg vervolgd. Na een
moeizame tocht door het smalle pad,
waarbij regelmatig de stekels van de
duindoomen door onze broek heen
prikken, komen we aan de rand van het
zanddepot. Op dit moment breekt de zon
toch net één keertje door de steeds
toenemende bewolking. Het zonlicht
kaatst precies in een afgebroken ijsblok
in de greppel die naast het pad ligt. Het
lijkt wel kristal, zo mooi! We staan hier
goed beschut en besluiten aan de rand
van de begroeiing even uit te blazen.
Ondanks alle voorzorgsmaatregelen
heeft de koude toch bezit genomen van
onze tenen, handen, oren, neus en
wangen. Het is dan ook verschrikkelijk
koud. De grauwe lucht is inmiddels vol
gezakt met donkergrijze wolken. Het
zonnestraaltje is ook al weer verdwenen.
Het wordt alsmaar donkerder. Het lijkt
wel of we sneeuw krijgen. Terwijl we
daar zo in gedachten staan, zien we
ineens vlakbij een kop van een ree uit de
bosschages komen. Het begint al te
schemeren. Een geit, stellen we door
onze kijker al gauw vast. Het mag gerust
gezegd worden, dat we ons bijzonder tot
deze sierlijke en intelligente dieren
voelen aangetrokken. In de verschillende
natuurgebieden die ons eiland rijk is
komen ze soms met grote aantallen voor.
Ook op de Slikken zijn ze dikwijls te
zien. Een ree kan bijzonder goed ruiken
en horen. Bewegingen worden bijna
altijd onmiddellijk waargenomen. Het
dan ook zaak, zeker als een ree zich zo
dicht bij bevindt als nu het geval is,
doodstil te blijven staan. De wind staat
gelukkig naar ons toe, zodat ze ons niet
kan ruiken. De geit beweegt nauwelijks.
Zeker een kwartier staat ze zo, met haar
kop net buiten de duindooms, de
omgeving op te nemen. Ook haar is het
'buiten' kennelijk te koud. Opeens is ze
verdwenen. Hoe we ook speuren, er is
niets meer waar te nemen. Als we het
pad verder aflopen, met de bedoeling de
auto weer op te zoeken, zien we geen
enkel dier meer. De reegeit is de enige
die zich deze middag liet zien. Alles lijkt
zich te verschuilen voor de winter, die
overduidelijk aanwezig is. De kale
duindoomen doen mistroostig aan in de
vallende schemering.
Als we buiten de beschutting van de
begroeiing komen, bijt de snijdende
oostenwind ons bijna de adem af. Voor
ons doemt de buitendijk op. De bomen
langs de dijk hebben we in de herfst kaal
zien worden. "Ach wij vinden, waar wij
staren; Niets bestendigs hier beneên",
heeft het ons verteld, maar het viel ons
toen niet op. Nu op deze middag aan het
einde van het jaar, nu de kale takken zich
tegen een steeds donkerder wordende
hemel aftekenen, nu de kou steeds meer
bezit van ons neemt en de wind van
achter de dijk op ons af buldert, nu
zingen weer die bekende fragmenten van
het oudejaarsvers door onze gedachten.
Wat heeft de schepping ons toch
ontzaglijk veel te zeggen, denken we als
we in de auto stappen. Mochten we het
alles maar eens ter harte nemen!
Als we wegrijden dwarrelen de eerste
sneeuwvlokken naar de zwarte, in
duistemis gehulde aarde.
Henk Koppelaar
Oudere mensen kijken vaak terug
naar vroegere tijden. Dat brengt het
ouder worden als vanzelf mee. Optre
dende gebreken maken het contact
met andere mensen minder. Ongewild
wordt men teruggedrongen in een
zeker isolement. Men leeft vaak meer
in het verleden dan in het heden. Maar
ook het veranderde tijdsbeeld kan
daartoe dringen. Er zijn zo diepingrij
pende veranderingen aan de gang, er
vindt op godsdienstig, ethisch en maat
schappelijk gebied zulk een verschui
ving van normen plaats, dat een be
jaarde het alles maar moeilijk kan
meemaken. Vergelijking van vroegere
tijden met deze tijd leidt meestal tot de
conclusie "vroeger was het beter dan
nu".
