HET GELUKSLAND Jr '^i Biz. 2 EILANDEN-NIEUWS DINSDAG 30 DECEMBER 1997 man gedood en verscheidene andere zwaar gewond. Op hun stille manier ver tellen ze van 't verdriet op hun eiland en ze vragen dringend aan dominee met hen mee te gaan. "Ja," zegt dominee "maar hoe staat 't met de branding?" "Er is een flinke branding, maar uit de kust valt het mee." "Maar kan dit wel mensen? Is ons leven er niet mee gemoeid?" Dominee ziet bleek. "Wij gaan terug en we wilden dominee graag mee hebben, daarvoor hebben wij immers de tocht gewaagd?" "Maar jullie kunnen 't toch wel begrij pen, als ik néé zeg?" Dominee kijkt naar de jagende stormachtige wolken. De mannen zwijgen lang. Dan zegt de ene: "Dominees leven is in Gods hand, zoals ook het onze." "Zullen wij het weer niet eerst even wat aanzien?" probeert domi nee nog aarzelend. "Er is haast bij de hulp," zeggen de mannen en dan heel resoluut: "Wij gaan nu terug, wat domi nee ook besluit." PIP'S VRIENDEN Enkele vrienden had Pip waar zij zeer aan verknocht was. Ze waren van het vreemdste soort. Van de notabele koffie- krans was niets terechtgekomen. Pip legde wel beleefdheidsvisites af bij de notarisvrouw, de doktersvrouw, de boe rin van Storastove, voornaam en rijk, maar haar echte vrienden koos zij zelf. Hoe er tegen deze vriendschappen aan gekeken werd, kon haar niets schelen. Na haar eerste ziekenbezoek samen met dominee aan de oude Jegvan, die heel alleen in een oude vissershut woonde en een vurige fistel heeft, die schoonge maakt en verbonden moeten worden, blijft Pip daar elke dag komen, ook als dominee op reis is naar de andere eilan den. Na 't behandelen van de wond voelt dominee zich elke keer geroepen de oude Jegvan een vurige boetepreek toe te die nen vol ernstige vermaningen over zijn zondige leven om hen in deemoed het hoofd te laten buigen voor de niet meer veraf zijnde dood. Pip voelt zich hier in 't geheel niet toe geroepen. Zij verbindt met zachte hand de wond na een grondi ge schoonmaakbeurt, neemt eieren, melk en vers vlees voor hem mee. Het lijkt haar beter voor de genezing dan uitslui tend zoute vis en een slok brandewijn. Ze lacht en babbelt met hem en luistert. Zo komt zij bij stukjes en beetjes Jeg- van's levensverhaal te horen. Ze hoort van de lieve vrouw, die hij eens had en die God tot Zich nam en van de zoon die verdronk. "Uit woede en boosheid ging ik varen en leidde ik een slecht leven. Ik was vaak dronken en ik heb ook gesto len." Pip schrikt, maar laat hem uitpra ten. "Toen ik terug kwam lieten de men sen mij links liggen. Jegvan is oud en eenzaam, maar dat heb ik verdiend," zegt hij verdrietig. "Dominee zegt, ik ben slecht, er is weinig hoop voor mij." "Voor mensen, die zo oprecht berouw hebben en om vergeving bidden, daar moet toch nog hoop voor zijn," zegt Pip. "Ik zal het aan dominee vragen." Ze pakt Jegvan's oude gerimpelde hand, in haar ogen glinsteren tranen. "God zegene u, engel van God, dat u hier wilt zitten en luisteren naar wat Jegvan praat. Dat heeft nog nooit iemand gedaan." SIGMUND DE ZACHTMOEDIGE En wie hoort er nog meer tot Pip's 'hof houding', zoals dominee plagend zegt? Eerder vertelde ik al over de kist met porselein, die wel tweehonderd kilo woog, te zwaar voor de dragers om die in zijn geheel over de bergrug te dragen naar Husevig. Die zou eerst overgepakt moeten worden door mevrouw van de dominee zelf in twee of drie kleinere kis ten. Maar nu met het winterseizoen al in aantocht, dagen aaneen regen en nog eens regen, afgewisseld door wilde sneeuwbuien, was er geen denken aan dat mevrouw over de bergrug zou klaute ren, de heivelden tussen de rotsen waren bovendien heel zompig. De kist stond dus in de winkel bij de kruidenier aan de andere kant, nog voor maanden, mis schien wel tot eind april volgend jaar. Pip sprak hier op een avond over in het volkshuis. Ze