EIIAI1DEI1-I1IEUW5
Johan Coenraad Greive
tekende riviertafereel
bij Ooltgensplaat
sa
een huis
verkopen...
Makelaar Tamboer
2e Blad
VRIJDAG 22 DECEMBER 1995
No. 6463
Dat Goeree-Overflakkee niet zo
begiftigd is met grote kunste
naars neemt niet weg dat we zo
nu en dan voor verrassingen
komen te staan. Wat schetst mijn
verbazing als ik geconfronteerd
wordt met een uiterst romantisch
werk van Coenraad Greive die
door zijn gedegen en doorwerkte
maritieme werken een goede
naam heeft onder de liefhebbers
van dat genre.
De jonge kunstenaar
Johan Coenraad Greive, zoals z'n vol
ledige doopnaam luidt, is bij zijn
geboorte op 2 april 1837 de jongste
telg van een artistieke familie waarvan
de grootvader een zeer bekwaam musi
cus moet zijn geweest.
Koens vader die meer voor muziek
voelde, maar wiens broer Petrus
(Koens ome Piet) meer aanleg bezat
voor de schilderkunst en door Koens
vader de moeilijkheden en eigenaar
digheden van de muziek alreeds kende,
meende als zorgende vader zijn zoon
daar niet aan te moeten blootstellen.
De schilderkunst leek hem minder 'ris
kant' en hij deed daarom zijn zoon in
de leer bij deze broer, welke, zoals
later zou blijken, een begenadigd leer
meester bleek te zijn. Door een ieder
geprezen om zijn uitmuntende oplei
dingen waaronder de bekende profes
sor Allebé (1838-1927) die als hoogle
raar aan de Rijksacademie te Amster
dam tussen 1880 en 1909 vele 'grote'
kunstenaars op 'zijn'academie heeft
opgeleid. Allebé zelf had z'n opleiding
dus bij ome Piet Greive genoten wie
zich ook over de 15-jarige Koen ont
fermde. De jonge kunstenaar in spé
zag in eerste aanleg niet de uitgespro
ken voordelen van het kunstenaars
schap, maar toen Allebé met z'n grote
werklust en aanleg op het atelier bij
ome Piet en de jonge Koen kwam wer
ken en dus ook de aanmoedigingen van
oom Piet ontving, kwam de naijver van
de jonge Koen al snel aan de opper
vlakte en van die tijd af maakte Koen
gote vorderingen. Van oom Piet ging
de figuurschilder naar het atelier van
diens vriend Cornells Springer (1817-
1851) wiens nuttige en verstandige
raadgevingen door de jonge Koen wer
den opgenomen als water door een
spons.
Tot slot werkte hij in 1861/1862 op het
atelier van Lingeman (1829-1894) die
ook bij oom Piet in opleiding was ge
weest.
Een goed christen-mens
Dan trekken zich donkere wolken
samen en zal Koens leven op dramti-
sche wijze veranderen. Zijn vader
komt na een langdurig ziekbed te over
lijden en nog wat later overlijdt een
zwager die met zijn zuster gehuwd
was.
In die dagen waren er geen sociale
voorzieningen zoals nu. Het 'beste'
wat er bestond, wanneer je in loon
dienst ge-weest was, was de armenkas
die soms naar willekeur werd gehan
teerd door burgerbestuurders en nota
belen.
Dan echter blijkt Koen uit het goede
Gezicht op het Damrak te Amsterdam {naar de schilderij van J. C. Greive Jr.)
Het gezicht op Ooltgensplaat, gedateerd 1858.
hout gesneden te zijn en zoals er toen
over medemenselijkheid gedacht werd,
bracht hij het in de praktijk door de
zorg voor zijn moeder, zuster en neef
jes op zich te nemen. Hij nam daarvoor
alle middelen tebaat die hem als kun
stenaar ter beschikking stonden om de
nodige verdienste bij elkaar te sprok
kelen.