Daarbij is het gevaar groot dat men gaat
generaliseren en de oude tijd gaat ideali
seren. Vergeten wordt dan, dat er ook in
vroeger tijden veel misstanden waren.
Die z.g. "goeie ouwe tijd" was niet in
alle opzichten goed.
Een voorbeeld daarvan zien we in de
onderwijzer uit die tijd. Voor hem waren
de leefomstandigheden heel niet goed.
Vooral in een plattelandsdorp was zijn
financiële positie ronduit slecht. Van zijn
salaris kon hij met geen mogelijkheid
rondkomen. Vandaar ook dat hij neven
functies vervulde. Naast schoolmeester
was hij vaak ook koster, doodgraver,
klokkenluider of organist. Nu was in het
algemeen de opleiding voor onderwijzer
zo minimaal, dat van een hoog salaris
geen sprake kon zijn. De kennis van de
onderwijzer stond op een laag peil.
Zeker, zij moesten voor zij hun werk
aanvingen, zich onderwerpen aan een
onderzoek. Een classes of een predikant
was ermee belast. Maar het stelde alle
maal niet veel voor. Het gebeurde wel,
dat een ambachtsheer een bediende onge
schikt achtte voor zijn taak. Die werd dan
belast met het onderwijzen van de jeugd.
Van echt onderwijs kwam vaak zo wei
nig terecht. Met name op het platteland
was het daardoor met het schoolwezen
kwalijk gesteld.
Ik wil tot leering ende vermaack uit een
instmctie voor een schoolmeester uit het
jaar 1775, enkele voorwaarden vermel
den, waaraan een onderwijzer behoorde
te voldoen. Het gaat hier over een
schoolmeester, aangesteld in een klein
dorp op het platteland, die tevens het
koster - en doodgraversambt vervulde.
Wij citeren:" Eerstelijk zal hij gehouden
wesen sijnen Schooldienst wel en getrou
welijk waar te nemen, de schoolkinderen
in goede tugt en eerbaarheid te onder-
wijsen naar de kennis die hem God
Almagtig verleend heeft. Den schoolmr.
sal de kinderen van jongsaf elk na sijn
begrip en jaren met ten eersten neffens
het lezen doen leeren Het Vader Ons, de
twaalf artikelen des Christelijken
Geloofs, de Tien geboden, het morgen -
en avondtgebed, mitsgaders het gebed
voor en na den Eten."
Roede of plak
"Ook sal den Schoolmr. de bequaamsten
sijner Scholieren moeten doen leeren de
vragen in de Catechismus die telkens
Sondaags in de kerk sullen verhandelt
worden teneinde om van haar in de Kerk
publiekelijk opgesegt te worden. De dis
cipline moet omtrent de straffen niet te
zagt of te wreedt wesen, maar met een
oog op verbetering en discretie na den
Aard, teerheid en humeur der kinderen
gemodereert, en dat alleenlijk volgens de
schooldiscipline met de Roede of Plak".
Verder moest meester er op toezien, dat
de kinderen "des Heeren H. Naam niet
misbruijken, niet Vloeken, Zweeren,
Lasteren, Ontugtig spreken, elkander niet
slaan ofte bezeeren, bijnamen geven,
enz...
Uit de opsomming van de leerstof kan
blijken, dat de Bijbel op de school geen
verboden Boek was. Eigenlijk was in die
tijd de openbare school een school met
de Bijbel. De Synode van Dordrecht
(1618 - 1619) had uitgesproken dat de
schoolmeesters trouw hun plicht moesten
doen en daarom verzochten zij aan de
Regering: "een zoo heilig en noodig
werk met haar autoriteit te bevorderen".