was er verdrietig over, het was dat van 'thuis', dat ze miste, uit Kopenhagen, en de winters hier had ze heel erg onderschat. Nog diezelfde avond ging Sigmund - met de bijnaam de zachtmoedige - met een grote rugzak met zware draagriemen op pad, zonder iemand iets te zeggen, richting Osterö, over de bergrug. De ganse nacht sjouwde hij door tot hij bij de winkel aankwam. Na een kop sterke koffie en een stuk brood, hees de winke lier met nog enkele mannen de zware last in één keer op Sigmunds rug. De hele dag sjouwde hij nu met de kist naar huis, naar Hugevig. Maar Sigmund was geen sterke man, telkens als hij moest rusten, zocht hij een rotsblok uit om tegenaan te zitten, de kist rustte op de rots. Afnemen durfde hij niet, hij had de last nooit meer op zijn rug gekregen. Tegen de avond bezweek hij bijna, maar de pastorie was in zicht. Toen de last hem werd afgeno men, beefde hij van top tot teen, hij kon niets eten. Pip zat bij hem en streelde dankbaar zijn arm. Na lange tijd zei hij zacht: "Mevrouw is blij." "Zo blij, Sig mund, zo blij." Toen de kist werd opge broken, was er niets gebroken, het was éen wonder voor Pip. In het volkshuis hoorde ze het verhaal van Sigmund. Het vervulde haar met deernis. Als knappe zoon van een klein visser - met kleine boot, juist genoeg vissend om het hoofd boven water te houden - liet hij zijn welgevallig, ver liefd oog vallen op de enige dochter van de rijkste en grootste boer uit de omtrek. Genoeg zelfbeheersing toonde hij door haar nooit ten huwelijk te vragen. God behoedde hem voor die dwaasheid. Maar.zij wist het, iedereen in 't hele dorp wist het, de kleine jongens wisten het en hoonden hem na. Het zag het in de spottende ogen rondom hem. Als er mannen dronken waren, kwam strijk en zet zijn huwelijksaanzoek naar boven. "Wanneer zou dat zijn, die gróte dag met Sigmund de bruidegom? Ha, ha!" Maar nooit kon hij zich van haar losmaken, hoewel ze hem openlijk uitlachte. Het was toen dat hij die wanhopige, zachte haast smekende blik in de ogen kreeg en de bijnaam 'de zachtmoedige'. Het meis je trouwde met een rijke boerenzoon uit Izö, iets verderop. Het liet Sigmund niet los. Toen hij een aanbod kreeg in Canada op de zalmvisvangst mee te gaan, sloeg hij dit af. Hij kon niet weg uit haar buurt. Nu waren ze beiden oud, maar als hij haar zag, aanbad hij haar nog steeds met zijn ogen. Hij was deze hele lange zomer Pip's grote visvriend geweest. Samen trokken ze er op uit in zijn visboot. Hij roeide Pip en leerde haar op forellen te vissen met een 'vlieg'. En zo, terwijl de bergen prachtig weerkaatsten in het diepblauwe water van de fjord, onder het gebruis van de waterval, vertelde Sigmund haar het verhaal van 'zijn' mooie meisje, dat nooit de zijne werd. Zo geboeid was Pip, dat ze vergat de vlieg uit te gooien. Dit is liefde, dacht zij, liefde met een hoofdlet ter, iets heel zeldzaamst. Peinzend zei zij: "Het was wél gedaan van God, dat je haar niet kreeg." Sigmund begreep haar niet. "Ja," zei Pip, "want nu leefde je met een droombeeld, een illusie, en dat is vaak veel mooier dan de werkelijkheid. Het mooie was en nu anders al lang voor jou af geweest." "Meent mevrouw dat echt?" "Heel zeker, ik heb er diep over nagedacht. Sigmund, jouw droom is nog even mooi als vroeger." Pip keek hem lief en ernstig aan. "Dan zij God geloofd en geprezen" zei Sigmund. Pip knikte heftig, spreken kon zij niet. ZACHARIAS Pip's derde vriend is kabouter Zacharias en er is niemand, die deze wonderlijke vriendschap kan vatten. De 'kabouter' zoals hij in de wandeling genoemd wordt, is een diaconiemannetje uit het Godshuis voor arme oude lieden, krom, haveloos en schuw. Al meer dan dertig jaar sluipt hij overal zoekend rond, duikt weg achter muurtjes en rotsblokken, schuilt weg in de geteerde pakhuizen. Als een schim hoort hij bij het