Dat betekende bijvoorbeeld het illus
treren voor binnen- en buitenlandse
tijdschriften. Het in die dagen bekende
tijdschrift Nederlansch Magazijn
dankt aan hem een aantal uitstekende
illustraties. Hij verwierf daardoor
steeds meer een goede naam en wel
verdiende opdrachten waardoor het
schilderen meer naar de achtergrond
werd geschoven wat voor deze kunst
niet altijd het juiste was, maar voor
zijn verplichtingen jegens de familie
steeds meer soelaas bood.
Als hij echter schilderde, werden de
aankoopprijzen van zijn werken aan
zienlijk en zo heeft hij dan ook, tussen
1880 en 1890 schilderijen van 1000,-
tot 1800,- verkocht, wat met zijn ver
plichtingen voor zijn naasten dan ook
nodig was.
Aquarelleren ging hem uitstekend af,
maar zijn liefde van het eerste uur, het
tekenen, speelde hem ook daarin par
ten. Terwille van de kleur was het hem
niet altijd mogelijk de getekende vor
men los te laten waardoor de aquarel
len wat tekenachtiger werden.
Deze vormen, opgedaan in de oplei
dingsperiode, toen nog een gedegen en
aan de praktijk gerelateerde fase, die
men naast aanleg ook als harde leer
school bij de ouderen moesten doorlo
pen, hebben Koen reeds jong gevormd
tot een veelbelovend kunstenaar, die
door zijn kunnen soms de te hoogge
spannen verwachtingen op het gebied
van de schilderkunst niet altijd waar
kon maken. Hij is echter als tekenaar
en etser herkenbaar als een der meest
bekwame kunstenaars uit zijn tijd daar
hij zelf bijvoorbeeld de illustrator was
van een reis naar IJsland, die hij samen
met G. Verschuur (1830-1891) heeft
gemaakt.
Dat Koen heel veel op en aan het water
werkte, blijkt niet alleen uit zijn schil
derijen, maar zelfs in de leertijd reisde
hij per boot nogal eens door Holland.
Zijn schetsboeken vertonen dan ook
veelal de bebouwing aan het water van
de verschillende rivierdorpen en steden
zoals Gouda, Rotterdam of Dordrecht
en Middelburg of Veere. En niet te ver
geten z'n geboortestad Amsterdam.
Reis langs Overflakkee
Toen er een reis gemaakt werd van
Dordrecht naar Zeeland, overigens nog
in de 'leertijd' van Greive, zal de jonge
kunstenaar zijn ogen goed de kost
gegeven hebben. Als dan de bootreis
via het Hollands Diep in het Volkerak
voor Ooltgensplaat met windstilte te
kampen krijgt, heeft Koen volop gele
genheid om vanaf het dek van de boot
een gewassen tekening te maken van
de haveningang met een gezicht op
Ooltgensplaat. Daar alles te gelde
gemaakt moest worden, zeker in Koens
leerjaren, werd er met de roeiboot naar
met optimaal resultaat
Tel. (0187)483477
de vaste wal gevaren om een koper te
zoeken voor de tekening die voor de
bewoners van de Plaatse kant aan het
Volkerak meer moest aanspreken dan
bijvoorbeeld in Zeeland, waar toen
Ooltgensplaat zeker niet bij iedereen
bekend zal zijn geweest. Het blijkt
hem gelukt te zijn, gelukkig maar,
want vanaf die tijd is deze tekening in
het bezit gebleven van een van oor
sprong Plaatse familie.
Eindelijk ook huisvader
Koen moet een geestig iemand ge
weest zijn met een zeer heldere kijk op
mensen en dingen, die door de verant
woordelijkheid voor zijn naasten te
inschikkelijk was waar het zijn werk
betrof, maar wiens gezelschap altijd
gezocht werd. In de kunstenaarsvereni
ging 'Arti et Ami-citiae', waar hij van
af 1863 werd toegelaten, zal hij dan
ook in vele commissies gevraagd wor
den, zowel als in het bestuur waarvan
hij drie jaren voorzitter was.
