VRIJDAG 30 DECEMBER 1994
EILANDEN-NIEUWS
Blz.3
vierd heb. In de sneeuw, met een paar
kleine jongens en een houten sleedje.
- Note: Ik schreef hierover in mijn eerste
kerstverhaal aan deze krant. Hoe lang al
geleden? Tien, vijftien jaar? -
De vertel dit zo meteen, het lijkt me een
goed idee om met de Kerstklokken lui
dend in ons hoofd te gaan slapen. - De
rugzak werd overigens met alle stukjes
boter, geruild voor al die zelfgebreide
sokken op al die verre boerderijen, plus
de tarwe en het spek, door de Duitsers
weer heldhaftig in beslag genomen.
„Shit!" zegt Hein hartgrondig. En dat is
zó eigentijds, ik schiet in de lach. ,Wat
vond ik 't tóén erg, opa had er zelfs nog
bruine bonen bij gedaan, een heel feest
maal voor mijn ouders, dat ze nooit
mochten genieten".
Onder de koe: aan 't melken.
Dan vertel ik jullie nu nog m'n laatste
echt fijne herinnering aan de boerderij,
die voor zoveel maanden m'n thuis werd
en ik eindig met m'n kleine kerstbele
ving in de sneeuw. Om half zeven trom
melen ze ons hier uit bed, dus Dieke -
plaag deze mensen niet langer!
Morgenochtend in de auto naar Londen
vertel ik dan nog iets over de adembene
mende bevrijding. Die vierde ik in Am
sterdam, ons ouwe Mokum. De stad, die
zo verschrikkelijk leed in die laatste oor
logsjaren waar je zelf meeleed, daar wou
ik zijn bij 't meest intens gevierde feest
van deze eeuw, de apotheose op de ver
schrikkingen. Boer Roorda wou me nog
tegen houden, 't was levensgevaarlijk
over de Afsluitdijk. Maar Dieke was niet
te stuiten.
Dat vertel ik dus morgen. Nu wilde ik 't
nog even hebben over de oergezellige
weekeinden op de boerderij. Je kon na
tuurlijk nergens naar toe, alles was ver
boden en ook nog om acht uur spertijd.
„Je bent jong en dan wil je wat!" is nu de
slogan. Maar 't gold ook voor ons, toen.
Op de deel tussen 't woonhuis en de stal
(Frieslands boerderijen zijn van het kop-
hals-romptype) stond een piano. Er was
ook een ouderwetse trekharmonica.
Leuke dansmuziek was er: walsen,
polka's (de Friese kruispolka!) „Koren
bloemen blauw" klinkt nog in mijn oren.
Dan kwamen de boerenzoons van hun
boerderijen in de omtrek: Cornjum en
Jelsum naar ons toe en er werd gespeeld,
gedanst en gezongen en ja, natuurlijk
ook wel eens gezoend om 't hoekje van
de staldeur. „Jouw me eer tuutsje"...
(Geef me een kusje). Boer Roorda hield
't wel een beetje in de gaten, hij had nu
twee 'dochters' om op te passen! Drank
was er allang niet meer, we dronken
gewoon thee (ook hiervan een Santéta-
blet) en hadden uitbundig plezier. Ik be
greep nu ook alle Friese grappen en voor
de gekhouderijen. En ik kon zelf mee
doen!
Tot boer Roorda zei, dat 't bedtijd was.
De jongens slopen nu terug door de
besneeuwde weilanden, over de sloten
met ijs, middenin spertijd, terug naar hun
hofsteden. „Wolterèsten!" riepen wij hen
na. Spannend. Maar deze 'paarden'
Duitsers hier waren niet zo fel. 't Ging
altijd goed. 't Heugt me als zo'n onbe
zorgd moment in die hele rotoorlog, zo
ver van huis. Je wist niets van thuis,
broers en zusje, en zij niet van mij, er
was geen post, geen telefoon. Gek hè, je
kunt 't je nu niet meer indenken.