Wat de onderwijzers betrof, was de
Synode van mening dat alleen hij ver
gunning zou mogen krijgen om de jeugd
te onderwijzen die lid was van de Gere
formeerde Kerk en "versierd met getui
genis van oprecht geloof en vroom leven
en in de catechetische leer wel geoefend,
die de Geloofsbelijdenis en de Heidel-
bergse Catechismus had ondertekend en
beloofd had deze tot grondslag te maken
van hetgeen hij zou leeren".
De Bijbel en de Catechismus werd in
geen school gemist. Eerst later in de 18
de eeuw, toen de "verlichting" kwam, de
"rede" alles werd en er voor God geen
plaats meer was, verloor de school meer
en meer haar christelijke karakter en
werd zij "neutraal". De Bijbel werd bij
de opvoeding van de kinderen niet meer
als maatgevend erkend.
Wij keren nu terug naar onze school
meester en zien dan dat deze nog meer
verplichtingen had. Hij moest de kerk
dienst wel en getrouwelijk waarnemen
en: "Den Schoolmr. zal niet vermogen
voor iemand wie het ook mogte wezen te
schrijven ofte passeeren eenige contrac
ten".
Een boete van 25 Gulden voor de eerste
reijs en verbeurte van het jaarlijksche
tractement, was de straf die er op stond!
Voor zijn schoolmeestersambt genoot hij
jaarlijks een tractement van 120 Gulden.
"Wijders zal de schoolmr. genieten van
ieder kind dat leert schrijven. Voor
onderwijs en inckt samen weeckelijks
eenen stuijver vier penn.; die niet en
schrijven eenen stuijver en die leeren cij-
fferen of Psalm zingen sooveel als hier
ter plaatse gebruikelijk is, welke pennin
gen hij weeckelijks sal mogen iimen. De
ingesetenen sullen hunne kinderen die
school gaan niet vermogen te bezorgen
boeken, papier, inckt ofte pennen die zij
in de school souden mogen noodig heb
ben, maar sal all 't selve door den
schoolmr. aan de schoolkinderen voor
een matige en behoorlijke winst moeten
worden geleverd".
Koster en doodgraver
Het was in die tijd gebruikelijk, dat de
schoolmeester tevens koster en doodgra
ver was. De baten ervan waren mooi
meegenomen, veel leverde het echter niet
op.
Dat blijkt uit het volgende voorschrift:
"Ook sal denselven op het uurwerk wel
moeten passen, behoorlijk stellen, smee-
ren en ter regter tijd slaan laten, waar
voor den schoolmr. en Coster jaarlijksch
genieten zal een somma van ses en dertig
Gulden, voor het openen en sluijten van
de kerkdeur drie Gulden; voor het in orde
houden en setten van stoelen en banken
drie Gulden, voor de leverantie van
besems en olie eene Gulden en sestien
stuijvers".
Voor het grafdelven in en buiten de kerk
golden verschillende tarieven. Een van
de bepalingen luidde bijvoorbeeld:
agt stuijvers voor een ouden, en
wegens een lijk beneden de twaalf jaren
overleden sijnde, de geregten helft van
dien".
Nog andere werkzaamheden werden in
dit ambt gevraagd. Den schoolmr. -
Coster zal gehouden sijn het kerkhof soo
dikwijls als sulks vereijschen sal, te
blooten ofte te doen blooten van alle
ruijgt en onkruijd en voorts hetselve
kerkhof suijver en rijn te houden van uit
gegraven doodsbeenderen, doodkisten,
steen en andere vuijligheden en zal ook
de lindeboomen op het kerkhof soo dik
wijls sulk noodig wesen sal moeten doen
opsnoeijen na den eijsch".
Voorwaar een veelzijdige en slecht
betaalde job. Wel werd het karig salaris
door enkele emolumenten nog wat ver
hoogd maar het totaalbedrag was niet
bepaald hoog te noemen. Bedacht zij
daarbij dat dit alles enkele eeuwen gele
den is.
De betrokken meester van dat kleine
plattelandsdorpje, was blijkbaar tevreden
met zijn bestaan want hij nam het 'ampt'
bijna 50 jaar waar en overleed aldaar in
goede ouderdom.
B.
H.H.
