VRIJDAG 30 DECEMBER 1994 EILANDEN-NIEUWS Blz.3 vierd heb. In de sneeuw, met een paar kleine jongens en een houten sleedje. - Note: Ik schreef hierover in mijn eerste kerstverhaal aan deze krant. Hoe lang al geleden? Tien, vijftien jaar? - De vertel dit zo meteen, het lijkt me een goed idee om met de Kerstklokken lui dend in ons hoofd te gaan slapen. - De rugzak werd overigens met alle stukjes boter, geruild voor al die zelfgebreide sokken op al die verre boerderijen, plus de tarwe en het spek, door de Duitsers weer heldhaftig in beslag genomen. „Shit!" zegt Hein hartgrondig. En dat is zó eigentijds, ik schiet in de lach. ,Wat vond ik 't tóén erg, opa had er zelfs nog bruine bonen bij gedaan, een heel feest maal voor mijn ouders, dat ze nooit mochten genieten". Onder de koe: aan 't melken. Dan vertel ik jullie nu nog m'n laatste echt fijne herinnering aan de boerderij, die voor zoveel maanden m'n thuis werd en ik eindig met m'n kleine kerstbele ving in de sneeuw. Om half zeven trom melen ze ons hier uit bed, dus Dieke - plaag deze mensen niet langer! Morgenochtend in de auto naar Londen vertel ik dan nog iets over de adembene mende bevrijding. Die vierde ik in Am sterdam, ons ouwe Mokum. De stad, die zo verschrikkelijk leed in die laatste oor logsjaren waar je zelf meeleed, daar wou ik zijn bij 't meest intens gevierde feest van deze eeuw, de apotheose op de ver schrikkingen. Boer Roorda wou me nog tegen houden, 't was levensgevaarlijk over de Afsluitdijk. Maar Dieke was niet te stuiten. Dat vertel ik dus morgen. Nu wilde ik 't nog even hebben over de oergezellige weekeinden op de boerderij. Je kon na tuurlijk nergens naar toe, alles was ver boden en ook nog om acht uur spertijd. „Je bent jong en dan wil je wat!" is nu de slogan. Maar 't gold ook voor ons, toen. Op de deel tussen 't woonhuis en de stal (Frieslands boerderijen zijn van het kop- hals-romptype) stond een piano. Er was ook een ouderwetse trekharmonica. Leuke dansmuziek was er: walsen, polka's (de Friese kruispolka!) „Koren bloemen blauw" klinkt nog in mijn oren. Dan kwamen de boerenzoons van hun boerderijen in de omtrek: Cornjum en Jelsum naar ons toe en er werd gespeeld, gedanst en gezongen en ja, natuurlijk ook wel eens gezoend om 't hoekje van de staldeur. „Jouw me eer tuutsje"... (Geef me een kusje). Boer Roorda hield 't wel een beetje in de gaten, hij had nu twee 'dochters' om op te passen! Drank was er allang niet meer, we dronken gewoon thee (ook hiervan een Santéta- blet) en hadden uitbundig plezier. Ik be greep nu ook alle Friese grappen en voor de gekhouderijen. En ik kon zelf mee doen! Tot boer Roorda zei, dat 't bedtijd was. De jongens slopen nu terug door de besneeuwde weilanden, over de sloten met ijs, middenin spertijd, terug naar hun hofsteden. „Wolterèsten!" riepen wij hen na. Spannend. Maar deze 'paarden' Duitsers hier waren niet zo fel. 't Ging altijd goed. 't Heugt me als zo'n onbe zorgd moment in die hele rotoorlog, zo ver van huis. Je wist niets van thuis, broers en zusje, en zij niet van mij, er was geen post, geen telefoon. Gek hè, je kunt 't je nu niet meer indenken. Even tussendoor, boer Roorda werd zo'n vader voor mij, de boerin wel lief en goed voor me, maar afstandelijker, Boukje werd een dikke vriendin. Je raakt aan elkaar verknocht. Toen zijn vrouw overleed deed boer Roorda de boerderij van de hand (jammer, die mooie boerde rij!) Boukje trouwde met een dominee, werd domineesvrouw in de pastorie van Goutum, ten noorden van Leeuwarden. Boer Roorda zei dat hij een wens had, al heel lang. Hij wilde nog eens één keertje logeren bij 'syn famke' Dieke en man Kees, in Goedereede. Ik had al onze vier kinderen al en was toen schooljuffrouw in ons eigen Goedereede. Dat was zo'n aardig