Even tussendoor, boer Roorda werd zo'n
vader voor mij, de boerin wel lief en
goed voor me, maar afstandelijker,
Boukje werd een dikke vriendin. Je raakt
aan elkaar verknocht. Toen zijn vrouw
overleed deed boer Roorda de boerderij
van de hand (jammer, die mooie boerde
rij!) Boukje trouwde met een dominee,
werd domineesvrouw in de pastorie van
Goutum, ten noorden van Leeuwarden.
Boer Roorda zei dat hij een wens had, al
heel lang. Hij wilde nog eens één keertje
logeren bij 'syn famke' Dieke en man
Kees, in Goedereede. Ik had al onze vier
kinderen al en was toen schooljuffrouw
in ons eigen Goedereede. Dat was zo'n
aardig bezoek. Alleen Kees en de man
netjes op het bankje op de markt konden
deze oude Fries maar slecht verstaan! Hij
dronk zijn koffie bij mijn oudste dochter
Marjolein in "t Huisje van Margootje'
(haar dochtertje van één jaar). Ik gaf les
overdag, ze hoorden mijn stem door de
open ramen, 't was immers vlak achter
de school. Een hechte genegenheid over
en weer. -
- Nu beland ik in de sneeuw. En hoe, op
die tocht. Na mijn bezoekje aan
Leeuwarden, aan mijn goeie lieve opa -
die mijn oma zo miste na haar dood in
1942 - en mijn goed bedoelende tante,
kon ik het toch niet laten weer boterstuk-
jes in te zamelen bij verschillende boer
derijen diep in 't land. Ik kocht ze ook,
niet alleen ruil, ik kreeg zakgeld van de
boer. Wat kon ik daar nu beter voor
kopen dan iets voor thuis? De rugzak vol
was nu bij opa, ik dacht deze stukjes
later zelf mee te nemen naar huis, wan
neer dan ook. - Ik moest op tijd zijn voor
't kersteten op de boerderij. Maar... ver
dwaalde. Het werd schemerig, de witte
sneeuwvelden werden zachtjes al blauw,
enkele heldere sterren aan de hemel. En
zo wijd was 't Friese land, door de met
zwart verduisteringspapier bedekte ra
men scheen niet één enkel lichtje. Dat
was ook de bedoeling van de Duitsers. Je
kunt je niet meer oriënteren, Engelse
vliegers dus ook niet. Een kouwe, witte,
lege Sahara. Ofwel de Noordpool. Ik liep
en liep, stuitte toen plotseling op een
paar zwarte figuurtjes in de vroege
avond. Drie kleine kinderen, twee jonge
tjes en een klein zusje. Zo verloren. Net
zo verdwaald als ik. Zo blij waren ze een
levend mens te zien in die onafzienbare
witte wereld! Maar ik ook, al zouden ze
me vast niet op 't goede spoor kunnen
zetten. Ze huilden van narigheid. Ik ver
trouw altijd op m'n goede gesternte, dus
dat deed ik nog niet.
„Och bem (kinderen), so alinne? En 't is
al joen" (avond). Snik, snik, „de wei is
wei (wai). (De weg is weg). Ter verdui
delijking: Ljouwertse kinderen werden
ook op boter uitgestuurd met pakjes zeep
voor de ruil. Aardappels en brood waren
er wel in Leeuwarden, boter nauwelijks.
Ik ga niet steeds vertalen, dus op z'n
Hollands dit. „Dan zitten we in 't zelfde
schuitje, jongens, mien wei is ek (ook)
wei. Vertellen jullie maar eens hoe je
heet. Ik ben Dieke". - ,,We moeten de
grote weg zien te vinden van Stiens naar
Leeuwarden. Soms hoor je daar een
Duitse legerauto rijden, we moeten goed
luisteren. We luisterden en liepen en lie
pen, 't Werd sjokken, die kinderen waren
zo moe! Ik moest nog voorbij Leeuwar
den, wat zou 't laat worden, o, o! „Als
we goed zitten stoppen we even", be
loofde ik. 't Ene kleinste jongetje stopte
ik met mijn tasje bij 't zusje in de slee.