Zoals we in een vorig artikel zagen was
het schoolmeestersambt vroeger een
baan met veel en zeer uiteenlopende
bezigheden. We zagen ook dat de bet
aling zeer slecht was. Maar hoe was
het nu gesteld met de gebouwen waar
in het onderwijs werd gegeven? Dat
willen we in deze bijdrage gaan zien.
Eerst echter nog iets over het onder
wijs zelf in die oude tijden.
In de vroege middeleeuwen was er van
onderwijs zoals wij dit nu kennen geen
sprake. De scholen die er waren, waren
ontstaan door bemiddeling van de kerk.
In een vertrekje bij de kerk leerde een
geestelijke de kinderen het Onze Vader
en de 10 geboden. Met deze kennis toe-
gerast gingen zij het leven in...een leven
van hard werken. Alleen de meer gegoe
den konden profiteren van goed onder
wijs. Dat gold voor de adelijke jeugd en
voor hen die werden opgeleid voor gees
telijke. Hen bracht men wetenschap bij in
de kloosterschool en de dom- of kapittel-
school. Vooral Bonifatius heeft veel
kloosterscholen gesticht. Die klooster
scholen leidden jongens op tot monnik.
De onderwijzer was een geestelijke. De
eerste kloosterschool in Noord-Neder
land was de Utrechtse kloosterschool. Ze
kwam tot stand door bemiddeling van de
eerste bisschop Willebrord (695-739)
Deze school had in de achtste eeuw een
heel goede naam.
Oorspronkelijk waren deze scholen dus
bedoeld om de aanstaande geestelijken
op te leiden. Maar al spoedig was de
hogere stand voor de algemene ontwik
keling van hun kinderen op deze scholen
aangewezen. Het latijn, oorspronkelijk
als kerktaal onderwezen, werd nu ook de
taal van de geleerden. In de meeste
kloosterscholen was het onderwijs
beperkt tot wat latijn om de psalmen te
kunnen lezen. In de tijd van Karel de
Grote moest een geestelijke het "Onze
Vader" en de geloofsbelijdenis in de
landstaal kunnen voorlezen. Hoewel
bescheiden wat de leerstof betreft, waren
de kloosterscholen toch van betekenis.
Van meer belang dan deze scholen waren
de dom- of kapittelscholen. Er werd in
deze scholen onderwezen in latijn,
geschiedenis en kerkelijke filosofie.
Sommige van deze scholen groeiden uit
tot universiteit. Wie in de Nederlanden
het onderwijs op een hogeschool wilde
volgen, moest naar het buitenland. Dat
duurde tot het jaar 1426. In dat jaar toch,
werd in Leuven een Universiteit opge
richt. Aan het eind van de 15 de eeuw
waren daar reeds enige duizenden stu
denten ingeschreven. Ouder dan de hoge
school in Leuven, waren die van Bologne
(1158) en Parijs (1213). Die van Oxford
dateert van 1249. Later werd ook in Lei
den een hogeschool gesticht.
De schoolgebouwen
Nou ja...gebouwen? Schoolgebouwen
zoals wij die kennen waren het niet. Een
schoollokaal, dat kon van alles zijn. Een
woonkamer, een stal, een schuur of ook
wel een gedeelte van een kloostergang.
Het was er meestal bedompt en scheme
rig. Rokerig turfvuur moest de kou ver
drijven, walmende vetkaarsen de duister
nis.
Vooral een kloostergang was koud en
trekkerig. In de verkleumde vingers van
de leerlingen was het vasthouden van een
schrijfstift een niet geringe opgaaf. Maar
wat konden de leerlingen van deze scho
len aan comfort verwachten, als in Parijs
de studenten van de beroemde Sorbonne
nog op de stenen vloer zittend het onder
wijs ontvingen en hun ogen bedierven
omdat de vensteropeningen met geolied
papier waren dichtgeplakt zodat het er
altijd schemerduister was? In de 13 de
eeuw, na het opkomen van de burger
stand, kwamen er allerlei stadsscholen
op. De zonen van de burgerij werden er
opgeleid voor de handel. De latijnse
school, waruit later de gymnasia zijn
gegroeid werd voorportaal van de univer
siteit. Ook op deze scholen waren de
omstandigheden soms allerbedroevendst.