Door de voortdurende zorg voor wie
hij als christen-mens de verantwoor
ding op zich nam, trouwt hijzelf pas op
51-jarige leeftijd in 1888, toen hij van
deze zorg ontlast was, met mej.
Swijser. Slechts drie jaren is Koen ge
trouwd geweest want na een jaar ver
toonden zich de voortekenen van een
kwaal waar hij uiteindelijk op 14 mei
1891 door de dood werd gehaald.
Door zijn familie, vrienden en kunst
broeders op 19 mei ten grave gedragen
werd zijn naam met respekt gememo
reerd, als zijnde een waarachtig mens,
een edel kunstenaar en een hoogstaand
christen die niets voor zichzelf vragend
slechts voor zijn familie geleefd heeft.
Sommelsdijk,
Com. G. van der Sluys
-19-
De Heer zal u steeds gadeslaan
Opdat Hij in gevaar
Uw ziel voor ramp bewaar'
De Heer', 'tzijg'in of uit moogt gaan
Of waar g'U heen moogt spoeden
Zal eeuwig u behoeden.
dan looft mijn ziel des Heeren heil'ge
Naam".
Jan heeft stil naar het verhaal geluisterd.
Zijn jonge ziel is heftig beroerd geweest bij het
aanhoren van het verhaal van de diepe wegen
waarlangs de Heere Zijn volk komt heen te leiden;
maar de kracht en heerlijkheid uit dit treffende
psalmvers maakt hem zo klein en beschaamd, dat
hij in tranen uitbarst en zich snel verwijdert.
Languit valt hij voor zijn bed in zijn kamer en
schreit om zóveel bemoeienis van God tot een ver
loren mensengeslacht. Hij bewondert de goedertie
renheid Gods die zó groot is en onmetelijk!
„Is hij zo teer?" vraagt de Scheveningse vissers
vrouw.
Ja", zegt moeder, „hij is in deze dingen nogal ge
voelig en vooral dat psalmvers deed het hem. Toen
kreeg hij het. De ken hem zo'n beetje".
Oom Bart pakt een stob uit de houthak en legt die
op het vuur.
Vrolijk knetteren de vlammen langs de hartige
wortels. De vonken spatten alle kanten uit, maar
doven snel weer.
Buiten waait de wind en blaast in de schoorsteen.
De regen klettert op de luiken.
Lien van Olmen denkt aan huis; aan vader en moe
der in de sombere, koude kamer.
Wat zullen ze zich alleen voelen in de narigheid,
nu zij er niet is.
Hoeveel goeds zij ook moge ondervinden, hoeveel
mooie dingen ze mag genieten, temidden van de
ellende des tijds, als zoveel sterren glanzend in de
nacht.ze verlangt nu naar huis. Zij is een deel
van het gezin dat samen de lasten draagt. En moe
der is het wachten en uitzien begonnen, zodra ze
weg was.
Tegen negen uur haalt tante de grote pot met zoe-
temelkse pap en zet die boven het vuur en tien
minuten later zijn allen rondom de tafel geschaard.
Oom Bart leest uit de Bijbel na het eten.
Lien bewondert er zich over dat overal de mensen
wonen die dit Boek openen en met eerbied daaruit
aanhoren de Wet des Levens van God.
Heden, zo gij Zijn stem hoort, verhardt uwe harten
niet.
Hoeveel duizenden willen ook van deze Bood
schap niets horen. De meeste mensen lezen de Bij
bel niet.
Maar de geest onderzoekt alle dingen, ook de
diepten Gods.
God heeft de eeuw in de harten van de mensen
gelegd. Daarom is er geen verontschuldiging voor
iemand, want zij hebben allen het licht gehaat.
Lien van Olmen speurt iets in de gesprekken van
Gods kinderen van het onvergankelijk der eeuwige
heerlijkheid. Indien wij alleen in dit leven op
Christus zouden hopen, dan waren wij de ellendig
ste van alle mensen.
