EIIAI1DEI1-I1IEUW5
©pmiÉiüf^ïeaSi
r
Overdenking uit de HetUge schrift
HiBtori&ch êtmatmeutilmr in Middélh0rfii&(4)
Oudejaar 1995
Nieuwjaar 1996
2e Blad
VRIJDAG 29 DECEMBER 1995
No. 6464
Tegenwoordig treft men in Mid-
delharnis nergens meer een urinoir
aan. Dat wil niet zeggen, dat er
geen behoefte meer aan is, maar
het probleem is: waar zet je zoiets
neer en wie houdt het proper Het
urinoir van tegenwoordig ziet er
vanzelfsprekend heel anders uit,
dan zo'n ouderwets - maar sierlijk
- gevalletje. In een tijd, zonder rio
lering èn weinig toiletten was een
dergelijke openbare gelegenheid
voor veel mensen vaak een uit
komst.
Hygiënische toestanden
In november 1676 klaagde het dorpsbe-
stuur, dat eenige vuijle en petulante
menschen bij dagen gevonden en nach
ten eenige vuijlicheden werpen voor ofte
achter de pompe op de straet en kaije als
andersints haer noch niet en ontsien der-
selver gevouch aldaer te doen soo dattet
is tot des walgingh voor luijden daer
voorbijgaende, ja des schanden voor de
plaetse en inwoonders geeft ten opsichte
van de vreemde luijden de plaets alhier
besoeckende Om deze straatver
vuiling tegen te gaan werden een aantal
maatregelen afgekondigd. Zo kon
iemand, die op verharde wegen enige as,
vis, beenderen, schulpen van oesters of
mosselen neerwierp rekenen op een
boete van dertig stuivers. Voor de
straetkackers ende die haere gevouch op
deselve alsvoren doen met het affstrijc-
ken van haer broeck en oplichten van
rocken, soo mans als vrouwen gold
een speciale straf. Zij moesten zes gul
den boete betalen, konden zij dat niet
dan werden zij in het gijselhok onder het
raadhuis gegooid. Bovendien sal
haer name openbaer gemaeckt worden en
daerenboven arbitrael gecorrigeert naer
exigentie van sacke soo die bevonden
sullen worden bij dage, avonden ofte
nachten gepleegt Een fikse boete,
publiekelijke vernedering en een gese
ling in het vooruitzicht moest iemand
met hoge nood ervan weerhouden zijn of
haar behoefte in de openbare ruimte te
doen.
Of er in de zeventiende eeuw een open
bare waterplaats was, heb ik nog niet
kunnen achterhalen. In het begin van de
achttiende eeuw was er wel sprake van
zogenaamde "secreet-huijsjes".
U zult waarschijnlijk denken wat een
stelletje "oente taddeken" (viezerikken)
waren dat vroeger in Middelhamis, maar
dergelijke toestanden kwam men in die
tijd bijna overal tegen. Een eeuw later
beschreef een bezoeker het paleis van
Versailles, de residentie van de Koning
van Frankrijk, als volgt: "Het park, de
tuinen en het kasteel zelf deden de maag
omkeren door hun stank. De gangen, de
binnenplaatsen en de zalen zijn door
drongen van urine en liggen met uit
werpselen bezaaid".
Urinoirs
In 1857 bracht raadslid J.A. van den
Broek de wenselijkheid van de aanschaf
van urinoirs of waterbakken ter tafel. Uit
dorpsrekeningen vóór die tijd komen
toch al onderhoudskosten van privaten
voor, maar of dit betrekking heeft op uri
noirs in de buitenlucht is mij niet duide
lijk. Toch dienden deze volgens het
plaatselijke reglement van de politie aan
wezig te zijn. Er werd in 1857 dan ook
besloten om een viertal urinoirs aan te
schaffen. Of dit ook daadwerkelijk is
gebeurd en waar deze etablissementen
werden geplaatst, is mij niet bekend.
Zeker is wel, dat er in 1873 aan de
Oostelijke Achterweg een zogenaamd
"secreet" stond. In verband met de aan
leg van een riolering aldaar moest het
Ontwerp
gemeenteprivaat
Oost Achterweg.
daar worden verwijderd. In mei 1873
ontwiep gemeente-architect Johannis
Meijer een nieuw "secreet" voor de Oost
Achterweg. Het werd een sierlijk houten
achtkantig bouwwerkje, aangeduid met
de benaming "gemeente-privaat", com
pleet met deurtje en haakje. Het dak zou
met strepen moeten worden afgezet,
zodat het zou lijken of dit "prieeltje" was
afgedekt met leien. De geraamde kosten
bedroegen 95,-. Met het oprichten
ervan werd nog even gewacht en het is
nog maar de vraag af het in die uitvoe
ring op de Oostelijke Achterweg, ten
noorden van de Ring, werd geplaatst.
