EIUVtlDEn-niEUWS
21 februari 1907
Overdenking
se
uit de
Heilige Schrift
Op school bij Jezus
hypotheek
op maat...
Makelaar Tamboer
2e Blad
VRIJDAG 2 FEBRUARI 1996
No. 6474
De stoutmoedige reddingsactie van passagieis van s.s. 'Bertin' is prachtig
beschreven in het boei< 'De Hoperen helm' d&t Heiaas niet meer in de
boekhandel verkrijgbaar is.
Boeiihand&t Van Koppen te Ouddorp heeft echter het voornemen het
boek te laten herdrukken, uitgebreid met foto's, pentekeningen en be
schouwingen. Het lijkt dat daar op ons eiland, vooral In Ouddorp omdat
het gaat over het roemruchte verleden van de redders Sperling, zeker
belangstelifng zal bestaan.
Boekhandel Van Koppen zat nu at uvtf tiestelling graag noteren, ook al zal
fmt boek pas voigendjaar febmart gereed zijn.
Vier kranige Hollandse zeelieden die bij het reddingswerk uitblonken:
V.r.n.L: Kapitein M. Sperling, Corn. Sparling, Moerkerk, Leendert Sparling.
„Rotterdam, 21 februari: De Har-
wichboot 'Berlin', om half zes te
Hoek van Holland binnenlopend, is
op de Noorderpier door den storm
gestrand en in tweeën gebroken.
Het voorschip zonk weg in den
Nieuwe Waterweg en verdween om
9 uur geheel in de diepte, een groot
aantal menschen medesleurend.
Lijken zijn reeds opgevist en aan
gebracht. Het achterschip zit nog
vast. De toestand der zich daarop
bevindende personen is hachelijk.
De reddingboot wordt door de
hoge zeeën terug geworpen".
Aldus een telegram dat op 21 februari
1907 bij een aantal dagbladen binnen
kwam.
Het stoomschip 'Berlin', dat de veer
dienst onderhield met Engeland, voer
onder zeer slechte weersomstandighe
den, 's morgens vroeg de Waterweg op.
Er stond een zwcire N.W. storm en daar
door een gevaarlijke zee. De golven
beukten tegen de noorderpier en het s.s.
'Berlin' trachtte de Rotterdamse Water
weg op te varen.
De Harwichboot 'Berlin' was een stalen
dubbele schroefstoomboot, die in 1894
in Engeland is gebouwd en een bruto
tonnenmaat had van 1775 ton (netto
596).
De lengte van dit schip was 100 m. en de
breedte 12 m. en kon een snelheid ont
wikkelen van 17 mijl.
Het vaartuig behoorde toe aan de Great
Eastern Railway Company, die in sa
menwerking met de Hollandse IJzeren
Spoorweg Maatschappij de bootverbin-
ding tussen Harwich en Hoek van Hol
land onderhield.
De gezagvoerder van de 'Berlin' was
capt. Preciouis, een ervaren zeeman die
al jaren bij deze maatschappij in dienst
was en al vele reizen had gemaakt.
De 'Berlin' bevond zich bij het aanlopen
van de Waterweg midden in de branding,
die op de Nederlandse kust beukte.
Het twaalf jaar oude schip stond bekend
om haar zeewaardigheid.
Hoge zeeën teisterden het schip en een
zware grondzee sloeg de 'Berlin' dwars
in de rivier.
De kracht van de grondzee had de stuur-
greep gebroken en het schip geheel
stuurloos gemaakt.
Kapitein Precious waagde nog een laat
ste poging, met de machine op volle
kracht achteruit zijn'schip vrij van de
pier te houden, maar alles tevergeefs.
Het schip lag met haar voorschip op het
zuid-westen en werd in een ogenblik op
de bazaltblokken van de Noorderpier ge
worpen. De situatie liet zich direkt al
zorgelijk aanzien.
De passagiers, die zich op het voorschip
bevonden, waren reddeloos verloren.
De huizen-hoge golven sloegen over het
voorschip heen en beukten met grote
kracht op het schip, dat op die basalt
blokken te pletter sloeg.
Kapitein Precious en de loods werden
door het overkomende water overboord
geslagen.
Na enige tijd kwamen de reddingsboten
opdagen, maar de hulpverlening stag
neerde vanwege het zware weer.