dorp, nau welijks nog opgemerkt door de mensen. Merkwaardig schuw is hij voor dominee in toga, hij mijdt het kerkje en het kerk hof. Al dertig jaar heeft nog nooit iemand hem horen spreken, niet met één enkel woord. Hij aanbidt Pip. Soms ziet ze zijn bleke gezicht voor een raam, dan duikt hij weg. Nooit zal hij binnenko men. Hij wacht tot Pip in de tuin gaat zit ten in de zon, met haar grote doos met borduurzij en lapjes, knopen en linten. Als Pip hieraan terugdenkt is het nog volop zomer. Faer Öerne op zijn liefe lijkst en mooist. Heerlijk vindt Pip het naast de pastorie thee te drinken, soms met dominee, soms alleen. Ze is dol op handwerken en spreidt haar borduurwerk uit op de tuintafel. Dan ziet ze een bleek, angstig gezicht om de hoek van 't huis. "Kom," zegt zij vriendelijk, "wees niet bang". De haveloze kabouter sluipt woordeloos dichterbij. De linten en de knopen in de doos vangen zijn aandacht en een diepe verrukking straalt er over zijn bleke gezicht. Hij knoopt zijn vette wambuis los en wijst op zijn gestreepte linnen overhemd daaronder. "Wil je graag dat ik jouw hemd versier?" vraagt Pip vriendelijk. Hij knikt heftig. Hij is dus niet doofstom, denkt Pip, hij praat alleen niet. "Wat denk je hiervan?" vraagt Pip en pakt een handvol kralen, die ze nu met trosjes aan zijn hemd naait, tezamen met haar mooi ste blinkende knopen en wat linten in kleine guirlandes. Als de kabouter zijn wambuis weer dichtknoopt, is hij vol maakt gelukkig. Hij straalt van top tot teen. Als ze hem een kom thee wil geven, is hij als een schim weer verdwe nen. Zo komt hij vaak langs bij Pip, als er niemand te zien is. Ze praat vriende lijk tegen hem, zet een knoop hier en daar, neemt hem dan mee naar de voor- raadschuur en snijdt een flink van vet en traan druipend stuk walvisspek voor hem af. Blij glimlachend steekt hij dat in de mouw van zijn toch al vette wambuis om 't genietend in eenzaamheid op te peuze len. En ook van Zacharias hoort Pip het verhaal in het volkshuis. Wat een tra giek! Vele jaren geleden was 'de kabouter' een geziene, flinke, knappe boerenzoon. Hij had een meisje in Osterö, over de berg rug en de heuvels. Als het weer het toe liet zagen zij elkaar alle zondagen. Zo ook deze zondag. Zacharias was zijn meisje in alle vroegte gaan halen van de ouderlijke boerderij. Er werden trouw plannen gemaakt, gezellig samen gege ten en aan het eind van de middag bracht Zacharias zijn bruid weer haar huis. Wat er precies boven op de bergrug gebeurd was, wist niemand. Een woordenwisse ling of misschien zelfs ruzie. Zacharias liet zijn bruidje staan en kwam alleen terug naar huis. Nauwelijks thuis in Hus evig, brak er een geweldige sneeuwstorm los. Zacharias verzamelde alle mannen, die hij mee kon krijgen. Met lijnen om hun middel aan elkaar verbonden gingen zij de heuvels in. De sneeuw was oog verblindend! Tegen de morgen hadden zij nog geen spoor van het meisje gevon den. In de diepe sneeuw glijdend en wegzakkend keerden zij naar huis terug. Zacharias bleef zoeken. De hele dag en ook de volgende nacht. Tot men hem weer ging zoeken. Ze kwamen hem tegen in het veld buiten 't dorp. Daar kwam hij aanwaden door de sneeuw met zijn bruid in zijn armen. Wit en koud was zij en haar hart had opgehouden te kloppen. Maar hij begreep het niet. God had zijn verstand weggenomen. Twee nachten en een dag had hij in vertwijfe ling rond gelopen, aan eten of drinken had hij niet gedacht. Zijn stem was hees van het roepen en schreeuwen. Nu hij haar in zijn armen droeg was hij kalm en gelukkig. Hij droeg haar naar huis, legde haar behoedzaam neer en week niet van haar zijde. Hij streelde haar gezichtje en haar handen en vroeg of ze 't niet koud had. Met geweld moesten ze hem vast houden om haar in de kist te leggen. Met list leidde men hem om de tuin om haar te kunnen