bezoek. Alleen Kees en de man netjes op het bankje op de markt konden deze oude Fries maar slecht verstaan! Hij dronk zijn koffie bij mijn oudste dochter Marjolein in "t Huisje van Margootje' (haar dochtertje van één jaar). Ik gaf les overdag, ze hoorden mijn stem door de open ramen, 't was immers vlak achter de school. Een hechte genegenheid over en weer. - - Nu beland ik in de sneeuw. En hoe, op die tocht. Na mijn bezoekje aan Leeuwarden, aan mijn goeie lieve opa - die mijn oma zo miste na haar dood in 1942 - en mijn goed bedoelende tante, kon ik het toch niet laten weer boterstuk- jes in te zamelen bij verschillende boer derijen diep in 't land. Ik kocht ze ook, niet alleen ruil, ik kreeg zakgeld van de boer. Wat kon ik daar nu beter voor kopen dan iets voor thuis? De rugzak vol was nu bij opa, ik dacht deze stukjes later zelf mee te nemen naar huis, wan neer dan ook. - Ik moest op tijd zijn voor 't kersteten op de boerderij. Maar... ver dwaalde. Het werd schemerig, de witte sneeuwvelden werden zachtjes al blauw, enkele heldere sterren aan de hemel. En zo wijd was 't Friese land, door de met zwart verduisteringspapier bedekte ra men scheen niet één enkel lichtje. Dat was ook de bedoeling van de Duitsers. Je kunt je niet meer oriënteren, Engelse vliegers dus ook niet. Een kouwe, witte, lege Sahara. Ofwel de Noordpool. Ik liep en liep, stuitte toen plotseling op een paar zwarte figuurtjes in de vroege avond. Drie kleine kinderen, twee jonge tjes en een klein zusje. Zo verloren. Net zo verdwaald als ik. Zo blij waren ze een levend mens te zien in die onafzienbare witte wereld! Maar ik ook, al zouden ze me vast niet op 't goede spoor kunnen zetten. Ze huilden van narigheid. Ik ver trouw altijd op m'n goede gesternte, dus dat deed ik nog niet. „Och bem (kinderen), so alinne? En 't is al joen" (avond). Snik, snik, „de wei is wei (wai). (De weg is weg). Ter verdui delijking: Ljouwertse kinderen werden ook op boter uitgestuurd met pakjes zeep voor de ruil. Aardappels en brood waren er wel in Leeuwarden, boter nauwelijks. Ik ga niet steeds vertalen, dus op z'n Hollands dit. „Dan zitten we in 't zelfde schuitje, jongens, mien wei is ek (ook) wei. Vertellen jullie maar eens hoe je heet. Ik ben Dieke". - ,,We moeten de grote weg zien te vinden van Stiens naar Leeuwarden. Soms hoor je daar een Duitse legerauto rijden, we moeten goed luisteren. We luisterden en liepen en lie pen, 't Werd sjokken, die kinderen waren zo moe! Ik moest nog voorbij Leeuwar den, wat zou 't laat worden, o, o! „Als we goed zitten stoppen we even", be loofde ik. 't Ene kleinste jongetje stopte ik met mijn tasje bij 't zusje in de slee. Een duwslee, we duwden samen, de oud ste jongen en ik. Hij verloor alle verle genheid en vertelde van 't mooie kerst feest op de zondagsschool. „Wij zijn nou net de herders in het veld hè?" „Ja, kijk ook eens hoe helder de Avondster schijnt, wel niet zo groot en stralend als de ster boven Bethlehem, maar hij wijst ons toch heel goed de weg", speelde ik 't spel mee. Hij vergat hoe moe hij was. Toen ik een auto hoorde in de verte wist ik dat we goed zaten. Wel dwars door 't land, over ijsslootjes, naar benee en weer omhoog met de slee, maar we waren zó blij. ,,Nu stoppen we even", zei ik, „we zijn op de goede weg en ik heb nog wel een lekkere boterham in mijn tasje. En appel tjes, 't Is nou toch al een beetje laat, 't moet ook een beetje gezellig blijven, hè?" „We verdelen onze boterhammen en jij vertelt ons verder van 't kerstfeest, goed? Ik heb zelfs nog een stukje pannekoek van m'n laatste boerderij. Is dat geen feest?" Zielsgelukkig zaten we daar met z'n viertjes. ,,Maar ik weet 't niet heel precies meer", zei het jongetje. ,,Dat geeft niet, we doen het samen", zei ik. En