HET GELUKSLAND
Jr
'^i
Biz. 2
EILANDEN-NIEUWS
DINSDAG 30 DECEMBER 1997
man gedood en verscheidene andere
zwaar gewond. Op hun stille manier ver
tellen ze van 't verdriet op hun eiland en
ze vragen dringend aan dominee met hen
mee te gaan. "Ja," zegt dominee "maar
hoe staat 't met de branding?" "Er is een
flinke branding, maar uit de kust valt het
mee." "Maar kan dit wel mensen? Is ons
leven er niet mee gemoeid?" Dominee
ziet bleek. "Wij gaan terug en we wilden
dominee graag mee hebben, daarvoor
hebben wij immers de tocht gewaagd?"
"Maar jullie kunnen 't toch wel begrij
pen, als ik néé zeg?" Dominee kijkt naar
de jagende stormachtige wolken. De
mannen zwijgen lang. Dan zegt de ene:
"Dominees leven is in Gods hand, zoals
ook het onze." "Zullen wij het weer niet
eerst even wat aanzien?" probeert domi
nee nog aarzelend. "Er is haast bij de
hulp," zeggen de mannen en dan heel
resoluut: "Wij gaan nu terug, wat domi
nee ook besluit."
PIP'S VRIENDEN
Enkele vrienden had Pip waar zij zeer
aan verknocht was. Ze waren van het
vreemdste soort. Van de notabele koffie-
krans was niets terechtgekomen. Pip
legde wel beleefdheidsvisites af bij de
notarisvrouw, de doktersvrouw, de boe
rin van Storastove, voornaam en rijk,
maar haar echte vrienden koos zij zelf.
Hoe er tegen deze vriendschappen aan
gekeken werd, kon haar niets schelen.
Na haar eerste ziekenbezoek samen met
dominee aan de oude Jegvan, die heel
alleen in een oude vissershut woonde en
een vurige fistel heeft, die schoonge
maakt en verbonden moeten worden,
blijft Pip daar elke dag komen, ook als
dominee op reis is naar de andere eilan
den. Na 't behandelen van de wond voelt
dominee zich elke keer geroepen de oude
Jegvan een vurige boetepreek toe te die
nen vol ernstige vermaningen over zijn
zondige leven om hen in deemoed het
hoofd te laten buigen voor de niet meer
veraf zijnde dood. Pip voelt zich hier in
't geheel niet toe geroepen. Zij verbindt
met zachte hand de wond na een grondi
ge schoonmaakbeurt, neemt eieren, melk
en vers vlees voor hem mee. Het lijkt
haar beter voor de genezing dan uitslui
tend zoute vis en een slok brandewijn.
Ze lacht en babbelt met hem en luistert.
Zo komt zij bij stukjes en beetjes Jeg-
van's levensverhaal te horen. Ze hoort
van de lieve vrouw, die hij eens had en
die God tot Zich nam en van de zoon die
verdronk. "Uit woede en boosheid ging
ik varen en leidde ik een slecht leven. Ik
was vaak dronken en ik heb ook gesto
len." Pip schrikt, maar laat hem uitpra
ten. "Toen ik terug kwam lieten de men
sen mij links liggen. Jegvan is oud en
eenzaam, maar dat heb ik verdiend," zegt
hij verdrietig. "Dominee zegt, ik ben
slecht, er is weinig hoop voor mij."
"Voor mensen, die zo oprecht berouw
hebben en om vergeving bidden, daar
moet toch nog hoop voor zijn," zegt Pip.
"Ik zal het aan dominee vragen." Ze pakt
Jegvan's oude gerimpelde hand, in haar
ogen glinsteren tranen. "God zegene u,
engel van God, dat u hier wilt zitten en
luisteren naar wat Jegvan praat. Dat heeft
nog nooit iemand gedaan."
SIGMUND DE ZACHTMOEDIGE
En wie hoort er nog meer tot Pip's 'hof
houding', zoals dominee plagend zegt?