Zeker is, dat er op die plek wel een uri
noir stond, want in 1924 vestigde raads
lid Van der Meide er de aandacht op, dat
de mestbak naast het koetshuis van
de familie Kolff is afgebroken, doch dat
de urinoir nog op dezelfde plaats staat
De burgemeester zegde toe te
onderzoeken of deze ook weg kon, waar
na dit urinoir werd verwijderd.
In 1924 wenste raadslid Koote verplaat
sing van een urinoir in de toegangsweg
naar de Eendrachtstraat. De plaats van
dit urinoir kan ik niet goed lokaliseren.
Op het kerkhof, achter de vroegere
school, kwam men ook een urinoir tegen.
Het was niet meer dan een vierkant hou
ten hokje, maar als je hoge nood had
maakte dat niet uit.
In 1926 verzochten de hoofden van de
openbare lagere school en een aantal
andere personen om plaatsing van een
urinoir nabij de school aan het Beneden
Zandpad. Raadslid Dorsman zei dat
gesproken is over een betonnen urinoir
en dat telkens terugkeering verfwerk
daarbij vermeden wordt. De voorzitter
zegt dat een ijzeren urinoir van langeren
duur is Een betonnen urinoir kwam
te staan tussen de school en de huizen
van het Burgemeester Boumanplein.
Overigens was niet iedereen blij met de
plaatsing van dit urinoir. Er werden een
aantal bezwaarschriften ingediend. Het
was niet zo dat dit urinoir speciaal voor
de schoolgaande jeugd was bestemd. In
de voorschriften ten aanzien van het
schoonhouden van de school uit 1922
„En Jozef zeide tot zijn broeders:
„Ik sterf; maar God zal u gewisselijk bezoeken".
(Genesis 50:24)
Een geloofsgetuigenis bij het afscheid
Afscheid? Dat leert ons dat wij iets moeten loslaten.
Het wijst op het stervende leven van de levende mens.
Zo leren wij onze dagen tellen. Dat wil niet zeggen er
steeds weer bijtellen, maar de moed hebben om af te
tellen. Wij hebben geen blijvende stad. Wij gedenken
op oudejaarsavond het voorbij gaan van een stervend
jaar. Wij zien bij de terugblik de afbraak op alle terrei
nen van het leven. Normen en zeden vastgesteld naar
het onveranderlijke Woord van God worden door de
geest der revolutie aangetast. Het normatief gezag van
de Heilige Schrift is door velen verworpen.
Afscheid? Voor velen was het dit jaar een afscheid
nemen van veel dat lief en dierbaar was. De dood
scheidde de dierbaarste betrekkingen. Het was een pre
diking van de waarheid van ons leven. Mens bereid uw
huis, want ook gij gaat sterven.
Toch lezen wij van Jozef bij dit alles een treffend ge
loofsgetuigenis. Jozef de oudste van Rachel gaat af
scheid nemen. Om hem heen staan zijn broeders. Hij
weet dat ook hij zal heengaan in de weg van alle vlees.
Jozefs leven was een strijdend leven geweest. De Heere
heeft door het onmogelijke heen Zijn beloften vervuld.
Hij heeft een kroon gedragen en werd met purper be
kleed. Maar dit alles moet hij afleggenn als de dood
komt. Hij heeft als een vreemdeling in Egypte geleefd
en mag nu zijn reisstaf neerzetten om in te gaan waar
geen inwoner meer zeggen zal ik ben ziek. Daar rusten
de vermoeiden van kracht en houdt de drijver op.
Hij mag de toekomst zien voor zichzelf maar ook voor
gans Israël. De Heere heeft immers aan Abraham het
land der beloften toegezegd. Al verkeert Israël nu in
Egypte, ze zullen door de almachtige en krachtige hand
Gods worden uitgeleid en gebracht in het land der vade
ren. Door het geloof mag Jozef op zijn sterfbed, temid
den van de vergankelijkheid van het leven zien op de
onvergankelijke toezegging des Heeren. Daarom
spreekt hij: „God zal u gewisselijk bezoeken". Hij ziet
voor het vreemdelingsvolk een zekere toekomst.
De Heere zal het volk doen optrekken uit het land van
Egypte, tot het land wat aan Abraham, Izak en Jacob
was beloofd.