Maar nu is dit alles tijdelijkheid, de eeuwigheid
zal Gods Kerk schatten openbaren, die hier geen
oog gezien en geen oor gehoord heeft en in geen
mensenhart is opgeklommen, die God bereid heeft
voor diegenen die Hem liefhebben.
De Onzienlijke liefhebben, maar die zichtbaar is in
de wandel en het geloof van de levende gemeente,
want zij leeft Hem uit.
Als ook Jan van oom Bart daar naar hunkert in zijn
eenzaamheid, dan zal hij gelukkig zijn.
Hoe schoon is de adel van een christen die Chris
tus niet verloochent, maar in Hem blijft als een
rank in de wijnstok.
De jeugd die in het heilige soms eens mag komen,
ziet nu in de zonde geen heerlijkheid meer, maar
enkel verderving.
Liep van Olmen zit in haar lage stoel en luistert
naar het huilen van de wind en haar heimwee is
groot.
Dan gaat tante hun voor naar de zolder. Ruime
slaapkamers en frisse bedden lokken de vermoei
den aan.
Het is stil nu in het grote huis.
Lien van Olmen buigt haar knieën.
De Heere heeft alles wel gemaakt.
Zij heeft de voorraad gezien die oom Bart heeft
klaargemaakt. Het is heel wat.
Oom Bart heeft gesproken van de schade in te wil
len halen. Hij bewees het in de daden.
Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt.
En het mensenkind dat Gij het bezoekt.
Dan weent ook Lien van Olmen.
De nacht des tijds is donker.
Wat zal de toekomst brengen?
Zal Nederland eeuwig geknecht blijven?
De Heere zal opstaan! Hij, Die alleen verlossen
kan.
En hier voor dit bed, op haar knieën, in dit grote
huis, ver van vader en moeder, gelooft Lien, dat
God het doen zal.
Dit is de schoonste ster, in de nacht der tijden en in
het leven van Lien van Olmen.
Zij gelooft. En het kinderlijke geloof wordt nooit
beschaamd.
HOOFDSTUK 6
Jan van oom Bart staat op de plaats, achter de
winkel van Koenraads, aan zijn vriend Karel
te vertellen dat er twee Scheveningse vrouwen
bij hem thuis zijn, die vandaag de reis naar het
Noordzeestrand weer zullen ondememen.
„Hé", zegt Karel, „misschien kunnen ze meerij
den! Ginds staat de auto van een chauffeur van de
A.T.O. Hij dacht vannacht weg te gaan, maar hij
heeft zich verslapen. Hij is binnen. Hij moet naar
Benthuizen".
En meteen als Karel uitgesproken is komt de
chauffeur naar buiten.
„En", zegt hij lachend, „heb je nog een vrachtje
voor me?"
„Als dat kan, dat zou een uitkomst zijn", zegt Jan.
Zijn hart klopt voor die Scheveningers en niet te
vergeten: Lien wil ook weer op huis aan.
„Ja, ik zou vannacht gegaan hebben, maar het
weer is van dien aard dat de vliegtuigen niet veel
zicht hebben vanmorgen. Ik waag 't erop!"
„Zou 't gaan, wat het weer betreft?" vraagt Karel.
„De dacht van wel", antwoordt de chauffeur. „Ik
rijd veel liever overdag met een betrokken lucht,
dan 's nachts wanneer het helder is. Ik heb verle
den week nog in een zee van lichtballen gezeten,
maar dan is er niks aan".
„Jé?" informeert Karel nieuwsgierig.
„Zes zulke knapen hingen er in de lucht. De hele
omtrek was helder verlicht. De boerderijen lagen
te schitteren in de rosse gloed, die langzaam naar
beneden kwam".
„Een fantastisch schouwspel!" zegt Karel.
„Maar dan het gezoem van de Tommies, lag over
de bomen. Ik lag te rillen in een kuil met water.
Mijn auto stond honderd meter voor een colonne
Duitse vrachtauto's. De mijne stond gelukkig
onder een boom met veel takken. De geloof niet dat
ze hem gezien hebben".
„En de Duitsers?"
(wordt vervolgd)
NVM
,MAKELUn