A
kerstverhaal anno IQQ^
Biz. 2
EILANDEN-NIEUWS
VRIJDAG 22 DECEMBER mt
zuinig warme kachel, 't Was nooit echt
lekker warm in het kleine huisje.
Ameliaranne keek naar de kleine bleke
gezichtjes met de waterige oogjes en
het werd haar zwaar om 't hart als zij
aan het grote heerlijke Kerstfeest
dacht, morgen op het kasteel.
Maar nee, ondanks het hele hete mos
terdbad voor hun voetjes - maar wat
denken jullie van al die kleine billetjes
op die koude stenen keukenvloer zelfs
op een kleedje - waren de vijf kleine
broertjes en zusjes er nu veel erger aan
toe. Ameliaranne hielp haar moeder de
gloeiend hete gezichtjes en de klamme
handjes af te sponzen, met moeite kon
den ze een paar lepeltjes lammetjespap
naar binnen lepelen. Ze hadden koorts,
hun oogjes zagen rood en ze hoestten
allemaal verschrikkelijk. Aan een
feest. Het Grote Feest, viel niet te den
ken!
Ameliaranne was diep bedroefd, ze
hield zo dolveel van haar kleine broer-
In een klein dorpje op het Engelse plat
teland, in de mijnwerkersstreek, leefde
eens een verlegen lief meisje, Amelia
ranne. De mijnwerkers, die in de
kolenmijnen werkten, moesten wel
heel hard werken, altijd onder de
grond, ze werden er ook heel zwart en
vies van, maar ze verdienden niet veel.
Ook Ameliaranne's vader was mijn
werker. Ze hadden het thuis arm. Haar
moeder was een hele flinke vrouw. Om
er een paar centjes bij te verdienen,
deed zij de was voor heel het dorp.
Alle moeders, die ziek waren en het
zelf niet konden, maar ook voor de
deftige families en het kasteel. Dan
kon zij weer eens een lapje stof kopen
op de markt voor een nieuw broekje of
een nieuw jasje en een klein stukje
spek in de pot. En dat was wel nodig,
want behalve Ameliaranne, die de oud
ste was en nog maar negen jaar, waren
er nog vijf kleine andere broertjes en
zusjes.
Het grootste en heerlijkste feest, dat
elk jaar weer stond te gebeuren in hun
kleine leventjes, waarin nooit iets bij
zonders gebeurde - want zelfs voor
hun verjaardagjes was er geen geld
voor snoep of een kadootje - was het
Kerstfeest op het kasteel, voor alle kin
dertjes uit het dorp. De baron, die er
het hele jaar al uitzag als de Kerstman
met zijn dikke buik, zijn gezellige bol
ronde appelwangen en zijn witte pluis-
haar en baard, speelde op deze dag, de
Kerstavond, 24 december, nu écht voor
Kerstman. In de grote eetzaal van zijn
kasteel kwam een prachtige grote
kerstboom te staan, met slingers en
ballen en klokjes en echte kaarsjes. On
der de boom lag er voor elke kindje uit
het dorp een klein kerstkadootje. Maar
dat was nog lang niet alles, o nee. Er
stonden hele lange tafels gedekt met
witte servetten en op die tafels alle
heerlijkheden, die een kind maar wen
sen kan. Heerlijke gebraden kippen-
boutjes en broodjes met boter, grote
tulbanden, puddinkjes met kersjes
erop, heerlijk zoete geglazuurde sui
kercakejes, krenten- en rozijnenbrood
jes, wafeltjes en appelflapjes.
Dienstmeisjes met kanten schortjes lie
pen af en aan om steeds de bordjes
maar weer bij te vullen en ze vulden
daarbij de bekertjes naast de bordjes
vol met warme chocolademelk uit
grote ketels.