Wij staan nu stil bij het wegstervende jaar. Is er bij het
afscheid een blik naar de toekomst? De omstandighe-
denn kunnen moedbenemend zijn. Veel twijfelingen
kunnen het hart vervullen maar Gods toezeggingen
worden vervuld. Jozef kan gerust de doodsjordaan bin
nen gaan. Hij kan sterven en mag sterven. Bovenal
hoopvol sterven. Niet alleen voor Zijn persoonlijk
leven, maar hij weet dat bij het afscheid van alles de
Heere Zijn heilig doel zal bereiken.
Want God heeft Zijn getuigenis gegeven
Aan Jacobs huis; een wet, om naar te leven,
Die Israël zijn nageslacht moet leren.
Opdat men nooit haar kennis moog' ontberen;
God vordert, dat de naneef, eeuwen lang.
Van kind tot kind, dit onderwijs ontvang.
„Gij zijt mij een Verberging:
Gij behoedt mij voor benauwdheid"
(Psalm 32:7a)
Nieuwjaar- bewaring voorde toekomst
Hetgeen geweest is, dat is nu, en wat wezen zal, dat is
airede geweest. Er is niets nieuws onder de zon. Toch is
de toekomst voor ons verborgen. Niemand weet wat het
nieuwe jaar zal geven. Eén ding weten wij wel. Het
oude jaar is voorbij. Een nieuw cijfer staat er op de ka
lender. Een nieuw jaar is aangebroken. Vele plannen
zijn in voorbereiding. Regeringen beraadslagen over
nieuwe wetten. Het moet leefbaar blijven op de wereld.
Alleen mag niet worden vergeten dat deze wereld voor
bijgaat met al haar begeerlijkheid. Moeten wij dan niet
aan de toekomst denken? Is de mens dan niet verant
woordelijk voor zijn rentmeesterschap? Ja, de mens is
verantwoordelijk voor de toekomst die wacht, maar dat
niet alleen voor het lichaam, ook bijzonder voor zijn
onsterfelijke ziel op weg naar de eeuwige toekomst.
David, de dichter van Psalm 32, mag zich voor de toe
komst veilig weten. De Heere is zijn Verberging. Dat is
een Schuilplaats. De dichter rekent dus op strijd en
waar zal hij dan veilig zijn als de strijd ontbranden
gaat? Wanneer de stormen opsteken, waar zal hij dan
schuilen? Het nieuwe jaar zal misschien veel doen ver
anderen, maar toch: „Hetgeen geweest is, dat is nu, en
wat wezen zal, dat is airede geweest".
Gods kerk is een strijdende kerk. De vijanden hebben
bij de klokslag van twaalf uur hun wapenen niet neerge
legd. Het is goed dit te onthouden. De jaren, die de
mens nog geschonken zijn voor de toekomst van Gods
vrederijk, zijn weinige. De maranathaklanken worden in
het rumoer van de volken gehoord. Wanneer de golven
van de revolutie zullen komen, zullen zij de gemeente
des Heeren niet wegspoelen. David mag zich veilig
weten in God. Christus is de Rots der eeuwen. Hij is de
Schuilplaats tegen de vloed. Daarom kan de levende
kerk het nieuwe jaar binnen gaan. Noch in, noch uit-
lands vorst zal Zijn zetel onderdrukken. Wanneer wij de
ontwikkeling van vele dingen zien, kan benauwdheid
ons bezetten. Wat zal het einde zijn? Ongekende moge
lijkheden openbaren zich.
Aan de mens wordt veel van Gods wonderlijke schep
ping geopenbaard. Hoe gaat hij daarmee om? Welke
vrijheid meent hij zich te kunnen veroorloven?
Telt het normatief gezag van Gods Woord nog in onze
dagen? Wat zal er geworden van het opgroeiende
geslacht? Hoe zal de ontwikkeling zijn in het kerkelijk
leven?
Vragen, veel vragen kunnen het hart bezetten. Maar
toch! Gij behoedt mij voor benauwdheid!. De golven
kunnen hoog zijn. Gods macht en heerlijkheid is hoger.
Dat zij de troost voor het nieuwe jaar.
Gij zijt mij. Heer' ter schuilplaats in gevaren;
Gij zult mij voor benauwdheid trouw bewaren;
G' omringt me, daar Gij mij in ruimte stelt,
Met blij gezang, dat mijn verlossing meldt.