Zo was bijvoorbeeld de vloer van de
latijnse school in Gouda bedekt met stro.
Het past heel niet studenten met varkens
te vergelijken, maar het stro roept onge
wild de gedachte aan die dieren op.
En dan in Middelburg! Daar stonden op
de speelplaats twee nuttige gebouwtjes
vlak onder de ramen van de schoolloka-
len. Het ene wordt in oude stukken aan
geduid als: "die stille, 't alsement ofte
die heymelicheit, daer die scoelkynderen
opgaen". Het andere gebouwtje werd
meer duidelijk dan welluidend omschre
ven als 't pishuus".
En in de lagere klassen van deze school
stond de schoolhygiène op nog lager peil
want daar hadden de jongere scholieren
de beschikking over een ymer ende een
tobbekyn". En deze toestanden bleven tot
diep in de 19de eeuw, vooral op het plat
teland, ongewijzigd.
In de tijd van Hildebrand
Iemand beschreef een school op de
Drentse Heide ten tijde van Hildebrand.
(pseudoniem van N. Beets, 1814-1903)
De schoolmeester was tevens boer. Om
in hun schoollokaal te kunnen komen
moesten de leerlingen voor de koeien
langs lopen. Ook was in deze school -
boerderij een snoepwinkel. Was er een
klant, dan haastte meester zich deze klant
te voorzien van zijn 'prikkie', een peper
huisje (puntig papieren zakje) met een
mengsel van boter en stroop. En zelfs in
Amsterdam was het omstreeks 1850 nog
treurig gesteld. Het hoofd van een
school. Jan Terlouw, zat met 300 kinde
ren en 10 ondermeesters en kwekelingen
in één bedompte pijpenla, verwarmd
door één enorme kolenkachel en zonder
ventilatie. Gemeten aan de maatstaven
van nu zaten er 200 kinderen teveel. Het
'leslokaal' verdiende eigenlijk de aandui
ding "onbewoonbaar verklaarde wo
ning".
Vorige keer wezen we op het salaris van
de onderwijzer in het jaar 1775. In de
salariëring kwam niet spoedig verbete
ring. Zo riep in 1849 men in Pemis een
ondermeester op tegen kost en inwoning
bij de meester en een salaris van 60 gul
den per jaar.
Ook wat de leermiddelen betreft was het
lange tijd armoe. Daarover schreef J.C.
Wirtz Czn. in zijn boek: "Bijdrage tot de
geschiedenis van de schoolstrijd." (we
zitten dan al in de 19 de eeuw) Bij mijn
eerste optreden als kwekeling kwam ik in
een lokaal met ongeveer 150 leerlingen,
verdeeld over 4 afdelingen. Er waren ech
ter slechts voor twee afdelingen stukjes
lei; een heele lei was een ongekende
weelde. Wanneer ik met de leerlingen
bezig was met de leesles op bord, kon
mijn collega in de eerste afdeling de stuk
jes lei gebmiken; zodra ik klaar was met
het mondeling onderwijs moest hij de lei
tjes aan mij afstaan en zelf mondeling
onderwijs geven. Als de leerlingen
begonnen op schrift te schrijven dan kre
gen ze de volgeschreven schrijfboeken uit
de hoogste klas. Met potlood waren daar
in overdwars weer lijnen getrokken en
daar tussenin kon geschreven worden."
De historische temgblik op het school
wezen in oude tijden roept diepe eerbied
op voor de schoolmeesters die ondanks
hun gebrekkige huisvesting en armoedi
ge leermiddelen, toch nog tot vaak uitste
kend onderwijs kwamen. Het roept niet
minder dankbaarheid op voor de moder
ne ruime en lichte schoolgebouwen die
in dorp en stad verrezen en voor het
moderne lesmateriaal waaraan tegen
woordig zelfs televisie en computer niet
ontbreken.
B.
H.H.
niets bestendiqs
hier beneêti
•^j^
f;<"J-
tf^