De Kerstman-baron vond niets pretti
ger of plezieriger dan op die bijzondere
Kerstavond alle kinderen van het dorp,
waarvan hij wist dat ze het arm hadden
thuis, hun buikjes bolrond te laten eten,
ze het verhaal te vertellen van het
Kindeke Jezus, dat geboren werd in de
kribbe, met de kinderen samen te zin
gen en ze tot slot hun eigen mooie,
kleine presentje te laten uitzoeken
onder de boom.
De baron genoot daarvan, net als de
kinderen. Op deze avond voelde hij
zich elk jaar weer een gelukkig man.
Helaas had hij een zuster, Josefine. Ze
was lang en mager en spichtig, met een
stijf knoetje bovenop haar hoofd en
een gezicht als azijn, zo zuur
Vreselijk vond ze het, dat haar malle
broer, zoals zij hem noemde, al die
vieze armoedige kinderen ieder jaar
maar weer met Kerstmis in huis moest
halen, foei! Natuurlijk waren die kin
deren niet vies, ze waren allemaal thuis
in de tobbe gedaan, helemaal geboend
met zeep, en ze kregen hun mooiste
schone zondagse kleertjes aan. Alleen
freule Josefine vond ze vies! Ze haalde
haar neus op en keek nóg spinniger en
zuurder dan anders. Je zou zeggen:
„Ga op je kamer zitten mens en
bemoei je er niet mee." Maar nee, ze
bemoeide zich met alles!
We gaan nu even terug naar het huisje
van Ameliaranne. Voor het grote feest
had haar moeder vijfentwintig papillot
jes, van gescheurde stukjes laken, in
haar haren gedraaid, 's Nachts sliep ze
op al die bobbeltjes, maar ja, wie mooi
wil wezen moet pijn lijden, zo was het
nu eenmaal. Haar mooiste jurkje hing
naast de jurkjes en pakjes van de zus
jes en broertjes, helemaal schoon,
gesteven en gestreken op hangertjes
aan de slaapkamerkasldeur.
Maar nu gebeurde er iets heel erg
naars. Al dagen hadden de broertjes en
zusje gekucht en gehoest, hun neusjes
waren nat en ze voelden zich niet lek
ker. Ameliaranne's moeder zette ten
einde raad - ze moesten nu toch niet
ziek worden! - een grote teil met heel
warm water op de keukenvloer, ze
deed daar een paar flinke lepels sterke
mosterd in en daar moesten ze nu met
z'n allen met hun voetjes in zitten. Nu,
als dat niet zou helpen, dan wist ze het
ook niet meer. De dokter was veel te
duur Het was een gewone 'kou', dat
gebeurde wel vaker, zo middenin de
winter met hun dunne kleertjes en de
4
tjes en zusjes en dit heerlijke feest met
zoveel lekkers was maar eenmaal in
het jaar. Ameliaranne's moeder was
een flinke vrouw, er werd verder niet
over gezeurd, 't Was jammer, maar
Ameliaranne ging alleen,
's Middags om vier uur wikkelde haar
moeder alle papillotjes uit haar haar, ze
had nu vijfentwintig dansende pijpe-
kruUetjes aan haar hoofd. Ze kreeg
haar prachtig gesteven en gestreken
jurkje aan, haar zondagse kousjes en
schoentjes. Hoedje op, jasje aan, kusje
voor de broertjes en zusjes, allemaal
op een rijtje in het grote bed. Het
gehuil was vreselijk! Ze snikten en
jammerden en hoestten en snotterden,
't sneed Ameliaranne als een mes door
haar grote zusjeshartje. Ze zei: „Nou
dag ma, dan ga ik maar", en trok de
keukendeur achter zich dicht.
Een paar tellen later stond ze weer bin
nen. „Ma, ik wil graag de grote groene
perreplu mee."
„De perreplu?", zei ma verbaasd.
„Maar die heb je helemaal niet nodig.
Er is geen wolkje aan de lucht."