Kootwijkerbroek
ds. R Blok
lezen we namelijk, dat de privaten
en urinoirs worden voortdurend zindelijk
gehouden, zorgvuldig doorgespoeld, en
eermiaal per week met creoline- of car-
boloplossing behandeld. Tweemaal per
week worden de privaatemmers gereed
gezet op de daarvoor aangewezen plaats
en, na door den aschman geledigd te
zijn, gereinigd met een 2% creolineop-
lossing
Het urinoir wat het langst in
Middelhamis heeft gestaan, stond op de
hoek van het Vingerling. Op hele oude
foto's uit het eind van de vorige eeuw
stond er op die plaats nog niets. In 1894
lezen we in de raadsnotulen, dat raadslid
Vink verzocht om het urinoir aan het
Westspui aan de waterkant te verplaat
sen. Het is zeer wel mogelijk, dat dit uri
noir naar het Vingerling verhuisde. We
zien op foto's en ansichtkaarten uit het
begin van de twintigste eeuw een rond
ijzeren urinoir staan. Later is dit urinoir
vervangen door een stenen exemplaar,
totdat het in 1971 plaats moest maken
voor het beeld van "'t Kofjekokertje".
Pieshekje
Sommige hoekjes zijn uitdagend voor
mensen met een volle blaas. Om te voor
komen dat personen op een dergelijke
plaats gaan wateren kan men bijvoor
beeld een hekje plaatsen, waardoor je je
niet meer in het hoekje kunt verschuilen
om op je gemak te urineren. Zo'n curieus
plekje komen we tegen in de Ring.
Omdat de huizen daar in het rond staan,
sluiten de gevels niet allemaal even net
jes op elkaar aan. Hierdoor kurmen der
gelijke ongewenste plekken onstaan.
Zo'n hekje is niet alleen effectief, het is
ook sierlijk detail in het straatbeeld.
(wordt vervolgd)
Middelhamis
Jan Both
„Ontzettend schreeuwen en tekeer gaan,
dat begrijp je. En vloeken! Nog erger
dan een Hollander, zouden ze in het bui
tenland zeggen".
„En toen?"
„Nou, toen ging het erop. Vreselijk! Het
was één vuurzee wat je zag. Ik had wei
nig of geen trefkans, maar daar weet je
dan niets van. Je zit hevig in je knijp-
doos! Toen er één auto in brand vloog bleven de
Tommies rondcirkelen, almaar rondcirkelen. Ze
waren met z'n vieren. Toen ging er één uit de
koers, maar waarvoor?
Hij vloog overlang de straat over en vuurde almaar
naar beneden. Toen werd ook mijn positie gevaar
lijk. Het zandsteen scheerde over de kuil waar ik
in zat. Niet getroffen, zei ik, toen hij voorbij was.
Gode zij dank! Want ik begreep, dat ik van men
sen niet bewaard werd!
Doch nu terzake! Willen die vrouwen meerijden,
dan moeten ze over vijf minuten hier zijn".
Nog beduusd van het relaas van de chauffeur,
staan de jongelui te kijken.
,Ja", zegt Jan van oom Bart. „Ik zal 't gaan zeg
gen".
Als hij thuis komt staan de Scheveningse vrouwen
gereed om weg te gaan. Het wachten is op Jan. Die
willen ze nog graag de hand geven.
Lien van Olmen, verheugd over zoveel zegenin
gen, komt met haar beladen fiets naar buiten.
Jan", zegt ze, „ik stap nu op. Ik hoop binnenkort
weer temg te komen".
Jan van oom Bart blijft staan.
„Wat is er?" vraagt oom Bart.
Jullie kunnen meerijden als je wilt. Tot Benthui-
zen zeg!" zegt Jan en ziet de vrouwen lachend aan.
„Wat zeg je nou toch? Tot Benthuizen?" vraagt de
jongste van de Scheveningse vrouwen.
Ja, hij staat bij Koenraads, de grossier. Over een
minuut of vijf vertrekt hij".
Een lach van vreugde glijdt er over de gezichten
van de trekkers.
„Dat zou fijn zijn!" zegt Lien.
„Jan, breng ons er even", zegt de oudste Scheve
ningse.
Tjt duwt de kinderwagen voomit.
„Nou dag hoor! En tot kijk, zullen we maar zeg
gen!"
Oom Bart zegt: „Dag, dag", en kijkt het gezel
schap meewarig na.
„Het valt niet mee om met zo'n kinderwagen van
Scheveningen naar Rijssen te lopen. Dan is de
nood ook hoog gestegen. Als het u eens mocht
meevallen".
„Laten we het hopen", zegt de oude vrouw. „Ze
zullen ons schrijven, hebben ze ons beloofd".