we kwamen heel ver samen! ,,En het geschiedde in die dagen, dat er een gebod uitging van de keizer Augustus... En zij gingen allen om beschreven te worden, een iegelijk naar zijn eigen stad. En Jozef ging ook op van Galilea, uit de stad Nazareth. Om beschreven te worden met Maria.En zij baarde haar eerstge boren zoon, wond hem in doeken en legde hem neder in de kribbe omdat er geen plaats meer voor hen was in de her berg. En er waren herders in het veld, zij hielde de nachtwacht over hun kudde. En zie, een engel des Heeren verscheen, de heerlijkheid des Heeren omscheen hen, maar ze vreesden met groten vreze. En wat zei de engel? „Vreest niet, want ik verkondig u grote blijdschap", want wie was er geboren? De Zaligmaker, het Christuskind. „Gij zult het Kindeke vinden in 't krib betje, in doeken gewonden". De ster wees hen de weg waar zij de stal konden vinden. We knabbelden samen genoeg lijk van de pannekoek en de appeltjes. „En toen?" „De engel zei „Ere zij God in de hoogste hemelen en vrede op aarde in de mensen een welbehagen... En zij kwamen met haast en vonden Maria en Jozef en het kindje, liggend in het krib betje". „En Maria bewaarde alle blijde woorden tezamen en overlegde ze in haar hart. En de herders keerden terug naar hun kudde en ze verheerlijkten en prezen God". „Amen", zegt het jongetje. Ik krijg haast tranen in mijn ogen. „Het betekent dat met de geboorte van 't Christuskind het licht werd gebracht in een duistere wereld. Als er geen licht is in een lange donkere tijd zoals nu in deze oorlog, dan is het niet uitgedoofd, nee het is er altijd, ook al zien we het soms niet. We moeten het laten schijnen in ons hart, diep van binnen en daar bewaren. En laten we bidden, dat er weer gauw vrede op aarde mag zijn". „En dan zin gen we ook nog!" roepen de kinderen. We zingen van de 'Herdertjes lagen bij nachte' en 'Stille nacht' en 'Ere zij God, vrede op aarde'. Dan lopen we weer, we moeten thuis zien te komen. „Wat een heel heerlijk echt Kerstfeestje vierden wij samen hè? zegt een kleine knaap, die mijn hand haast fijn knijpt. „'t Was prachtig", zeg ik. „Ik denk, dat ik er later altijd aan zal denken". - Zoals nu, vijftig jaaar na dato! - Dan zijn we eindelijk bij de grote weg. Hier moeten onze wegen scheiden. Ik kus ze alledrie op hun nat betraande snoetjes. „Ik scil an jimme tinke hjear!" roep ik nog (zal aan jullie denken). „Ja, ja! Daaag! Daaag!" Naar huis nu, veel te laat voor 't kerste ten, nog vele kilometers voor de boeg. De boerin eerst knorrig, maar ik vertel 't hele verhaal, ze begrijpen het, maar ze waren zo ongerust! Och, wat een goeie, lieve, zorgzame mensen toch. Lieve mensen, dit was Friesland. Ieder een doodmoe nu natuurlijk, dat spijt me". „Mens! Het was de moeite waard" roe pen ze. ,,Wat was 't lief, jouw Kerst feestje", zegt Hilde, nog geroerd. ,,De Kerstklokken beieren nu in mijn hoofd", lacht Hein, opgewekt als immer. „Wat zullen we lekker slapen. Bim-bam, bim-bam, o heerlijke, vrolijke Kerstmis tijd". Wat slapen we! Om half zeven eruit, een nog kille grijze morgen. Samen break fast, zelf kiezen, koffie, thee, toast of ham and eggs. The customs (douane). Ontschepen. Dan samen in de auto naar Londen. „Keep to the left, Hein!" Dat die Engelsen dat toch maar steeds vol houden dat links rijden, 't Is altijd weer even wennen. Vooral op de rotondes. Hein en Hilde vieren hun Kerstmis in Londen, een speciaal Kerstarrangement in een gezellig hotel in 't hart van Lon den. Wij moeten veel verder, naar onze Engelse vrienden in Honley, Yorkshire. We hebben de auto voor 't gemak thuis gelaten en laten ons rustig en prettig rij den met The Northern Express vanaf Liverpoolstreetstation. Hein en Hilde zijn zo vriendelijk ons daar af te zetten. Wat prettig, nu zien we elkaar nog even. We kouten geanimeerd onderweg, 't is nog een flink eind rijden vanuit Sheer- ness. „Nu, véél zal ik jullie niet meer vertel len, hoor lieve mensen, jullie hebben je portie ruimschoots ondergaan. In grote trekken dus, om'mijn oorlogsverhaal af te sluiten. De vrede hoort er tenslotte toch wel bij. „Vrede past bij Kerstmis" filosofeert Hein, „we hebben toch echt al een beetje kerstmis gevierd vannacht Dieke. 