„Nou, ik denk tóch dat we regen krij
gen", zei Ameliaranne heel vastbera
den. „Of in ieder geval sneeuw en dan
wordt mijn hoedje nat."
„Nou goed", zei ma. „Hier is de perre
plu en pas er goed op."
De paraplu had een zwanekop als
handvat en Ameliaranne hield hem
dicht tegen haar lijfje geklemd.
Niemand kwam aan haar paraplu.
De lakei in de hall van het kasteel hing
keurig haar manteltje en hoedje aan de
kapstok, „maar de paraplu?"
„Nee, die houd ik bij mij", zei Amelia
ranne heel beslist. En zo schoof ze aan
aan de lange tafel met alle verrukkelij
ke heerlijkheden, naast al haar kleine
dorpsgenootjes. De baron zelf liep als
vrolijke Kerstman langs alle tafels, hij
maakte grapjes en probeerde de verle
gen kindertjes op hun gemak te stellen.
Voor ieder kind stond er een bordje
klaar en ze mochten zoveel eten van
alles, als ze maar wilden. De vriende
lijke dienstmeisjes met hun kanten
mutsjes en schortjes liepen af en aan
met grote warme ketels om de chocola
bekertjes bij te schenken.
Het feest was in volle gang. Amelia
ranne zat daar met de paraplu heel
dicht bij zich, half onder 't tafelkleed
verborgen. En vreemd, hoe vaak de
dienstmeisjes haar bordje ook bijvul
den, steeds was het leeg! Niemand zag
haar eten, maar haar bordje bleef maar
leeg. Maar niemand lette op haar, alle
kindertjes snoepten en aten en aten, dat
het een lieve lust was. Ze vergaten hun
verlegenheid en al gauw klonk er een
vrolijk gekakel langs alle tafels.
Lette niemand op Ameliaranne? O ja,
o zeker wel! Freule Josefine tuurde de
rijen langs of elk kind zich wel netjes
gedroeg. Ze had haar meest azijnzure
gezicht opgezet en elk kind had bij het
binnenkomen zeker twintig keer zijn
voetjes moeten vegen op de grote mat
bij de deur, voor ze met hun 'vieze' -
zo keurig gepoetste! - schoenen naar
binnen mochten.
Nu had zij Ameliaranne op 't oog.
„Aha", riep zij triomfantelijk, „vertel
mij eens, Ameliya Anne Stiggins (zo
was Ameliaranne gedoopt), wat doe jij
hier met een paraplu aan tafel?! Die
hoort bij de kapstok in de hall en niet
hier!"
Ameliaranne kreeg een vuurrood
hoofdje van de schrik. Ze was nu het
liefst onder de tafel gekropen.
„Oh alstublieft mevrouw", stamelde zij
en ze drukte de paraplu nog steviger
tegen zich aan. Freule Josefine keek
haar nog eens heel bestraffend aan,
maar gelukkig voor Ameliaranne zag
zij verderop aan de tafel een kind, dat
twee taartjes tegelijk in zijn mondje
propte, en daar stevende zij nu onmid
dellijk als een slagschip op af. Nee, dat
freule Josefine bepaald niet dol was op
kinderen, dat was duidelijk.
De Kerstman-baron daarentegen
genóót. Zijn gezicht met de bolronde
wangen en de witte baard straalde van
genoegen. Dit was zijn Kerstfeest, zijn
plezier om dit samen met de kinderen
uit zijn dorpje te vieren. En dat liet hij
zich zeker door zijn zure zuster freule
Josefine niet afnemen.
Toen de eerste grote honger gestild
was en de buikjes voor een goed deel
gevuld waren, begon hij als elk jaar het
Kerst-verhaal te vertellen. Hij hield
niet van kerstmannen, zoals in
Amerika, die alleen maar 'Ho, ho, ho!'
riepen en dan kadootjes uitdeelden.