Eerder vertelde ik al over de kist met
porselein, die wel tweehonderd kilo
woog, te zwaar voor de dragers om die
in zijn geheel over de bergrug te dragen
naar Husevig. Die zou eerst overgepakt
moeten worden door mevrouw van de
dominee zelf in twee of drie kleinere kis
ten. Maar nu met het winterseizoen al in
aantocht, dagen aaneen regen en nog
eens regen, afgewisseld door wilde
sneeuwbuien, was er geen denken aan
dat mevrouw over de bergrug zou klaute
ren, de heivelden tussen de rotsen waren
bovendien heel zompig. De kist stond
dus in de winkel bij de kruidenier aan de
andere kant, nog voor maanden, mis
schien wel tot eind april volgend jaar.
Pip sprak hier op een avond over in het
volkshuis. Ze was er verdrietig over, het
was dat van 'thuis', dat ze miste, uit
Kopenhagen, en de winters hier had ze
heel erg onderschat.
Nog diezelfde avond ging Sigmund -
met de bijnaam de zachtmoedige - met
een grote rugzak met zware draagriemen
op pad, zonder iemand iets te zeggen,
richting Osterö, over de bergrug. De
ganse nacht sjouwde hij door tot hij bij
de winkel aankwam. Na een kop sterke
koffie en een stuk brood, hees de winke
lier met nog enkele mannen de zware last
in één keer op Sigmunds rug. De hele
dag sjouwde hij nu met de kist naar huis,
naar Hugevig. Maar Sigmund was geen
sterke man, telkens als hij moest rusten,
zocht hij een rotsblok uit om tegenaan te
zitten, de kist rustte op de rots. Afnemen
durfde hij niet, hij had de last nooit meer
op zijn rug gekregen. Tegen de avond
bezweek hij bijna, maar de pastorie was
in zicht. Toen de last hem werd afgeno
men, beefde hij van top tot teen, hij kon
niets eten. Pip zat bij hem en streelde
dankbaar zijn arm. Na lange tijd zei hij
zacht: "Mevrouw is blij." "Zo blij, Sig
mund, zo blij." Toen de kist werd opge
broken, was er niets gebroken, het was
éen wonder voor Pip.
In het volkshuis hoorde ze het verhaal
van Sigmund. Het vervulde haar met
deernis. Als knappe zoon van een klein
visser - met kleine boot, juist genoeg
vissend om het hoofd boven water te
houden - liet hij zijn welgevallig, ver
liefd oog vallen op de enige dochter van
de rijkste en grootste boer uit de omtrek.
Genoeg zelfbeheersing toonde hij door
haar nooit ten huwelijk te vragen. God
behoedde hem voor die dwaasheid.
Maar.zij wist het, iedereen in 't hele
dorp wist het, de kleine jongens wisten
het en hoonden hem na. Het zag het in de
spottende ogen rondom hem. Als er
mannen dronken waren, kwam strijk en
zet zijn huwelijksaanzoek naar boven.
"Wanneer zou dat zijn, die gróte dag met
Sigmund de bruidegom? Ha, ha!" Maar
nooit kon hij zich van haar losmaken,
hoewel ze hem openlijk uitlachte. Het
was toen dat hij die wanhopige, zachte
haast smekende blik in de ogen kreeg en
de bijnaam 'de zachtmoedige'. Het meis
je trouwde met een rijke boerenzoon uit
Izö, iets verderop. Het liet Sigmund niet
los. Toen hij een aanbod kreeg in Canada
op de zalmvisvangst mee te gaan, sloeg
hij dit af. Hij kon niet weg uit haar buurt.
Nu waren ze beiden oud, maar als hij
haar zag, aanbad hij haar nog steeds met
zijn ogen.