De 'President van Heel', de stoom-red-
dingsboot van Hoek van Holland, was
ter plaatse alsmede de sleepboten 'Ro
zenburg' en de 'Gouwzee'.
De stoom-reddingsboot had ongeveer
anderhalf uur nodig om de stoommachi
ne op te starten alvorens naar de 'Berlin'
te varen.
Vanaf de wal werd duidelijk waargeno
men, dat de veerboot een 'Katterug' ver
toonde, wat betekende dat het schip op
het punt van breken lag.
Voor de machinekamer scheurden de sta
len platen zich van één. De passagiers
die op het voorschip stonden, konden
niet meer terug over de grote scheur, die
hen van het achterschip scheidde.
Plotseling gleed het voorschip, over
spoeld door een zware grondzee, van de
pier af en verdween binnen de kop van
de noorder-pier, onder de golven.
Alleen de top van de mast stak nog
boven water.
Dit punt gaf de plek aan van een massa
graf, waru tientallen mensen werden
meegezogen met het voorschip, de diepte
in.
De angstschreeuw van deze mensen kon
men aan de wal, boven het geluid van de
zware storm, horen.
De 'President van Heel', welke van de
Berghaven onderweg was naar de 'Ber
lin', haalde vele drenkelingen uit het wa
ter, maar de meeste van hen vertoonden
geen teken van leven meer.
Boven-menselijke prestaties werden
door de bemanning van de reddingboot
geleverd en de worsteling met de ontem
bare zee leek wel uren te duren.
De loodsboot 'Hellevoetsluis', die ook
ter plaatse was om hulp te verlenen, had
haar loodsenjol gevierd en vier loods-
leerlingen assisteerden de bemanning
van de 'President van Heel' om de schip
breukelingen te redden.
Martien Sperling, een duiker van W. v. d.
Tak, was met zijn blazer 'Willem-Jose-
phine' naar de plaats van het onheil ge
komen om, waar nodig, de redders te
helpen.
De loodsleerlingen: van Duyn, Jansen,
Ree en Schoonbeek hadden tien totaal
verkleumde mensen aan boord en moes
ten eerst naar de Berghaven terug keren.
Deze tien hadden nog de moed gehad om
de reddingslijn te grijpen, die de leerlin
gen van het loodswezen onder zeer
slechte omstandigheden hadden weten te
bevestigen.
De redders moesten de pier verlaten om
de schipbreukelingen van de 'Berlin'
naar de jol te brengen.
Prins Hendrik, die ook op de plaats van
het onheil was aangekomen, was aan
boord van de 'Hellevoetsluis' en hielp
ook daadwerkelijk mee aan de verzor
ging van de geredden.
Martien Sperling en zijn neven Kees en
Leen Sparling alsmede Georg Moerkerk
waren met hun roeiboot bij de 'Berlin'
aangekomen en hadden een stevige lijn
tussen de boot en de pier vastgemaakt en
de duikers haalden op deze wijze nog
drenkelingen van boord.
Bij de thuisvaart van de reddingsvloot
was er een enorme vreugde aan de wal
maar er was geen voldoening.
Er waren nog drie vrouwen op de 'Ber
lin' achtergebleven, die de redders niet
mee konden nemen.
Het stond bij iederéén vast dat er nog een
poging moest worden ondernomen.
Dit drietal mocht daar niet blijven, want
ze zouden het niet overleven.
Na overleg werd besloten dat over drie
uren de reddingboot wederom uit zou
,,En zij zeiden tot Hem: Rabbi
(hetwelk is te zeggen, overgezet
zijnde, Meester), waar woont Gij?
En Hij zeide: Komt en ziet!
(Joh. 1:39b, 40a)
Op het eerste gezicht lijkt het maar een
stuntelige vraag die hier gesteld wordt. Hij
komt uit de mond van Johannes en
Andreas. Zojuist zijn ze de Heere Jezus
gevolgd. Johannes de Doper heeft Hem
aangewezen als het Lam Gods. Deze korte
preek is bij deze beide mannen zo ingesla
gen, dat ze Johaimes de Doper in de steek
lieten en overliepen naar Jezus. Als het
Woord mensen treft, dan kunnen ze niet
meer blijven zitten. Zoveel overmacht
hebben nu eemnaal Woord en Geest.