Nee, hij vertelde ze van Jozef en Maria
en de herberg, waar geen plaats voor
ze was voor de nacht en van het grote
feest, dat alle christenmensen vieren
van het Kindje Jezus, dat geboren werd
Heel ..jaren .o l^n.^^^^^^^^ 1i:T^sZ^:i
schrijden van ^^^^-^fj/ :;;;S^^^^^ hennneren jullie j,
.assen lezers maar soms oo^oor^^^^
nog het adembenemende - en ecMgebeu
Ingalls, die aan een --'f-^"X;S^^^^^ stad op tachtig kLeier
Midden.Westen ^an Amenkade ff'^^t/e) in de rivierdijk. En o, zou de
lopen vanaf hun ^«f ^tt'^^'l^ln A vriend, Lter Ed.aré,
kerstman ze hier wel weten te vinaen. -
zwom toen middenin de winter de ijskoude nvier over om de kleine meisjes
Zien Mary hun kerstgescHenkjes - bovenop zijn *«f
brengen. Wat was dat spannend hè en wat waren ze blij. De kerstman had
lntn7etnderen van de grote Fjeld' met de kat met bo^kepootjes op het
ijs, en de 'Doktersfamilie uit het hoge Noorden' verhalen uit het heel koude
en heel hoge noorden van ons Europa stammend.
Zelf genoot ik ook altijd van die verhalen. Ik kom uit een f<"^^he waar alttjd
veel verhalen verteld werden. Mijn vader zat er vol mee en hij vertelde t zo,
datje alles voor je zag. En zelf later, deed ik ook weer mets liever in ale
klassen op alle scholen, waar ik les gaf Eerst goed werk leveren en daarbij
muisstil en dan vijf minuten voor tijd een spannend vervolgverhaal. Als de bel
ging, dan was 't: „Gao noe maer deur juffrouw, 't kan nog wel even!
Hieraan dacht ik even terug en ook: „Wat jammer toch, dat met al die span-
nende series op tv en hoe leuk die Smurfen ook zijn met die altijd boze man
achter ze aan, die een smakelijk soepje van ze wil koken, het toch zo jammer
is, dat het gewone, gezellige vertellen van vroeger zo in de verdrukking
geraakt is. Je ziet alles voor je neus gebeuren, maar vertellen is er niet meer
bij. En daarbij: het luisteren."
Maar ja, wij hadden vroeger ook geen tv. En nee, die misten wij niet, want
watje niet kent, dat mis je niet. We zaten gewoon 's avonds gezellig rondom
de grote, warme, knapperend brandende kachel en dan borrelden die verha
len vanzelf naar boven.
En zo put ik deze keer, voor de kinderen speciaal uit een hoofd vol verhaal
tjes, soms uit eigen land, maar ook uit andere landen afkomstig. De Engelse
verhaaltjesbron was mijn grootmoeder uit Veere. Ooit schreef ik een
Kerstverhaal rondom de tijd, dat zij les gaf op een Engelse kostschool voor
meisjes - nu alweer honderd jaar geleden! - in Douglas op het eiland Man
(zeg: Mèèn) middenin de Ierse Zee.
Als een schat uit de oude doos blader ik in haar oude Engelse boekjes van
toen, met schattige plaatjes.
Het leek mij leuk om voor de jongste kinderen nu nog eens zo'n gezellig oud
Engels kerstverhaal te vertellen, zoals vroeger. Denk de tv maar even weg en
ook de cv. We zitten weer met z'n allen rond de kachel en hier komt het ver-
haal.