't Was heel fijn hoor. Kerstmis mag niet alleen kalkoen en plumpudding zijn". „Ja en feesten en dansen staat jul- lie ook nog te wachten, de Engelsen doen dat uitbundig". ,,Nu even terug naar die andere vrede, in mei 1945. Ik ging eind maart naar huis. Met een vrachtwagen met aardappels, voor Amsterdam nota bene. De Duitsers werden ineens lankmoedig. Dat arme Amsterdam! Nou, zeg dat wel. Twee chauffeurs - jonge kerels - om beuren rijden, zonder lichten. Ik heb NB een doorgangsvergunning (Ausweis) van de SD in Leeuwarden voor Zwolle! Niet de Afsluitdijk, dat deden ze niet. 't Is geluk kig onduidelijk gedrukt, maar ik moet het wel opbiechten aan de chauffeurs. „Kom maar tussen ons in zitten", zeggen ze, „niet op de aardappels. En we hebben sigaren bij ons, ze vervelen zich te plet ter op die wachtposten. We zullen goed op je passen, hoor". Nou, dat deden ze, met woorden, met sigaren en met hun lijf! Vijftien wachtposten, vijftien keer, schijnen met hun zaklichten in dat stom me papier van mij, die jongens die Duit sers maar afleiden. Eén Duitser ging er de aardappels controleren. Andere Duit ser kroop naast mij in de cabine: „Aah! Ein hiibsches Madchen!" We hielden ons hart vast. Elke keer wilden ze mij hou den, elke keer reden zij dan net weer door. ,,Wir komme zurück!" ,,Mit dem Madchen?", Ja hoor, daag!" Wat was dat eng. - In Wieringen werd 't licht. „Nu wordt 't bloedlink", zeiden de jongens. Als we gezoem horen, als de weerlicht de sloot in, hopenlijk gaat 't goed". Eén duikvlucht met mitralleurs bij Alkmaar, één keer bij Purmerend. Vreselijk was het, de hele achterbak met 't zeil door zeefd, de cabine niet gelukkig. Wij dropen van 't water, die sloten waren nat! Op 't Damrak heb ik ze verschrikkelijk dankbaar omhelsd, ik vergeet die jon gens nooit. - Helemaal van 't Damrak lopen naar Arnstelveen, nu, dat is zéker tien kilometer. M'nm hemd vol boter en spek voor thuis, wat zouden ze opkijken. Ik liep door de stad in diep mededogen en afgrijzen, 't Was nu nog erger dan toen ik wegging. De vuilnis stonk, 't rioolwater stonk. De mensen nóg mager der, skeletten door vodden omhuld, 't Moest nu niet lang meer duren, als 't warm zou worden braken er vast ziektes uit als typhus en cholera. Arm Amster dam. Thuis! Wat een weerzien. Een grote dochter, bijna zestien nu. Mijn vader terug uit 't ziekenhuis. De polio niet beter. In bed. En die rare dochter sprak steeds zinnen in 't Fries! Ik ont- knoopte mijn uitdagende boezem a la Brigitte Bardot, toen was ik ineens veel magerder, er viel een heel sloopje tarwe uit, van boer Roorda. Dat was nog eens leuk, temeer daar de centrale keuken, daar ging ik nu iedere dag braaf in plaats van mijn moeder in de rij staan - zich nu viezer en oneetbaarder ontpopte als ooit tevoren. We aten de tarwekorrels gekookt in water, als piepkleine erwtjes, lekker. Toen hoorde ik 't ook van die ingepikte rugzak met boter en bonen. Enfin, tussen mijn hemd zaten nog heel wat nieuwe stukjes én spek! Ik slonk weer tot normale proporties. - Nu ging alles in zo'n sneltreinvaart. Het Duitse front zakte ineen. Wittebrood en haring uit Zweden. Tack Sverige! (Dank Zweden). De voedseldroppings boven onze hoofden van Engelsen en Amerikanen. Bij jullie een enorm gat in 't dak hè Hilde. Bij ons spatte de boter (blikje) op 't tuinhek