Hij was deze hele lange zomer Pip's
grote visvriend geweest. Samen trokken
ze er op uit in zijn visboot. Hij roeide Pip
en leerde haar op forellen te vissen met
een 'vlieg'. En zo, terwijl de bergen
prachtig weerkaatsten in het diepblauwe
water van de fjord, onder het gebruis van
de waterval, vertelde Sigmund haar het
verhaal van 'zijn' mooie meisje, dat
nooit de zijne werd. Zo geboeid was Pip,
dat ze vergat de vlieg uit te gooien. Dit is
liefde, dacht zij, liefde met een hoofdlet
ter, iets heel zeldzaamst. Peinzend zei
zij: "Het was wél gedaan van God, dat je
haar niet kreeg." Sigmund begreep haar
niet. "Ja," zei Pip, "want nu leefde je met
een droombeeld, een illusie, en dat is
vaak veel mooier dan de werkelijkheid.
Het mooie was en nu anders al lang voor
jou af geweest." "Meent mevrouw dat
echt?" "Heel zeker, ik heb er diep over
nagedacht. Sigmund, jouw droom is nog
even mooi als vroeger." Pip keek hem
lief en ernstig aan. "Dan zij God geloofd
en geprezen" zei Sigmund. Pip knikte
heftig, spreken kon zij niet.
ZACHARIAS
Pip's derde vriend is kabouter Zacharias
en er is niemand, die deze wonderlijke
vriendschap kan vatten. De 'kabouter'
zoals hij in de wandeling genoemd
wordt, is een diaconiemannetje uit het
Godshuis voor arme oude lieden, krom,
haveloos en schuw. Al meer dan dertig
jaar sluipt hij overal zoekend rond, duikt
weg achter muurtjes en rotsblokken,
schuilt weg in de geteerde pakhuizen.
Als een schim hoort hij bij het dorp, nau
welijks nog opgemerkt door de mensen.
Merkwaardig schuw is hij voor dominee
in toga, hij mijdt het kerkje en het kerk
hof. Al dertig jaar heeft nog nooit
iemand hem horen spreken, niet met één
enkel woord. Hij aanbidt Pip. Soms ziet
ze zijn bleke gezicht voor een raam, dan
duikt hij weg. Nooit zal hij binnenko
men. Hij wacht tot Pip in de tuin gaat zit
ten in de zon, met haar grote doos met
borduurzij en lapjes, knopen en linten.
Als Pip hieraan terugdenkt is het nog
volop zomer. Faer Öerne op zijn liefe
lijkst en mooist. Heerlijk vindt Pip het
naast de pastorie thee te drinken, soms
met dominee, soms alleen. Ze is dol op
handwerken en spreidt haar borduurwerk
uit op de tuintafel. Dan ziet ze een bleek,
angstig gezicht om de hoek van 't huis.
"Kom," zegt zij vriendelijk, "wees niet
bang". De haveloze kabouter sluipt
woordeloos dichterbij. De linten en de
knopen in de doos vangen zijn aandacht
en een diepe verrukking straalt er over
zijn bleke gezicht.
Hij knoopt zijn vette wambuis los en
wijst op zijn gestreepte linnen overhemd
daaronder. "Wil je graag dat ik jouw
hemd versier?" vraagt Pip vriendelijk.
Hij knikt heftig. Hij is dus niet doofstom,
denkt Pip, hij praat alleen niet. "Wat
denk je hiervan?" vraagt Pip en pakt een
handvol kralen, die ze nu met trosjes aan
zijn hemd naait, tezamen met haar mooi
ste blinkende knopen en wat linten in
kleine guirlandes. Als de kabouter zijn
wambuis weer dichtknoopt, is hij vol
maakt gelukkig. Hij straalt van top tot
teen. Als ze hem een kom thee wil
geven, is hij als een schim weer verdwe
nen. Zo komt hij vaak langs bij Pip, als
er niemand te zien is. Ze praat vriende
lijk tegen hem, zet een knoop hier en
daar, neemt hem dan mee naar de voor-
raadschuur en snijdt een flink van vet en
traan druipend stuk walvisspek voor hem
af. Blij glimlachend steekt hij dat in de
mouw van zijn toch al vette wambuis om
't genietend in eenzaamheid op te peuze
len. En ook van Zacharias hoort Pip het
verhaal in het volkshuis. Wat een tra
giek!