in de stal van de herberg. Van Maria,
die het Kindje in doeken wikkelde en
in het kribje neerlegde. Van de os en de
ezel, van de grote ster, die de herders
uit het veld de weg wees naar het stal
letje. Van de engel, die neerdaalde uit
de hemel om alle mensen die blijde
boodschap te vertellen. Van de vrede,
die hel Kindje brengen zal en het Licht
in een donkere wereld. Zo eenvoudig
vertelde de baron het verhaal, zo vrien
delijk en lief, dat zelfs de kleinste kin
deren het begrijpen zouden. Je zag het
hele verhaal op de kindergezichtjes
weerspiegeld. De bezorgdheid voor
Jozef en Maria, toen er geen plaats was
voor hen, de vreugde om de geboorte
van het Kindje Jezus, het ontzag voor
de engel met de blijde boodschap. Ook
al begrepen ze misschien nog niet
alles, iets van het mysterie (het
geheimzinnige, het wonderlijke) rond
om Kerstfeest zouden deze kinderen
toch voor altijd in hun hartjes meedra
gen.
Dan zette de baron met zijn diepe bas-
stem een vrolijk Engels kerstliedje in
en alle kinderen zongen mee, eerst nog
wat schuchter en verlegen, maar al
heel gauw schalde het vrolijk kinderge
zang door de anders zo sombere eet
zaal. De vreugde steeg ten top, toen elk
kind onder de grote kerstboom zijn
presentje mocht gaan uitzoeken. Daar
waren veel warme dassen, mutsjes en
handschoenen bij, met nog een speel
tje. De baron wist heel goed dat het
daar in de meeste gezinnen thuis ont
brak.
Na nog een laatste heerlijk taartje of
zelfs sinaasappel of mandarijntje, die
ze thuis nooit kregen, mocht elk kind
nu naar de grote kapstok in de hall om
zijn jasje, met behulp van de vriende
lijke lakeien, op te gaan zoeken.
Ameliaranne wachtte nog heel even tot
de meeste kinderen hun jasje hadden.
Nu moest zij wel, met haar arm vol
kadootjes voor de broertjes en zusjes,
de groene paraplu stijf tegen zich aan
gedrukt, liep zij nu met stijve stapjes
naar de hall. Zij was zó bang voor
freule Josefine! O, als zij er maar niet
was. Maar... zij was er wél. Hoog
torende ze boven alles uit en zij gaf
nog even, waar zij kon, elk kind een
laatste standje.
Nu kreeg zij Ameliaranne in het oog.
„Wel, wel Ameliya Anne Stiggins!",
riep zij luid. „Vertel mij eens welk
geheim zit er nu toch wel in die grote
groene paraplu?!"
'Vóór Ameliaranne ook maar iets kon
zeggen, had zij de paraplu al beetge-
grepen, met een resoluut gebaar draai
de zij de paraplu omhoog en stak hem
op. Het was vreselijk! Een regen van
geglazuurde taartjes, stukjes tulband,
kerstcakejes, zoete kaneelbroodjes en
mandarijntjes daalde neer op de mod
derige mat.
„Als ik het niet gedacht had!", riep
freule Josefine. „Jij stiekeme meid. Jij
hebberig, gulzig kind, zóveel te eten en
nóg was het niet genoeg. Jij verachte
lijk kind, jij hoeft hier nóóit meer te
komen, hoor je dat, nóóit meer!"
Freule Josefine gooide de paraplu op
de grond en met haar neus in de lucht
liep ze woedend weg. „Zo'n nest, dat
nooit genoeg had. Bah!"
Arme Ameliaranne. Zij bleef totaa!
ontredderd achter. Zij sloeg de handen
voor de ogen en snikte en huilde, huil
de zoals zij nog nooit in haar leventje
eerder gehuild had. Aan haar voetjes
lagen de verfomfaaide en verkruimelde
mooie taartjes, al die lekkere hapjes.
Ameliaranne met paraplu en de broertjes en zusjes op een rij.
De kindertjes met de voetjes in het mosterdbad.
9
mr -
Hoe ze huilden in het grote bed, toen ze niet mee
konden naar hel feest.
Ameliaranne neemt de paraplu mee.
De baron.
Freule Josejine betrapt Ameliaranne aan tttfel met
de paraplu.