Een duwslee, we duwden samen, de oud
ste jongen en ik. Hij verloor alle verle
genheid en vertelde van 't mooie kerst
feest op de zondagsschool. „Wij zijn nou
net de herders in het veld hè?" „Ja, kijk
ook eens hoe helder de Avondster
schijnt, wel niet zo groot en stralend als
de ster boven Bethlehem, maar hij wijst
ons toch heel goed de weg", speelde ik 't
spel mee. Hij vergat hoe moe hij was.
Toen ik een auto hoorde in de verte wist
ik dat we goed zaten. Wel dwars door 't
land, over ijsslootjes, naar benee en weer
omhoog met de slee, maar we waren zó
blij.
,,Nu stoppen we even", zei ik, „we zijn
op de goede weg en ik heb nog wel een
lekkere boterham in mijn tasje. En appel
tjes, 't Is nou toch al een beetje laat, 't
moet ook een beetje gezellig blijven,
hè?"
„We verdelen onze boterhammen en jij
vertelt ons verder van 't kerstfeest, goed?
Ik heb zelfs nog een stukje pannekoek
van m'n laatste boerderij. Is dat geen
feest?" Zielsgelukkig zaten we daar met
z'n viertjes. ,,Maar ik weet 't niet heel
precies meer", zei het jongetje. ,,Dat
geeft niet, we doen het samen", zei ik.
En we kwamen heel ver samen! ,,En het
geschiedde in die dagen, dat er een
gebod uitging van de keizer Augustus...
En zij gingen allen om beschreven te
worden, een iegelijk naar zijn eigen stad.
En Jozef ging ook op van Galilea, uit de
stad Nazareth. Om beschreven te worden
met Maria.En zij baarde haar eerstge
boren zoon, wond hem in doeken en
legde hem neder in de kribbe omdat er
geen plaats meer voor hen was in de her
berg. En er waren herders in het veld, zij
hielde de nachtwacht over hun kudde. En
zie, een engel des Heeren verscheen, de
heerlijkheid des Heeren omscheen hen,
maar ze vreesden met groten vreze. En
wat zei de engel? „Vreest niet, want ik
verkondig u grote blijdschap", want wie
was er geboren? De Zaligmaker, het
Christuskind.
„Gij zult het Kindeke vinden in 't krib
betje, in doeken gewonden". De ster
wees hen de weg waar zij de stal konden
vinden. We knabbelden samen genoeg
lijk van de pannekoek en de appeltjes.
„En toen?" „De engel zei „Ere zij God
in de hoogste hemelen en vrede op aarde
in de mensen een welbehagen... En zij
kwamen met haast en vonden Maria en
Jozef en het kindje, liggend in het krib
betje".
„En Maria bewaarde alle blijde woorden
tezamen en overlegde ze in haar hart. En
de herders keerden terug naar hun kudde
en ze verheerlijkten en prezen God".
„Amen", zegt het jongetje. Ik krijg haast
tranen in mijn ogen.
„Het betekent dat met de geboorte van 't
Christuskind het licht werd gebracht in
een duistere wereld. Als er geen licht is
in een lange donkere tijd zoals nu in deze
oorlog, dan is het niet uitgedoofd, nee
het is er altijd, ook al zien we het soms
niet. We moeten het laten schijnen in ons
hart, diep van binnen en daar bewaren.
En laten we bidden, dat er weer gauw
vrede op aarde mag zijn". „En dan zin
gen we ook nog!" roepen de kinderen.
We zingen van de 'Herdertjes lagen bij
nachte' en 'Stille nacht' en 'Ere zij God,
vrede op aarde'. Dan lopen we weer, we
moeten thuis zien te komen. „Wat een
heel heerlijk echt Kerstfeestje vierden
wij samen hè? zegt een kleine knaap, die
mijn hand haast fijn knijpt.