begraven. Maar hij brak los en met een schreeuw als van een dier in nood zag hij haar kist in de aarde zak ken. Hij vocht als een leeuw met de begrafenisdienaars en zakte tenslotte bewusteloos in elkaar. Sindsdien meed hij het kerkhof en de dominee in toga joeg hem angst aan. Hij was nooit meer normaal geworden. Leefde zijn eigen schuwe leven als 'kabouter' en nooit, nooit had hij meer één woord gesproken. Dit alles overdacht Pip, nu zij deze dagen zo verschrikkelijk in angst zat en o wonder begreep hoe verschrikkelijk veel haar vriend kabouter Zacharias van haar hield en haar troosten wilde. Pip was tot tranen toe geroerd. Dit gebeurde. De beruchte Faer Öerse najaarsstormen zweepten, woedend de golven hoog op met grauw witte schuim- randen. Loeiend en fluitend gierde de storm om de houten huizen. De hooimij- ten waren vastgesjord met touwen, 't leek Pip zo overdreven toen, maar ze begreep nu waarom. Men kon nauwelijks staande blijven. Langs de touwen begaf men zich van 't volkshuis naar de stal. Zo zocht Pip ook van de pastorie haar weeg naar 't volkshuis. Juist deze morgen stonden er twee man nen in de pastorie met ernstige gezich ten. Ze komen van Udö, ver weg. Een ontploffing in hun kustplaatsje heeft een "Je gaat méé Axel?" fluistert Pip, die zich op de achtergrond hield. Ook zij ziet wit, ze beeft van angst. "Kalm maar Pip," zegt dominee sussend, maar hij begrijpt haar verkeerd. Hij neemt haar mee naar de slaapkamer en zegt dan: "Dit weer is heus te bar. "X. Zou gekken werk zijn." Pip kijkt hem recht in 't gezicht en zegt dan met ingehouden ver ontwaardiging: "Ben je bang Axel? Ben jij zo laf? Is jouw leven, dan meer waard dan van de mannen die jou komen halen? Het zijn er acht. Axel, de roeiers wachten buiten in de boot. Acht moedige mannen." "Doe toch niet zo dramatisch Pip, zo romantisch. Moet ik zo nodig de held gaan uithangen in jouw ogen?" "Ja, mijn allerliefste, ja! Je mag je nu niet als een lafaard laten zien, dan ben je niet de man waar ik van hou," bezweert Pip. "Ja, jij blijft veilig thuis, jij hebt makkelijk praten," zegt dominee boos, in 't nauw gedreven. "Denk je dat dit makkelijk voor mij is, ik stuur je immers weg," zegt Pip met een snik. "Als jij zegt, dat ik moet gaan, dan zal ik gaan," zegt dominee. "Ik zal je oliegoed halen," zegt Pip eenvoudig. Wat gebeuren moet, moet gebeuren, denkt ze bij zichzelf. En dit moet gebeuren. God stelt hen zwaar op de proef. Pip gedraagt zich manhaftig. In het volkshuis is zij begonnen met de mensen een kerstspel in te studeren. Nu bij aan houdende gierende en fluitende storm de hoofden duf en leeg worden, de verve ling toeslaat en kleine ruzies op de loer liggen, soms losbarsten. Zo in angst is zij bij tijd en wijlen, ze moest toch wat meer vertrouwen hebben spreekt zij zichzelf vermanend toe. Ze bidt om vertrouwen, gebukt onder schuldbesef. „Lieve God", bidt zij als zij vanuit haar slaapkamer raam uit kijkt over het grauw opge zweepte water van de baai. „Ik heb mijn man van wie ik zo verschrikkelijk veel hou de woeste zee opgestuurd, omdat ik dacht, dat dat goed was. Was het goed God, er waren toch mensen in nood? Leer mij Uw wil te begrijpen. God, leer mij te schikken in Uw wijsheid. Leer mij vertrouwen te hebben. Uw wil geschied de. Amen". De mensen in het volkshuis gaven haar veel afleiding. Zij zetten hun beste been tje voor in het rollenspel, 's Avonds bij 't hoog oplaaiende turfvuur, als het ware om Pip over haar diepen ongerustheid heen te tillen. En vele hartverwarmende gesprekken had zij met Marja in de pastoriekeuken. Haar trouwe Marja, die haar kleine mevrouw zo goed kende en begreep. Een diep respect had Marja voor haar mevrouw, ja klein was zij en fijn, vol grappen en naar het soms scheen haast te werelds, frivool voor een dominees vrouw. Marja wist dat haar mevrouw een zeldzaam