Vele jaren geleden was 'de kabouter' een
geziene, flinke, knappe boerenzoon. Hij
had een meisje in Osterö, over de berg
rug en de heuvels. Als het weer het toe
liet zagen zij elkaar alle zondagen. Zo
ook deze zondag. Zacharias was zijn
meisje in alle vroegte gaan halen van de
ouderlijke boerderij. Er werden trouw
plannen gemaakt, gezellig samen gege
ten en aan het eind van de middag bracht
Zacharias zijn bruid weer haar huis. Wat
er precies boven op de bergrug gebeurd
was, wist niemand. Een woordenwisse
ling of misschien zelfs ruzie. Zacharias
liet zijn bruidje staan en kwam alleen
terug naar huis. Nauwelijks thuis in Hus
evig, brak er een geweldige sneeuwstorm
los. Zacharias verzamelde alle mannen,
die hij mee kon krijgen. Met lijnen om
hun middel aan elkaar verbonden gingen
zij de heuvels in. De sneeuw was oog
verblindend! Tegen de morgen hadden
zij nog geen spoor van het meisje gevon
den. In de diepe sneeuw glijdend en
wegzakkend keerden zij naar huis terug.
Zacharias bleef zoeken. De hele dag en
ook de volgende nacht. Tot men hem
weer ging zoeken. Ze kwamen hem
tegen in het veld buiten 't dorp. Daar
kwam hij aanwaden door de sneeuw met
zijn bruid in zijn armen. Wit en koud
was zij en haar hart had opgehouden te
kloppen. Maar hij begreep het niet. God
had zijn verstand weggenomen. Twee
nachten en een dag had hij in vertwijfe
ling rond gelopen, aan eten of drinken
had hij niet gedacht. Zijn stem was hees
van het roepen en schreeuwen. Nu hij
haar in zijn armen droeg was hij kalm en
gelukkig. Hij droeg haar naar huis, legde
haar behoedzaam neer en week niet van
haar zijde. Hij streelde haar gezichtje en
haar handen en vroeg of ze 't niet koud
had. Met geweld moesten ze hem vast
houden om haar in de kist te leggen. Met
list leidde men hem om de tuin om haar
te kunnen begraven. Maar hij brak los en
met een schreeuw als van een dier in
nood zag hij haar kist in de aarde zak
ken. Hij vocht als een leeuw met de
begrafenisdienaars en zakte tenslotte
bewusteloos in elkaar. Sindsdien meed
hij het kerkhof en de dominee in toga
joeg hem angst aan. Hij was nooit meer
normaal geworden. Leefde zijn eigen
schuwe leven als 'kabouter' en nooit,
nooit had hij meer één woord gesproken.
Dit alles overdacht Pip, nu zij deze
dagen zo verschrikkelijk in angst zat en
o wonder begreep hoe verschrikkelijk
veel haar vriend kabouter Zacharias van
haar hield en haar troosten wilde. Pip
was tot tranen toe geroerd.
Dit gebeurde. De beruchte Faer Öerse
najaarsstormen zweepten, woedend de
golven hoog op met grauw witte schuim-
randen. Loeiend en fluitend gierde de
storm om de houten huizen. De hooimij-
ten waren vastgesjord met touwen, 't
leek Pip zo overdreven toen, maar ze
begreep nu waarom. Men kon nauwelijks
staande blijven. Langs de touwen begaf
men zich van 't volkshuis naar de stal.
Zo zocht Pip ook van de pastorie haar
weeg naar 't volkshuis.