Schoorvoetend volgen ze Jezus. Hem
roepen durven ze niet. Maar gelukkig,
Jezus vangt ze op. Hij weet altijd de juis
te vraag te stellen, zodat mensen losko
men. „Wat zoekt gij?" En dan volgt het
antwoord uit de tekst: „Rabbi, waar
woont Gij?" Inderdaad, het lijkt een
vraag die nergens op slaat. Maar... is
dat zo? Is deze wedervraag wel zo onbe
holpen? Ze noemen Hem in ieder geval
Rabbi. Dat is een belijdenis. Ze erkennen
Hem als hun Leraar. En daarnaast willen
ze bij Hem blijven. Daarom vragen ze
naar Zijn woonplaats. Dat betekent: waar
kunnen we U vinden? Waar geeft U on
derwijs? Ze melden zich als leerling bij
Jezus aan.
Nu, ze zijn welkom. Jezus stuurt ze niet
terug naar Johannes de Doper. „Komt en
ziet". Dan gaan we meteen met het on
derwijs beginnen. De zal u tot apostelen
maken. Mensen als deze twee discipelen
wijst Jezus nooit af. Ze krijgen een plaats
bij Hem op school. Bent u al ingeschre
ven op deze school? Dat kan ieder mo
ment. U kunt altijd geplaatst worden.
Christus stelt geen voorwaarden. Hij
neemt geen toelatingsexamen af. Hij
kent ook geen 'studiestop'. Weet u wie
er niet geplaatst worden? Mensen die
alles al weten. Geestelijke betweters. Die
precies praten hoe het moet en hoe het
niet moet. De Heere heeft geen behagen
in eigenwijze mensen die het altijd beter
denken te weten.
Om bij Hem op school te komen is maar
één ding nodig, nl. dat wij nu eerst eens
beginnen te belijden, dat we niets weten.
Heere, hier ben ik, maar U moet niet te
veel van me verwachten. Ik heb weinig
inzicht in de Geestelijke dingen. Het zit
er van nature nu eenmaal niet bij me in.
De heb geen aangeboren aanleg om U te
vrezen. Bovendien wil ik ten diepste niet
leren.
Maar dan zegt de Heere dat dat niet
geeft. Hij is niet voor niets de hoogste
Profeet en Leraar. Hij maakt de verbor
gen raad en wil van God bekend. Hij zal
u leren hoe een mens zalig wordt. En hoe
we Hem moeten volgen. Ook in de con
crete vragen van het leven. Want Hij kan
het zo duidelijk uitleggen, dat aUeen de
kinderkens het verstaan. De eenvoudi-
gen, de kleinen. Als de Heere aan het uit
leggen gaat, dan blijft Zijn onderwijs
voor de wijzen en verstandigen verbor
gen.
Zit u soms om zo'n Meester verlegen? Ja
zegt de een, ik besef zo weinig van mijn
nood. Ik weet dat ik zondig ben. Maar ik
ben er voor Gods aangezicht nog nooit
mee vastgelopen. Ja, zegt een ander, ik
heb zo weinig zicht op Christus. Wat be
tekent het toch dat Hij het Lam Gods is?
Ja, zegt een derde, hoe moet mijn levens
houding zijn? Ja, zegt een vierde, hoe
moet ik dat kruis in mijn leven dragen?
Ik kan het maar niet aanvaarden. Mijn
hart kan zo opstandig zijn.
Hoe het ook is, tot Hem! „Rabbi, waar
woont Gij? Mag ik Uw hemels onderwijs
volgen?" Daar hebt u de gestalte van een
volgeling van Jezus. De gestalte van de
leerling. Dat blijven we tot het laatste
toe. De school van Christus heeft geen
eindexamenklas. Schoolverlaters kent
Hij niet. Integendeel! Hoe meer onder
wijs we van Hem ontvangen, des te meer
gaan we zien dat we nog zo weinig we
ten. Vorderen op de school van Jezus is
al maar armer worden in onszelf en zo
rijker in Hem.
Zalig wie dit onderwijs volgt. Niet als
betweter, maar als nietweter. Die zit
graag aan de voeten van Jezus. Net als
Maria. Die is graag met het Woord be
zig. In het onderzoek van de Schriften.