uiteen. Een vorste lijk gezicht. En welkom, al was 't boter met aarde en blaren. En tóén alom de boodschap van onze Koningin Wilhelmina: „Landgenoten, ge zijt vrij, vrij, vrij! Leve het Vaderland!" De Duitsers verbrandden met grote vuren al hun papieren in de Komman- dantur. Vlaggen uit, oranje op, sjerpen om. Ik 's avonds naar het Dorpsplein in Amstelveen. Er was een grote groep mensen verzameld. Spontaan ging ieder een in een grote kring staan en allemaal gaven we elkaar een hand. Toen plotse ling begon er iemand het Wilhelmus te zingen en we vielen in, met z'n allen. De adem stokt me nog in m'n keel als ik daaraan terugdenk. Het was zo mooi, zo plechtig, zo bevrijdend. Onvergetelijk dat moment. Dan riep iemand 'Leve de Koningin! Hoeraaa!' Een bulderend gejuich barstte nu los. We juichten, joel den, brulden, zonder eind. Er kwam een accordeon te voorschijn en spontaan dansten we, zwierden we, zongen we, tot diep'ln de nacht. Hiervoor was ik thuis gekomen wist ik: dit moment. Het was groots. Ook in Amsterdam barstte de feestvreug de los, ieder straatje had zijn eigen feest. Maar op de Dam moesten de Duitsers zo nodig zich nog één keer manifesteren. Slechte verliezers. In mijn hele verhaal heb ik ze steeds Duitsers genoemd, nooit Moffen (alleen boer Roorda: ,,Herr Mof"), ik vind dat namelijk zo goed koop. Maar één keer zeg ik het nu en uit de grond van mijn hart. Toen de feest vreugde in het hart van de stad, op de Dam, op zijn hoogst was, schoten die rotmoffen een aantal roffelende salvo's met scherp uit de gebouwen rondom, die ze bezet hadden, zó dwars door het publiek. Er vielen elf doden en een aan tal zwaar gewonden. Nou, flink was dat nietwaar? Van een grote lafhartigheid getuigt het. - op ons bevrijdingsfeest. - Groots was ook het moment, dat de geal lieerde troepen binnen rolden met hun tanks. The first Canadian Army, 'Prin cess Louise Dragoon Guards'. De com mando's, zwarte baretten. Voorafgegaan door de grote mannen, in een jeep, die zojuist het Vredesverdrag in Wagenin- gen ondertekend hadden. Geschiedenis! Dichte hagen juichende mensen aan weerskanten, we waren dolzinnig van vreugde. De jeep reed heel langzaam tus sen 't publiek door, rakelings langs onze neuzen (en ogen!) Voorin naast de chauffeur zat Prins Bernhard. Achterin stonden Ike Eisenhower, Monty-Mont gomery met baret, en stralend met een brede smile, het V-teken en de enorme sigaar: Churchill. Overigens straalden ze allemaal. Wat juichten wij, onze kelen schor. Ovaties, bloemen, het kon niet op. De intocht naar onze hoofdstad was begonnen. Wat een leger, wel moe, bestoft, maar zo blij, zo gelukkig. Voor hen was de oorlog nu ook voorbij. En hoe welkom waren ze! Wat een schril kontrast vormde het Duitse leger wat direkt hierna de aftocht blies. Grauw, grijs, gedesillusioneerd, ontredderd door het boeoe! geroep. De gehate ingekeepte helmen op, slobberige versleten uniformen, nog één keer het gedreun van die laarzen. En hoe opper machtig, haast hautain, marcheerden ze over deze zelfde Amstelveenseweg, vijf jaar geleden hier binnen! Nee!, géén medelijden hadden we. Een totaal ont redderd, leeggeplunderd land lieten ze achter. En hoeveel doden? - Feest in Amsterdam! Ik mocht ernaar toe. Zoiets maak je immers maar één keer in je leven mee?! Op de tanks, met bloemen. Wat een uitbundige vreugde was dat. De stad door en een stuk Noord Holland in, om zich overal te laten zien. De geallieerden, jullie zijn nu echt vrij, mensen! Ze legerden in het Olympisch Stadion met hun tentjes. Ik had al gauw één vast vriendje. Bill Mackie. Hij paste ver schrikkelijk goed op mij, geen haar werd me gekrenkt. Ik nam hem mee naar huis met nog een stel maten. Om mijn vader ook een beetje te laten delen in de feest vreugde. Hij