groot hart had en een open oog voor dat wat dominee nodig had. Waar hij zelf na wikken en wegen en berede neren langs een omweg achter kwam, deed Pip in een flits, met vrouwelijke intuïtie. Zeker, zij had goed gedaan met dominee met de mannen mee te sturen, maar ze had nu zo te doen met haar mevrouw. De ergste storm was gaan luwen, het woei nog wel, maar de thuisvaart werd toch al enige dagen verwacht. Nog kwam er geen boot de baai invaren. Tien dagen, twaalf dagen, veertien dagen was domi nee nu al weg en nog geen enkel teken van leven. Die avond stond Pip heel alleen op 't steigertje in dikke kleren gehuld, de wol len muts diep over haar oren. Haar gezichtje was nat van tranen. „O God, laat het mij weten, wat heb ik verkeerd gedaan? Was ik te lichtzinnig, te ijdel misschien, dat ik zo op de proef gesteld wordt. Of moet ik toch nog vertrouwen blijven houden. God? Wilt u mij mijn man toch teruggeven, alstublieft? Geeft u mij een teken, dat ik weer sterk mag worden?" Toen voelde Pip een hand in 't donker, die haar hand pakte en streelde, zij hoor de een wonderlijk trillende stem, die klonk als een losse snaar in een oude piano: "Heb je het koud, mijn meiske?" "Nee Zacharias, nee! Ik heb het zo best, o zo best!" Pip's tranen stroomden. En de oude kabouter -haar grote vriend- glimlachte gelukkig. De volgende dag keerde dominee terug, innig gelukkig weer thuis te zijn. Pip was sprakeloos. De boot had averij opgelopen en had niet eerder terug naar huis kunnen keren. DE KERSTBOOT KOMT! EEN VREEMDE EEND IN DE BIJT Al dagen leefden de mensen van het kerkdorpje van dominee in spanning. De mensen tuurden voortdurend met verre kijkers vanuit hun dakraampjes om over de rotsen heen te kijken of daar heel in de verte nog niet de masten van het kerstschip te zien waren. Drie maanden was het alweer geleden dat het laatste schip aankwam met voorraden voor de winkel: suiker, gezouten en gerookt spek, grutterswaren, peulvruchten, drie maanden zeker zou het weer deuren. En dan de post uit Kopenhagen en de kran ten. Hoe hadden de mensen daar niet naar uitgekeken. Het deerde dan ook nie mand ook maar een zier, dat de nieuw tjes uit de brieven en het nieuws uit de kranten vaak al weer vele weken oud was! Met stormen liet de kerstboot ver stek gaan. Opmerkelijk was het, dat de boot deze keer een passagier had meegebracht. Het bleek een Duitse professor te zijn, in de musicologie en sagenleer, de folklore op muziekgebied. Hij bereisde al deze verre eilandengroepen in de Atlantische Oce aan. Zoals nu Faer Öerne, maar ook de Shetlandeilanden, de Hebriden en IJs land. Hij beluisterde de oude liederen, die men zong 's avonds bij het turfvuur in de volkshuizen, speelde ze na op een kleine stenen fluit, een occarino -men zegt ook 'occarina' en legde vervolgens de melodieën vast in notenschrift. Hij nam zijn intrek als logé-kostganger bij de koster in huis. Verrukt was hij toen hij met dominee en zijn vrouw kenni smaakte en niet alleen een uitnodiging kreeg voor dominees volkshuis om de volksliedjes te beluisteren en na te spelen en op te tekenen, maar ook werd hij genodigd bij dominee in de pastorie. Dat daar een piano was, was meer dan hij had durven hopen. Pip bood spontaan aan hem op de piano te begeleiden en de liedjes in notenschrift van de oude woor den te voorzien. Pip was door zoveel tus sen de mensen te toeven in haar volks huis, als geen ander thuis, ook in het geschreven Faer Oers. Dominee was zo blij voor Pip nu toch ook weer eens iemand 'uit die andere wereld' te ontmoeten, een intellectueel, wie weet hoe ze dat gemist had, dacht dominee, hoewel hij Pip nooit had horen klagen. Daarbij kon Pip met haar conservatorium opleiding nu weer eens van harte piano spelen, samen met een gelijkgestemde muzikale ziel. Van Pip had zich een diep gevoel van dankbaarheid