Onder de prediking en thuis. Telkens laat
de Geest ons nieuwe dingen ontdekken.
Zelfs in de meest bekende hoofdstukken.
En we worden wijs gemaakt tot zalig
heid. Jezus nodigt: „Komt en ziet". U
slaat de nodiging toch niet af? Want dat
kost u de dood! Leven is er alleen in Zijn
onderwijs.
Dan wordt het voor u waar:
„Mijn leer zal u, o mens, naar 't recht
doen hand'len.
En wijzen u den weg, dien gij zult
wand'len;
Ik zal u trouw verzeilen met mijn raad.
Terwijl mijn oog op u gevestigd staat"
(Ps.32:4)
Nieuwerkerk a.d. Ussel,
ds. M. B. van den Akker
varen om deze laatste drenkelingen van
boord te halen.
Martien Sperling meende dat dit geen
goed plan was en wel om twee redenen:
Het tij zou verlopen en de mensen zou
den het door uitputting niet meer overle
ven.
Er werd besloten dat de roeivlet van
Martien achter de st.slb. 'Wodan' van
Smit en Co gehangen zou worden en
gezamenlijk naar de 'Berlin' gaan voor
een laatste poging de mensen er af te
halen.
De geredden werden naar hotel Amerika
gebracht en de 'Wodan' werd wederom
zeeklaar gemaakt.
Het was bitter koud en de wind striemde
venijnig.
De storm had z'n orkaan-kracht wel ver
loren, maar er liep buiten nog een zware
deining.
Het was een stikdonkere nacht toen kapi
tein van Rees, met gedoofde lichten en
een vlet op sleeptouw, uitvoer.
De 'Wodan' voer in het midden van de
Waterwegmond toen allen zagen dat de
brekers keer op keer het naar achter weg
gezonken wrak overspoelden.
Op de pier stond nog zo'n halve meter
water en de 'Wodan' bleef op ruime af-
kritisch selekteren
TeL (0187)483477
stand van de noorderpier steken om zo
een 'lei' te maken voor de vlet van de
Sperlingen, die al roeiende de 'Berlin'
trachtten te bereiken, om de drie geheel
uitgeputte vrouwen te redden.
Veel keer werd de vlet door het zware
noodweer teruggeslagen, maar de red
ders gingen door en kwamen langzaam
maar zeker in de buurt van de 'Berlin'.
Martien ging met een lijn om z'n middel
het kolkende water in en Kees volgde
hem.
Zo goed en kwaad als 't ging klom Mar
tien aan boord van de 'Berlin' en vond
daar de drie vrouwen, meer dood dan
levend, zittend op een bank aan dek.
In één van de davids was nog een lijn in-
Schakelklub Stellendam
Op D.V. zaterdag 3 februari zal er weer
Schakelklub zijn. De bedoeling is om
een spellen-zeskamp te houden. Hebben
jullie zin om weer een gezellige zater
dagavond te hebben, kom dan allemaal
naar de Schuur. Het is de bedoeling om
19.30 uur te begiimen, maar de Schuur is
om 19.00 uur al open. Tot ziens in de
Schuur.
geschoren, die Martien eruit haalde en
daarmee liet hij de vrouwen één voor één
buitenboord zaldcen.
Als een vormloze zak daalde de eerste
naar de lichtopstand, waaraan Kees ze uit
voorzorg tegen wegspoelen, vast bond.
De tweede ging niet zo makkelijk.
Deze had nl. twee dagen terug haar man,
met het voorschip van de 'Berlin', ten
onder zien gaan en zat nu met haar ver
dronken dochtertje op haar arm, als één
van de laatste overlevenden te wachten
op haar redding.
Zij moest hier schrijnend afscheid nemen
van alles wat haar lief en dierbaar was.
Martien probeerde haar aandacht af te
leiden, hoewel hij besefte dat dit bij geen
enkele moeder zou gaan, maar hij moest
wel door zetten.
De laatste werd ook, zij het zeer ver
zwakt, van boord gehaald.
Wederom kwam er een moeilijk
moment, toen de drenkelingen over de
bazaltblokken naar de reddingsvlet ge
dragen moesten worden en zo naar de
'Wodan' gevaren werden.