lag daar maar in zijn bed met die polio, alles ging aan hem voor bij. Heerlijk vond hij dat, de jongens ook trouwens. Al die jaren zonder 'home' en nu gezellig in een Hollands huis. M'n vader vroeg honderd uit, ze vertelden ook honderd uit, 't werd een heel feest rond zijn bed. Met een ernstige onder toon op een moment toen ze vertelden waar ze allemaal gevochten hadden. In Afrika tegen Rommel, El Alamein. Toen op Sicilië. Van Sicilië naar het bruggen hoofd over de Rijn. Ze hadden veel maatjes verloren. En ze waren allemaal vrijwilligers. Daarna ging 't over thuis. Bill vertelde van hun grote farm in Chil- liwack, vier jongens (broers) waren in het leger. Mijn vader genóót. Ze kwamen trouw terug, bleven nog een paar weken in Holland, dan naar huis. Yippee! Ze verwenden mijn vader uitbundig. Hele blikken bacon (op een rol) rolden uit hun zakken, blikjes cake, plumpudding, dozen vol crackers! 't Mooiste van alles vond ik de eieren, die ze behoedzaam meenamen in hun helm" - „En met 't afscheid van hen zijn we nu ook aan ons eigen afscheid toe zie ik". We reden Londen in. „Heb ik de oren niet van jullie kop gekletst?" Vraag ik toch een beetje ongerust. „Ik moet het stuur vasthouden", zegt als altijd enthousiaste Hein, „Dieke, anders zou ik nu applaudisseren". „Je bent een lieverdje", vind ik. ,,Ik zal deze tocht nooit vergeten". Maar dat zal niemand van ons, weten we. ,,Door dat laatste stuk is nu ook de nare smaak van de oor log een eind voorbij", vinden ze. „'t Is toch goed, dat je 't nog verteld hebt. Vrede, en je hebt er nu vrede mee. All's well that ends well, nietwaar? En de Kerstklokken beieren nog steeds in mijn hoofd" grapt Hein. - We zijn er: Liver- poolstreet station. We pakken onze koffer en omhelzen mekaar heel stevig. Jongens, heb een fijne kerst, we zien elkaar weer in Holland!" „Dag m'n lieve Hilde, dank voor je mooie verhaal. Dag leuke, gekke, Hein, pas goed op je mooie Hilletjehè?Daag!" Wij rijden te-doem, te-doem, te-doem door 't Engels landschap. Op weg naar onze trouwe formidabele Engelse vrien den in Honley, Yorkshire. Vorig jaar waren ze bij ons in Goedereede. Ont moet op een bijna lege camping (oktober al) in de Franse Jura. Ik hou niet van 'close' op een camping. Kees al hele maal niet. En soms... is er die hele grote uitzondering. Met een blij gevoel van binnen naderen we Honley. David bar stens vol echt Engelse humor, Margaret zo zorgzaam en lief. Zou 't zo zijn als vorig jaar? Ik sta op de drempel van de Engelse kerstkerk. „Oh come, all ye faith full" (gij die gelooft) ruist ons tegemoet door de open deuren. De reverent (domi nee) drukt onze beide handen: Wel come". En ik beleef weer zijn prachtige preek, het jongenskoor zingt op de ach tergrond, de kaarsen in de kronen flikke ren, het Kerstgroen ruikt zo fris, zo krui dig. „Open your hearts for the light all my friends. The light that is symbolised in the birth of the Christchild". ,,Open uw hart voor het licht vrienden. Het licht, dat gesymboliseerd is in de geboor te van het Christuskind". En dan denk ik aan een wijde witte sneeuwvlakte in Friesland. Een klein ventje dat zo dapper het Kerstevangelie citeert uit Lukas en 'Amen' zegt. Het licht dat binnenin ons moet schijnen, ons hart moet verwarmen, ook als alles om ons heen donker is en koud. Mogen de mensen hun harten openen overal daar waar oorlog is, nu nóg. Mogen zij de wraak vergeten en de vrede toelaten in hun hart", bid ik. „Vrede op aarde. Amen". Zo vier ik met u allen thuis samen het Kerstfeest in gedachten. Ik wens u allen een gezegende en heerlijke Kerstmis toe en een gelukkig en voorspoedig 1995! Dieke Schippers-Vaarzon Morel Een Eng'lenstoel daalt neder

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1994 | | pagina 7