meester gemaakt. Ze wist nu, dat in de junimaand, als de baai blauw en het land groen was, als er over al om hen heen nieuw jong leven te bespeuren viel, ook zij het leven zou schenken aan een kleine Prahl. Daaraan denkend sierde zij zacht neuriënd de kleine kerstboom op met strofiguurtjes en kaarsenhoudertjes met witte kaarsjes van thuis. Zo geroerd was zij geweest, dat er bij de post, de kranten en de lieve brieven van thuis ook een echt groen kerstboompje was geweest, verpakt in een laken. Met tranen in haar ogen had zij haar neus tussen de takken gestoken om diep die heerlijke dennengeur op te snuiven. Zo gelukkig was zij, zij zuchtte ervan. Zou geluk ooit stuk kunnen gaan? En nu ook die heeriijke muziek met de professor! Vele uren brachten zij door in het volkshuis waas 's avonds vrijwel altijd werd gezongen. Oude sagen en spookverhalen werden ook gretig ver teld, hoe griezeliger hoe mooier. De professor maakte druk aantekeningen en speelde in de pastorie de volgende dag de melodieën na op de accarino, waarbij Pip hem feilloos volgde op de piano, daarbij ook de oude woorden wist in te vullen. Verrukt was de professor, hoe verrukt, dat wist Pip niet in haar onschuld! Die mooie kleine vrouw aan zijn zij, met haar aandachtige, ook weer zo vaak guitige diepblauwe ogen met de donkere wimpers als kransjes daarom heen. Dat vlugge figuurtje, de glanzend blonde haren, waren de professor even wel niet ontgaan, nee zeker niet. Even min als de kuiltjes in haar wangen als zij lachte. Als een schooljongen tot over zijn oren verliefd raakte de professor, maar hij hield zich goed. In een huis waar hij zo gastvrij ontvangen werd, kon hij zich niet misdragen. En zo niets ver moedend was Pip, zo verschrikkelijk argeloos. Evenals dominee! Hij zag de professor als een graag geziene gast, waar hij n gedane arbeid "s avonds nog graag eens een boom mee op zette bij een kop verse koffie van Marja en een gezellig pijpje. De nieuwtjes van het continent vielen bij dominee in goede aarde. De mensen in het volkshuis hadden de ogen echter niet in hun zak en in de pas torie Pip's trouwe Marja evenmin. Zo graag zou Marja haar lieve, kleine maar niets vermoedende mevrouwtje willen waarschuwen voor 't onheil dat zo drei gend duidelijk op de loer lag. En als dominee zijn ogen nu maar eens wijder open had, dacht Marja, was hij maar een beetje jaloers en daardoor beter oplet tend! Maar nee, en Marja kon geen woord over haar lippen krijgen. Op een zeldzaam mooie dag in december -de zon stond nu zo laag aan de horizon, dat de hele baai en de omliggende berg wanden als met een gouden gloed over- togen waren, er was geen wind- stelde de professor aan Pip voor, terwijl zij samen achter de piano zaten - dominee was op huisbezoek - om samen even een frisse neus te halen in de wondermooie natuur van dit ogenblik, ze zouden naar de punt van de landtong kunnen lopen. Pip stem de maar al te graag toe, na weken bin nenshuis zou een wandeling immers heerlijk zijn? Met een zwaar hart zag Marja hen gaan. Diep snoof Pip de frisse lucht in haar longen, ze genoot. "O, kijk toch eens hoe schitterend alles nu is!" riep Pip opgetogen, "en ruik toch eens, wat is die zeelucht toch heerlijk na alle rokende turfvuren." De professor had slechts oog voor Pip's frisse rode wan gen en stralende ogen. Op de punt van de; landtong stonden beiden stil. Juist wilde Pip de professor vertellen over haar kleine visboot waar ze forellen mee ging vangen in de zomer. Ze had dit bootje, dat nu veilig opgeborgen was, van dominee op haar verjaardag gekre gen, zo blij was ze geweest... Ze bleef plotseling in haar woorden steken door de vreemde gloed van hartstocht, die ze in de professors ogen zag. Ze schrok. Finland üsiand Noorwegen Zweden Oenemarken

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1997 | | pagina 6