Om vier uur meerde de stoomsleepboot
in de Berghaven af en prins Hendrik was
ook hier aanwezig, om zich op de hoogte
te stellen van de verrichtingen van deze
vier Ouddorpers.
Later zijn nog zestien lichamen van de
'Berlin' gehaald en het wrak werd daar
na met spring-lading opgeruimd.
Bij deze ramp met de 'Berlin' kwamen
van de 144 opvarenden, 129 om het
leven.
Schiedam
Maarten Bezuijen
-5-
Bram kijkt gauw voor zich. „Ie hoeft het
neet te zeggen", mompelt hij.
Er komt geen antwoord en Bram ver
wacht dat ook niet. Gerrit vertelt nooit zo
iets, dat is bekend.
De oude Heringa komt over de akker
naderbijstappen. Dat is ook het enige
voor de oude boer. Hij loopt niet, hij
stapt. „Kerels, wie scheiden eruut veur vandage",
zegt hij. „'t Heeft mooi geweest".
Ze knikken. De bindsters binden hun laatste bos
sen bij elkaar, de zeisen worden over de schouders
gelegd en dan gaan ze naar de boerderij.
„De ga mar dreks naar huis", zegt Gerrit wat stun
telig.
„Goed jongen", zegt Heringa enkel, en Gerrit
haast zich weg. Hij schiet zijn oude werkhuis aan,
zet zijn pet beter op zijn oor en verdwijnt over de
heide naar huis.
Minke is reeds in het dorp aangekomen. Ze wan
delt opgewekt langs de molen en kijkt nog even
naar haar huisje. Ze lacht en blijft staan, maar dan
gaat ze naar binnen. Haar huisje en dat van Geert.
Ze loopt door het kleine kamertje. Ach, hoe klein
is het. Een kast zit erin voor het potgoed en de pan
nen, een beddestee en daarnaast een kast, die de
timmerman nog moet maken, voor het linnengoed.
Ze kijkt achter de deur, daar is een deel en een gei-
testal, maar zo groot, dat er ook een koe in kan.
Ons huus, denkt ze warm, en ze denkt aan Geert,
die daar ver weg in Brabant zit te zuchten in de
dienst. Want alleen zij weet hoe moeilijk hij het
daar heeft; hij, de vrije heidekrabber, die daar
wordt gedrild en bevolen.
De deur gaat dicht achter haar rug en meteen
draait ze zich om.
Hé, daar is Harmen den sosjalist!
„Zo zo, je bent hier nog laat, zo alleen", klinkt het.
Het meidje lacht argeloos. „Ja, ik heb nog wat ge-
warkt bie Heringa en toen ik hier langs kwam heb
ik hier nog effen naar binnen gekeke". Minke mag
Harmen niet zo erg, maar och, die kerel is zeker
om een praatje vertegen. Die man heeft ook niks,
geen vrouw, geen kind, niks. Hij zit daar altijd
maar alleen te prakkezeren en daar wordt een
mens vreemd van.
„Heb je zin in koffie?" vraagt hij ineens.
„O nee", zegt Minke direct afwerend. Dat voorstel
gaat te ver. Tenslotte is ze bijna getrouwd en dan
kan ze toch niet bij andere mannen op de koffie
gaan. Zo iets nemen ze hier in het dorp heel ern
stig. Als ze dat zou doen, nou, dan zou er wat
zwaaien. Nee Harmen, dat geet niet. Bovendien
mien moe..."
Ze probeert langs hem heen te schuiven en de deur
te bereiken, maar hij is haar voor.
„De wil met je praten", zegt hij.
„Nou, kom maar een avondje bie mie en mien
moe, maar nou moet ik wel gaan, heur, ans wordt
mien moe echt ongerust over mien vortblieven".
Ineens rent ze weg, de deel op, de stal in en pro
beert het kleine deurtje open te rukken. Maar Har
men is sneller, hij gooit haar achteruit en gaat voor
de deur staan. „Zo, nou kom jij me niet meer
weg..."