Nog eenmaal wuiven ze, voor ze om de hoek ver
dwijnen. Er zit iets veerkrachtigs in hun gang. Ze
hebben de moed niet verloren.
Ze zijn dappere vissersvrouwen, die reeds aan
menige storm het hoofd geboden hebben.
Storm uit het westen.
Storm uit het oosten.
Storm uit de zee en storm van het land.
Maar het licht brandt in de vuurtoren en straalt
wijd uit in de nacht.
De oudste heeft menigmaal gezeten in de nood van
de storm, en haar handen hebben in zwaar verdriet
het hoofd gestut gehouden in de late nacht. Maar
zij weet het, de Naam des Heeren is een sterke
toren; de rechtvaardige zal daarheen lopen en in
een hoog vertrek gesteld worden.
Als het donker was rondom en zij alleen de strijd
doorworstelde heeft ze het heerlijke psalmwoord
ervaren.
„Maar de Heer' zal uitkomst geven. Hij, die 's
daags Zijn gunst gebiedt, 'k Zal in dit vertrouwen
leven en dit melden in mijn lied".
Dan overwon het heil des Heeren dat zegenend ge
spreid werd over haar hoofd en lichtte in haar ziel.
Nu is zij vrolijk omdat die vreemde chauffeur haar
tot Benthuizen zal brengen. Dat is niet ver meer
van Scheveningen, het oord, waar haar leven is
gegroeid.
Lien van Olmen ziet haar glimlach. Zij kan het
zich levendig indenken, hoe moe ze zijn van de
reis.
En dan nog die lange weg temg, beladen en belast.
En nu, opeens. Meerijden! Meerijden, tot niet ver
meer van huis en haard.
Ginds woond de grossier.
„Nu wil ik toch ook nog zien", zegt Jan, „hoe jul
lie afreizen".
De chauffeur is de motor aan het aailslaan.
Dan begint het lawaai.
„Ah zo!" zegt de chauffeur lachend. „Zijn ze dat!"
Hij loopt naar achteren en gooit de deuren open.
„Durven jullie het aan?" vraagt hij.
Ja chauffeur, wij geven ons over. De Heere moet
ons overal bewaren".
Jan en de chauffeur pakken de kinderwagen op en
zetten hem vierkant in de wagen.
De chauffeur geeft nog een goeie duw na.
Daar loopt hen heen.
Nu Lien's fiets nog.
Jan, die inmiddels in de auto geklommen is, pakt
de fiets aan en bindt hem aan een ring.
„We kunnen mim voorin zitten", zegt de chauffeur
en klapt de deuren dicht.
De vrachtwagen komt in beweging.
Jan sluit de deur van de cabine zorgvuldig.
De eerste regendmppels beginnen te vallen.
„Dag opoe, wel thuis", zegt hij. En hij meent wat
hij zegt. De auto verdwijnt in het dorp.
Lien van Olmen ziet ze gaan, in de regen, de trek
kers van heinde en ver. Oude mannen, vrouwen en
kinderen. Elk met zijn vrachtje aardappelen, kool
rapen, él wat maar eetbaar is.
Handkarren, fietsen, kinderwagens.
Het is deze dag bijzonder dmk op de weg.
Kijk daar die jongens eens bezig zijn met hun
fiets. Het wiel is omgebogen en moet door een
ander worden vervangen. Een krom wiel is niet
meer recht te buigen.
Dat kun je weggooien.
Lange tijd is het stil in de cabine geweest.
Eindelijk verbreekt Lien het stilzwijgen.
„Het blijft gelukkig nogal donker weer, chauf
feur", zegt ze.
Ja, zeg dat wel, juffrouw! Laten we daar blij om
zijn. Het is geen kleinigheid om in deze tijd chauf
feur te zijn".
„Och chauffeur, die God bewaart, is wel be
waard!"
Het is de oudste van de Scheveningers, die het
zegt.
Zij leeft uit de hand des Heeren.
„Dat is waar", stemt de chauffeur toe. „Als je het
maar zien mag. Er gebeuren wonderen genoeg".
„De heb ze gezien, van jongsaf. De was een meisje
van dertien jaar, toen ik aan het strand stond op
een nacht.
Het schip van Jan Leuntjes was in de branding
vastgelopen.
Het roer was gebroken door de storm op zee.
En onze WiDem was ook op het schip. O, als ik
denk hoe mijn moeder handenwringend de naam
van de jongen riep: Willem, mijn Willem!
En donker lag de zee aan onze voeten en het razen
van de storm ging over ons heen.
(wordt vervolgd)
i^vw?>J