Juist deze morgen stonden er twee man
nen in de pastorie met ernstige gezich
ten. Ze komen van Udö, ver weg. Een
ontploffing in hun kustplaatsje heeft een
"Je gaat méé Axel?" fluistert Pip, die
zich op de achtergrond hield. Ook zij
ziet wit, ze beeft van angst. "Kalm maar
Pip," zegt dominee sussend, maar hij
begrijpt haar verkeerd. Hij neemt haar
mee naar de slaapkamer en zegt dan:
"Dit weer is heus te bar. "X. Zou gekken
werk zijn." Pip kijkt hem recht in 't
gezicht en zegt dan met ingehouden ver
ontwaardiging: "Ben je bang Axel? Ben
jij zo laf? Is jouw leven, dan meer waard
dan van de mannen die jou komen
halen? Het zijn er acht. Axel, de roeiers
wachten buiten in de boot. Acht moedige
mannen." "Doe toch niet zo dramatisch
Pip, zo romantisch. Moet ik zo nodig de
held gaan uithangen in jouw ogen?" "Ja,
mijn allerliefste, ja! Je mag je nu niet als
een lafaard laten zien, dan ben je niet de
man waar ik van hou," bezweert Pip. "Ja,
jij blijft veilig thuis, jij hebt makkelijk
praten," zegt dominee boos, in 't nauw
gedreven. "Denk je dat dit makkelijk
voor mij is, ik stuur je immers weg,"
zegt Pip met een snik. "Als jij zegt, dat
ik moet gaan, dan zal ik gaan," zegt
dominee. "Ik zal je oliegoed halen," zegt
Pip eenvoudig. Wat gebeuren moet,
moet gebeuren, denkt ze bij zichzelf. En
dit moet gebeuren. God stelt hen zwaar
op de proef.
Pip gedraagt zich manhaftig. In het
volkshuis is zij begonnen met de mensen
een kerstspel in te studeren. Nu bij aan
houdende gierende en fluitende storm de
hoofden duf en leeg worden, de verve
ling toeslaat en kleine ruzies op de loer
liggen, soms losbarsten. Zo in angst is zij
bij tijd en wijlen, ze moest toch wat meer
vertrouwen hebben spreekt zij zichzelf
vermanend toe. Ze bidt om vertrouwen,
gebukt onder schuldbesef. „Lieve God",
bidt zij als zij vanuit haar slaapkamer
raam uit kijkt over het grauw opge
zweepte water van de baai. „Ik heb mijn
man van wie ik zo verschrikkelijk veel
hou de woeste zee opgestuurd, omdat ik
dacht, dat dat goed was. Was het goed
God, er waren toch mensen in nood?
Leer mij Uw wil te begrijpen. God, leer
mij te schikken in Uw wijsheid. Leer mij
vertrouwen te hebben. Uw wil geschied
de. Amen".
De mensen in het volkshuis gaven haar
veel afleiding. Zij zetten hun beste been
tje voor in het rollenspel, 's Avonds bij 't
hoog oplaaiende turfvuur, als het ware
om Pip over haar diepen ongerustheid
heen te tillen.
En vele hartverwarmende gesprekken
had zij met Marja in de pastoriekeuken.
Haar trouwe Marja, die haar kleine
mevrouw zo goed kende en begreep. Een
diep respect had Marja voor haar
mevrouw, ja klein was zij en fijn, vol
grappen en naar het soms scheen haast te
werelds, frivool voor een dominees
vrouw. Marja wist dat haar mevrouw een
zeldzaam groot hart had en een open oog
voor dat wat dominee nodig had. Waar
hij zelf na wikken en wegen en berede
neren langs een omweg achter kwam,
deed Pip in een flits, met vrouwelijke
intuïtie.
Zeker, zij had goed gedaan met dominee
met de mannen mee te sturen, maar ze
had nu zo te doen met haar mevrouw. De
ergste storm was gaan luwen, het woei
nog wel, maar de thuisvaart werd toch al
enige dagen verwacht. Nog kwam er
geen boot de baai invaren. Tien dagen,
twaalf dagen, veertien dagen was domi
nee nu al weg en nog geen enkel teken
van leven.
Die avond stond Pip heel alleen op 't
steigertje in dikke kleren gehuld, de wol
len muts diep over haar oren. Haar
gezichtje was nat van tranen. „O God,
laat het mij weten, wat heb ik verkeerd
gedaan? Was ik te lichtzinnig, te ijdel
misschien, dat ik zo op de proef gesteld
wordt. Of moet ik toch nog vertrouwen
blijven houden. God? Wilt u mij mijn
man toch teruggeven, alstublieft? Geeft u
mij een teken, dat ik weer sterk mag
worden?"