HOOFDSTUK 2
Gerrit Silvius haast zich naar zijn moeders
huis. Hij snelt langs het veelbetreden hei
depad, komt langs de schamele stulp van
Hendrikus Kromnagel en steekt afwezig zijn hand
op tegen Hendrikus, die eigenlijk nog best een
praatje zou willen maken met de anders zo vrien-
delijlee jongkerel, maar Gerrit loopt door als een
kievit in de legmaand.
Hendrikus bromt wat en snuffelt wat om zijn krot,
jaagt zijn kinders naar hun bedden, kijkt met de
hand boven zijn ogen Silvius na en mompelt:
„Vreumde snuiter ben ie toch eigenluk, net oen
vader".
Gerrit beent naar huis. Zijn moeder zit op een oude
keukenstoel, waarvan de rieten zitting bijna de
grond raakt. Ze knikt hartelijk naar haar zoon, die
daar wild en onbeheerst aan komt vliegen.
Ze kom overeind en roept Janneke. „Maak wat
klaar veur Gerrit en zet het maar op de tafel. Laat
hem maar".
Meer niet, het meidje weet wat dat betekent.
Moeder Silvius volgt Gerrit naar binnen. Daar zit
hij terneergeslagen bij de tafel. Ze vraagt niet,
want ze kent dit, vroeger haar man al, nu haar
zoon.
Als er straks weer een sterfgeval is, zal Gerrit zeg
gen: „Ik wust het wel".
Wij verbazen ons daarover en wij hebben daar ont
zag voor. „Tenslotte moet 'n mense veur zo iets
butengewoons de kop bugen", zei de oude Silvius
al. Een mens wordt soms zwaar bezocht.
Gerrit Silvius en ook zijn vader hebben dit opge
legd gekregen, daar moeten zij mee leven.' Aan de
andere kant hebben zij het ook wel iets beter dan
velen van ons. Wie heeft er hier in het dorp vast
werk? Maar weinigen. Maar Gerrit Silvius is een
van die weinigen. Wie van de kerels hier in het
dorp trof een vrouw als de oude Silvius? Grietje
Beukers, vrouw Silvius voor ons sinds jaar en dag,
dat is een vrouw zoals er maar weinigen zijn. Wijs
als geen ander, verstandiger dan de dominee,
noem maar op. Nee, aan de andere kant zijn de
Silvius toch ook wel gezegend.
En deze Gerrit nu, die zit daar bij de tafel van zijn
moeder. Hij zegt niets en hij eet niet. Vrouw Sil
vius, wat moeilijk ter been de laatste tijd, gaat te
genover hem zitten. Ze vouwt haar handen over el
kaar en kijkt haar oudste strak aan.
„Gerrit?"
„Laat mie met rust, moe". Het klinkt bijna kortaf,
maar vrouw Silvius weet dat het niet zo bedoeld is.
„Goed, mien jongen, gaat oen gang. Ik zal de deur
open laten staan". Ze komt moeizaam overeind en
knijpt even haar handen samen voor haar borst.
Die vreemde pijnscheuten daar iedere keer door
heen.
Moeder Belt komt aanlopen. Haar sloffen kleppe
ren snel over het straatje naast de woning. De ach
terdeur gaat open en een stem roept: „Volluk?"
Janne vliegt snel naar de deur. „Ja, vrouw Belt?"
„Wicht, mien Minke is nog neet thuus. Weet Ger
rit misschien waar ze is?"
Janneke drentelt terug naar de keuken. „Gerrit?"
De jongkerel kijkt op, een vermoeide blik glijdt
over haar heen.
„Weet ie ook waar Minke van moeder Belt is?"
Een onverschillig schouderophalen volgt,
„'k Weet neet, waar ze is. Ze is vrogger vortgaan
as ikke. Ze moet al lang thuus wezen".
„Ze is neet thuus".
„De weet het neet".
Janneke keert terug. „Moeder Belt", schettert haar
stem, „ik denk dat Minke nog effen bie 't huussien
an is gegaan".
De oude vrouw zucht. „Hè, dat moet ze neet doen.
Ze weet dat ik daar een hekel an heb. Die Harmen
den sosjalist loopt daar allied rond te loeren".
Gerrit schokt overeind. Moeder Silvius ziet het ge
schrokken aan. Haar ogen kijken even de gezette
gestalte van de buurvrouw na.
„Is er iets met Harmen den.
(wordt vervolgd)
röT^B^
NVM
UAKELMR