„'t Was prachtig", zeg ik. „Ik denk, dat
ik er later altijd aan zal denken". - Zoals
nu, vijftig jaaar na dato! - Dan zijn we
eindelijk bij de grote weg. Hier moeten
onze wegen scheiden. Ik kus ze alledrie
op hun nat betraande snoetjes. „Ik scil an
jimme tinke hjear!" roep ik nog (zal aan
jullie denken). „Ja, ja! Daaag! Daaag!"
Naar huis nu, veel te laat voor 't kerste
ten, nog vele kilometers voor de boeg.
De boerin eerst knorrig, maar ik vertel 't
hele verhaal, ze begrijpen het, maar ze
waren zo ongerust! Och, wat een goeie,
lieve, zorgzame mensen toch.
Lieve mensen, dit was Friesland. Ieder
een doodmoe nu natuurlijk, dat spijt
me".
„Mens! Het was de moeite waard" roe
pen ze. ,,Wat was 't lief, jouw Kerst
feestje", zegt Hilde, nog geroerd. ,,De
Kerstklokken beieren nu in mijn hoofd",
lacht Hein, opgewekt als immer.
„Wat zullen we lekker slapen. Bim-bam,
bim-bam, o heerlijke, vrolijke Kerstmis
tijd".
Wat slapen we! Om half zeven eruit, een
nog kille grijze morgen. Samen break
fast, zelf kiezen, koffie, thee, toast of
ham and eggs. The customs (douane).
Ontschepen. Dan samen in de auto naar
Londen. „Keep to the left, Hein!" Dat
die Engelsen dat toch maar steeds vol
houden dat links rijden, 't Is altijd weer
even wennen. Vooral op de rotondes.
Hein en Hilde vieren hun Kerstmis in
Londen, een speciaal Kerstarrangement
in een gezellig hotel in 't hart van Lon
den. Wij moeten veel verder, naar onze
Engelse vrienden in Honley, Yorkshire.
We hebben de auto voor 't gemak thuis
gelaten en laten ons rustig en prettig rij
den met The Northern Express vanaf
Liverpoolstreetstation. Hein en Hilde
zijn zo vriendelijk ons daar af te zetten.
Wat prettig, nu zien we elkaar nog even.
We kouten geanimeerd onderweg, 't is
nog een flink eind rijden vanuit Sheer-
ness.
„Nu, véél zal ik jullie niet meer vertel
len, hoor lieve mensen, jullie hebben je
portie ruimschoots ondergaan. In grote
trekken dus, om'mijn oorlogsverhaal af
te sluiten. De vrede hoort er tenslotte
toch wel bij. „Vrede past bij Kerstmis"
filosofeert Hein, „we hebben toch echt
al een beetje kerstmis gevierd vannacht
Dieke. 't Was heel fijn hoor. Kerstmis
mag niet alleen kalkoen en plumpudding
zijn". „Ja en feesten en dansen staat jul-
lie ook nog te wachten, de Engelsen
doen dat uitbundig".
,,Nu even terug naar die andere vrede, in
mei 1945. Ik ging eind maart naar huis.
Met een vrachtwagen met aardappels,
voor Amsterdam nota bene. De Duitsers
werden ineens lankmoedig. Dat arme
Amsterdam! Nou, zeg dat wel. Twee
chauffeurs - jonge kerels - om beuren
rijden, zonder lichten. Ik heb NB een
doorgangsvergunning (Ausweis) van de
SD in Leeuwarden voor Zwolle! Niet de
Afsluitdijk, dat deden ze niet. 't Is geluk
kig onduidelijk gedrukt, maar ik moet
het wel opbiechten aan de chauffeurs.
„Kom maar tussen ons in zitten", zeggen
ze, „niet op de aardappels. En we hebben
sigaren bij ons, ze vervelen zich te plet
ter op die wachtposten. We zullen goed
op je passen, hoor". Nou, dat deden ze,
met woorden, met sigaren en met hun
lijf! Vijftien wachtposten, vijftien keer,
schijnen met hun zaklichten in dat stom
me papier van mij, die jongens die Duit
sers maar afleiden. Eén Duitser ging er
de aardappels controleren. Andere Duit
ser kroop naast mij in de cabine: „Aah!