Toen voelde Pip een hand in 't donker,
die haar hand pakte en streelde, zij hoor
de een wonderlijk trillende stem, die
klonk als een losse snaar in een oude
piano: "Heb je het koud, mijn meiske?"
"Nee Zacharias, nee! Ik heb het zo best,
o zo best!" Pip's tranen stroomden. En
de oude kabouter -haar grote vriend-
glimlachte gelukkig.
De volgende dag keerde dominee terug,
innig gelukkig weer thuis te zijn. Pip was
sprakeloos.
De boot had averij opgelopen en had niet
eerder terug naar huis kunnen keren.
DE KERSTBOOT KOMT! EEN
VREEMDE EEND IN DE BIJT
Al dagen leefden de mensen van het
kerkdorpje van dominee in spanning. De
mensen tuurden voortdurend met verre
kijkers vanuit hun dakraampjes om over
de rotsen heen te kijken of daar heel in
de verte nog niet de masten van het
kerstschip te zien waren. Drie maanden
was het alweer geleden dat het laatste
schip aankwam met voorraden voor de
winkel: suiker, gezouten en gerookt
spek, grutterswaren, peulvruchten, drie
maanden zeker zou het weer deuren. En
dan de post uit Kopenhagen en de kran
ten. Hoe hadden de mensen daar niet
naar uitgekeken. Het deerde dan ook nie
mand ook maar een zier, dat de nieuw
tjes uit de brieven en het nieuws uit de
kranten vaak al weer vele weken oud
was! Met stormen liet de kerstboot ver
stek gaan.
Opmerkelijk was het, dat de boot deze
keer een passagier had meegebracht. Het
bleek een Duitse professor te zijn, in de
musicologie en sagenleer, de folklore op
muziekgebied. Hij bereisde al deze verre
eilandengroepen in de Atlantische Oce
aan. Zoals nu Faer Öerne, maar ook de
Shetlandeilanden, de Hebriden en IJs
land. Hij beluisterde de oude liederen,
die men zong 's avonds bij het turfvuur
in de volkshuizen, speelde ze na op een
kleine stenen fluit, een occarino -men
zegt ook 'occarina' en legde vervolgens
de melodieën vast in notenschrift. Hij
nam zijn intrek als logé-kostganger bij
de koster in huis. Verrukt was hij toen
hij met dominee en zijn vrouw kenni
smaakte en niet alleen een uitnodiging
kreeg voor dominees volkshuis om de
volksliedjes te beluisteren en na te spelen
en op te tekenen, maar ook werd hij
genodigd bij dominee in de pastorie. Dat
daar een piano was, was meer dan hij
had durven hopen. Pip bood spontaan
aan hem op de piano te begeleiden en de
liedjes in notenschrift van de oude woor
den te voorzien. Pip was door zoveel tus
sen de mensen te toeven in haar volks
huis, als geen ander thuis, ook in het
geschreven Faer Oers.
Dominee was zo blij voor Pip nu toch
ook weer eens iemand 'uit die andere
wereld' te ontmoeten, een intellectueel,
wie weet hoe ze dat gemist had, dacht
dominee, hoewel hij Pip nooit had horen
klagen.
Daarbij kon Pip met haar conservatorium
opleiding nu weer eens van harte piano
spelen, samen met een gelijkgestemde
muzikale ziel.
Van Pip had zich een diep gevoel van
dankbaarheid meester gemaakt. Ze wist
nu, dat in de junimaand, als de baai
blauw en het land groen was, als er over
al om hen heen nieuw jong leven te
bespeuren viel, ook zij het leven zou
schenken aan een kleine Prahl. Daaraan
denkend sierde zij zacht neuriënd de
kleine kerstboom op met strofiguurtjes
en kaarsenhoudertjes met witte kaarsjes
van thuis. Zo geroerd was zij geweest,
dat er bij de post, de kranten en de lieve
brieven van thuis ook een echt groen
kerstboompje was geweest, verpakt in
een laken. Met tranen in haar ogen had
zij haar neus tussen de takken gestoken
om diep die heerlijke dennengeur op te
snuiven. Zo gelukkig was zij, zij zuchtte
ervan. Zou geluk ooit stuk kunnen gaan?