Ein hiibsches Madchen!" We hielden ons
hart vast. Elke keer wilden ze mij hou
den, elke keer reden zij dan net weer
door. ,,Wir komme zurück!" ,,Mit dem
Madchen?", Ja hoor, daag!" Wat was dat
eng. - In Wieringen werd 't licht. „Nu
wordt 't bloedlink", zeiden de jongens.
Als we gezoem horen, als de weerlicht
de sloot in, hopenlijk gaat 't goed". Eén
duikvlucht met mitralleurs bij Alkmaar,
één keer bij Purmerend. Vreselijk was
het, de hele achterbak met 't zeil door
zeefd, de cabine niet gelukkig. Wij
dropen van 't water, die sloten waren
nat!
Op 't Damrak heb ik ze verschrikkelijk
dankbaar omhelsd, ik vergeet die jon
gens nooit. - Helemaal van 't Damrak
lopen naar Arnstelveen, nu, dat is zéker
tien kilometer. M'nm hemd vol boter en
spek voor thuis, wat zouden ze opkijken.
Ik liep door de stad in diep mededogen
en afgrijzen, 't Was nu nog erger dan
toen ik wegging. De vuilnis stonk, 't
rioolwater stonk. De mensen nóg mager
der, skeletten door vodden omhuld, 't
Moest nu niet lang meer duren, als 't
warm zou worden braken er vast ziektes
uit als typhus en cholera. Arm Amster
dam. Thuis! Wat een weerzien. Een
grote dochter, bijna zestien nu. Mijn
vader terug uit 't ziekenhuis. De polio
niet beter. In bed. En die rare dochter
sprak steeds zinnen in 't Fries! Ik ont-
knoopte mijn uitdagende boezem a la
Brigitte Bardot, toen was ik ineens veel
magerder, er viel een heel sloopje tarwe
uit, van boer Roorda. Dat was nog eens
leuk, temeer daar de centrale keuken,
daar ging ik nu iedere dag braaf in plaats
van mijn moeder in de rij staan - zich nu
viezer en oneetbaarder ontpopte als ooit
tevoren. We aten de tarwekorrels
gekookt in water, als piepkleine erwtjes,
lekker. Toen hoorde ik 't ook van die
ingepikte rugzak met boter en bonen.
Enfin, tussen mijn hemd zaten nog heel
wat nieuwe stukjes én spek! Ik slonk
weer tot normale proporties.
- Nu ging alles in zo'n sneltreinvaart.
Het Duitse front zakte ineen. Wittebrood
en haring uit Zweden. Tack Sverige!
(Dank Zweden). De voedseldroppings
boven onze hoofden van Engelsen en
Amerikanen. Bij jullie een enorm gat in
't dak hè Hilde. Bij ons spatte de boter
(blikje) op 't tuinhek uiteen. Een vorste
lijk gezicht. En welkom, al was 't boter
met aarde en blaren.
En tóén alom de boodschap van onze
Koningin Wilhelmina: „Landgenoten, ge
zijt vrij, vrij, vrij! Leve het Vaderland!"
De Duitsers verbrandden met grote
vuren al hun papieren in de Komman-
dantur. Vlaggen uit, oranje op, sjerpen
om. Ik 's avonds naar het Dorpsplein in
Amstelveen. Er was een grote groep
mensen verzameld. Spontaan ging ieder
een in een grote kring staan en allemaal
gaven we elkaar een hand. Toen plotse
ling begon er iemand het Wilhelmus te
zingen en we vielen in, met z'n allen. De
adem stokt me nog in m'n keel als ik
daaraan terugdenk. Het was zo mooi, zo
plechtig, zo bevrijdend. Onvergetelijk
dat moment. Dan riep iemand 'Leve de
Koningin! Hoeraaa!' Een bulderend
gejuich barstte nu los. We juichten, joel
den, brulden, zonder eind. Er kwam een
accordeon te voorschijn en spontaan
dansten we, zwierden we, zongen we, tot
diep'ln de nacht.
Hiervoor was ik thuis gekomen wist ik:
dit moment. Het was groots.
Ook in Amsterdam barstte de feestvreug
de los, ieder straatje had zijn eigen feest.
Maar op de Dam moesten de Duitsers zo
nodig zich nog één keer manifesteren.
Slechte verliezers. In mijn hele verhaal
heb ik ze steeds Duitsers genoemd, nooit
Moffen (alleen boer Roorda: ,,Herr
Mof"), ik vind dat namelijk zo goed
koop. Maar één keer zeg ik het nu en uit
de grond van mijn hart. Toen de feest
vreugde in het hart van de stad, op de
Dam, op zijn hoogst was, schoten die
rotmoffen een aantal roffelende salvo's
met scherp uit de gebouwen rondom, die
ze bezet hadden, zó dwars door het
publiek. Er vielen elf doden en een aan
tal zwaar gewonden. Nou, flink was dat
nietwaar? Van een grote lafhartigheid
getuigt het. - op ons bevrijdingsfeest. -
Groots was ook het moment, dat de geal
lieerde troepen binnen rolden met hun
tanks. The first Canadian Army, 'Prin
cess Louise Dragoon Guards'. De com
mando's, zwarte baretten. Voorafgegaan
door de grote mannen, in een jeep, die
zojuist het Vredesverdrag in Wagenin-
gen ondertekend hadden. Geschiedenis!
Dichte hagen juichende mensen aan
weerskanten, we waren dolzinnig van
vreugde. De jeep reed heel langzaam tus
sen 't publiek door, rakelings langs onze
neuzen (en ogen!) Voorin naast de
chauffeur zat Prins Bernhard. Achterin
stonden Ike Eisenhower, Monty-Mont
gomery met baret, en stralend met een
brede smile, het V-teken en de enorme
sigaar: Churchill. Overigens straalden ze
allemaal. Wat juichten wij, onze kelen
schor. Ovaties, bloemen, het kon niet op.
De intocht naar onze hoofdstad was
begonnen. Wat een leger, wel moe,
bestoft, maar zo blij, zo gelukkig. Voor
hen was de oorlog nu ook voorbij. En
hoe welkom waren ze!
Wat een schril kontrast vormde het
Duitse leger wat direkt hierna de aftocht
blies. Grauw, grijs, gedesillusioneerd,
ontredderd door het boeoe! geroep. De
gehate ingekeepte helmen op, slobberige
versleten uniformen, nog één keer het
gedreun van die laarzen. En hoe opper
machtig, haast hautain, marcheerden ze
over deze zelfde Amstelveenseweg, vijf
jaar geleden hier binnen! Nee!, géén
medelijden hadden we. Een totaal ont
redderd, leeggeplunderd land lieten ze
achter. En hoeveel doden? -
Feest in Amsterdam! Ik mocht ernaar
toe. Zoiets maak je immers maar één
keer in je leven mee?! Op de tanks, met
bloemen. Wat een uitbundige vreugde
was dat. De stad door en een stuk Noord
Holland in, om zich overal te laten zien.
De geallieerden, jullie zijn nu echt vrij,
mensen!
Ze legerden in het Olympisch Stadion
met hun tentjes. Ik had al gauw één vast
vriendje. Bill Mackie. Hij paste ver
schrikkelijk goed op mij, geen haar werd
me gekrenkt. Ik nam hem mee naar huis
met nog een stel maten. Om mijn vader
ook een beetje te laten delen in de feest
vreugde. Hij lag daar maar in zijn bed
met die polio, alles ging aan hem voor
bij. Heerlijk vond hij dat, de jongens ook
trouwens. Al die jaren zonder 'home' en
nu gezellig in een Hollands huis. M'n
vader vroeg honderd uit, ze vertelden
ook honderd uit, 't werd een heel feest
rond zijn bed. Met een ernstige onder
toon op een moment toen ze vertelden
waar ze allemaal gevochten hadden. In
Afrika tegen Rommel, El Alamein. Toen
op Sicilië. Van Sicilië naar het bruggen
hoofd over de Rijn. Ze hadden veel
maatjes verloren. En ze waren allemaal
vrijwilligers. Daarna ging 't over thuis.