En nu ook die heeriijke muziek met de
professor! Vele uren brachten zij door in
het volkshuis waas 's avonds vrijwel
altijd werd gezongen. Oude sagen en
spookverhalen werden ook gretig ver
teld, hoe griezeliger hoe mooier.
De professor maakte druk aantekeningen
en speelde in de pastorie de volgende
dag de melodieën na op de accarino,
waarbij Pip hem feilloos volgde op de
piano, daarbij ook de oude woorden wist
in te vullen. Verrukt was de professor,
hoe verrukt, dat wist Pip niet in haar
onschuld! Die mooie kleine vrouw aan
zijn zij, met haar aandachtige, ook weer
zo vaak guitige diepblauwe ogen met de
donkere wimpers als kransjes daarom
heen. Dat vlugge figuurtje, de glanzend
blonde haren, waren de professor even
wel niet ontgaan, nee zeker niet. Even
min als de kuiltjes in haar wangen als zij
lachte. Als een schooljongen tot over
zijn oren verliefd raakte de professor,
maar hij hield zich goed. In een huis
waar hij zo gastvrij ontvangen werd, kon
hij zich niet misdragen. En zo niets ver
moedend was Pip, zo verschrikkelijk
argeloos. Evenals dominee! Hij zag de
professor als een graag geziene gast,
waar hij n gedane arbeid "s avonds nog
graag eens een boom mee op zette bij
een kop verse koffie van Marja en een
gezellig pijpje. De nieuwtjes van het
continent vielen bij dominee in goede
aarde.
De mensen in het volkshuis hadden de
ogen echter niet in hun zak en in de pas
torie Pip's trouwe Marja evenmin. Zo
graag zou Marja haar lieve, kleine maar
niets vermoedende mevrouwtje willen
waarschuwen voor 't onheil dat zo drei
gend duidelijk op de loer lag. En als
dominee zijn ogen nu maar eens wijder
open had, dacht Marja, was hij maar een
beetje jaloers en daardoor beter oplet
tend! Maar nee, en Marja kon geen
woord over haar lippen krijgen.
Op een zeldzaam mooie dag in december
-de zon stond nu zo laag aan de horizon,
dat de hele baai en de omliggende berg
wanden als met een gouden gloed over-
togen waren, er was geen wind- stelde de
professor aan Pip voor, terwijl zij samen
achter de piano zaten - dominee was op
huisbezoek - om samen even een frisse
neus te halen in de wondermooie natuur
van dit ogenblik, ze zouden naar de punt
van de landtong kunnen lopen. Pip stem
de maar al te graag toe, na weken bin
nenshuis zou een wandeling immers
heerlijk zijn? Met een zwaar hart zag
Marja hen gaan. Diep snoof Pip de frisse
lucht in haar longen, ze genoot. "O, kijk
toch eens hoe schitterend alles nu is!"
riep Pip opgetogen, "en ruik toch eens,
wat is die zeelucht toch heerlijk na alle
rokende turfvuren." De professor had
slechts oog voor Pip's frisse rode wan
gen en stralende ogen. Op de punt van
de; landtong stonden beiden stil. Juist
wilde Pip de professor vertellen over
haar kleine visboot waar ze forellen mee
ging vangen in de zomer. Ze had dit
bootje, dat nu veilig opgeborgen was,
van dominee op haar verjaardag gekre
gen, zo blij was ze geweest... Ze bleef
plotseling in haar woorden steken door
de vreemde gloed van hartstocht, die ze
in de professors ogen zag. Ze schrok.
Finland
üsiand
Noorwegen
Zweden
Oenemarken