Bill vertelde van hun grote farm in Chil-
liwack, vier jongens (broers) waren in
het leger. Mijn vader genóót. Ze kwamen
trouw terug, bleven nog een paar weken
in Holland, dan naar huis. Yippee! Ze
verwenden mijn vader uitbundig. Hele
blikken bacon (op een rol) rolden uit hun
zakken, blikjes cake, plumpudding,
dozen vol crackers! 't Mooiste van alles
vond ik de eieren, die ze behoedzaam
meenamen in hun helm" -
„En met 't afscheid van hen zijn we nu
ook aan ons eigen afscheid toe zie ik".
We reden Londen in. „Heb ik de oren
niet van jullie kop gekletst?" Vraag ik
toch een beetje ongerust.
„Ik moet het stuur vasthouden", zegt als
altijd enthousiaste Hein, „Dieke, anders
zou ik nu applaudisseren". „Je bent een
lieverdje", vind ik. ,,Ik zal deze tocht
nooit vergeten". Maar dat zal niemand
van ons, weten we. ,,Door dat laatste
stuk is nu ook de nare smaak van de oor
log een eind voorbij", vinden ze. „'t Is
toch goed, dat je 't nog verteld hebt.
Vrede, en je hebt er nu vrede mee. All's
well that ends well, nietwaar? En de
Kerstklokken beieren nog steeds in mijn
hoofd" grapt Hein. - We zijn er: Liver-
poolstreet station. We pakken onze
koffer en omhelzen mekaar heel stevig.
Jongens, heb een fijne kerst, we zien
elkaar weer in Holland!" „Dag m'n lieve
Hilde, dank voor je mooie verhaal. Dag
leuke, gekke, Hein, pas goed op je mooie
Hilletjehè?Daag!"
Wij rijden te-doem, te-doem, te-doem
door 't Engels landschap. Op weg naar
onze trouwe formidabele Engelse vrien
den in Honley, Yorkshire. Vorig jaar
waren ze bij ons in Goedereede. Ont
moet op een bijna lege camping (oktober
al) in de Franse Jura. Ik hou niet van
'close' op een camping. Kees al hele
maal niet. En soms... is er die hele grote
uitzondering. Met een blij gevoel van
binnen naderen we Honley. David bar
stens vol echt Engelse humor, Margaret
zo zorgzaam en lief. Zou 't zo zijn als
vorig jaar? Ik sta op de drempel van de
Engelse kerstkerk. „Oh come, all ye faith
full" (gij die gelooft) ruist ons tegemoet
door de open deuren. De reverent (domi
nee) drukt onze beide handen: Wel
come". En ik beleef weer zijn prachtige
preek, het jongenskoor zingt op de ach
tergrond, de kaarsen in de kronen flikke
ren, het Kerstgroen ruikt zo fris, zo krui
dig. „Open your hearts for the light all
my friends. The light that is symbolised
in the birth of the Christchild". ,,Open
uw hart voor het licht vrienden. Het
licht, dat gesymboliseerd is in de geboor
te van het Christuskind".
En dan denk ik aan een wijde witte
sneeuwvlakte in Friesland. Een klein
ventje dat zo dapper het Kerstevangelie
citeert uit Lukas en 'Amen' zegt. Het
licht dat binnenin ons moet schijnen, ons
hart moet verwarmen, ook als alles om
ons heen donker is en koud. Mogen de
mensen hun harten openen overal daar
waar oorlog is, nu nóg.
Mogen zij de wraak vergeten en de vrede
toelaten in hun hart", bid ik. „Vrede op
aarde. Amen".
Zo vier ik met u allen thuis samen het
Kerstfeest in gedachten. Ik wens u allen
een gezegende en heerlijke Kerstmis toe
en een gelukkig en voorspoedig 1995!
Dieke Schippers-Vaarzon Morel
Een Eng'lenstoel daalt neder