J Een historische terugblik, vijftig jaar geleden Biz. 2 EILANDEN-NIEUWS VRIJDAG 30 DECEMBER 1994 „Dieke toch, ik wist niet, dat 't zó erg was", zegt Hilde, ,,in Amstelveen zag je dat zo niet en ik was ook nog zo klein. Wat verschrikkelijk". De mannen knik ken, noch in Twente, noch in Zeeland werd je zo met de lijdensweg van de oor log gekonfronteerd. Kees werd zelfs een halfjaar eerder bevrijd - wel met 't of fer van de inundatie van 't arme Walche ren die de weg naar Antwerpens haven vrijmaakte - toen moest bij ons 't aller ergste nog komen: de hongerwinter van 1944-1945! „Ik vertel dit gauw af", zeg ik, „eigenlijk is 't afschuwelijk om het op te halen, maar 't geeft een beeld van die tijd. En 't maakt óók duidelijk waarom ouders zomaar op de bonnefooi hun kinderen de deur uitdeden. God weet waarheen. Dat doe je alleen in uiterste nood. Zoals jij en je broertje, Hilletje. Zoals mijn broertjes en zusje en ik. Weg, nog onbekende ver ten tegemoet. Nog twee dingen wil ik vertellen, dan ga ik naar Friesland. De terreur van de woe dende Duitsers en de ongelofelijke soli dariteit van de Hollanders onder elkaar. De terreur werd grimmig. Woedend wa ren de Duitsers op dit eigenwijze Hol landse 'rot'-volk, dat zich maar niet dis ciplinair wilde onderwerpen, halsstarrige Hollandse kaaskoppen, 't Verzet nam toe, goed georganiseerd. Brughoofden en munitiedepóts vlogen de lucht in, wapens werden van hen gejat. Joden ver borgen gehouden, bonkaarten voor on derduikers grootscheeps vervalst, En gelse radioberichten opgevangen en in krantjes verspreid onder de mensen. Wij wisten allen dat Stalingrad gevallen was, dat de geallieerden na de invasie stevig oprukten, dat 't Duitse front ineenzaktc. Dat de Koningin ons dag in, dag uit, moed in sprak: Geeft u 't nóóit op, landgenoten, hoe zwaar het u ook moet vallen, het einde is nabij, de overwinning in*zicht!" Daarbij de schattige plaatjes van onze prinsesjes in Canada, wc leef den erop, uitgeworpen door vliegtuigen. Terreur went nooit, 't blijft een horror beeld op je netvlies. Ze sloegen tcx:, de Duit.sers, fel en gemeen, gedreven door machteloosheid. Nog zie ik de stoeten arme Joden, mannen, vrouwen, kinderen, oudjes, met een klein bundeltje kleren bij zich, opgedreven als onwillige ezels, luide kreten, klappen met geweerkolven. Dan huil je geluidloos, je kunt niets doen. Bij 't minste of geringste protest vanuit het publiek, werden de geweerlo pen op ons gericht. Soms schoot 't verzet een belangrijke Duitse hoge officier dood. Ik herinner mij Ölschlagel. Die speciaal, omdat ik op weg naar school op de hoek van de Apollolaan twintig jonge mannen zag liggen uit 't verzet, zónder vorm van pro ces uit de gevangenis gehaald. Op de stoep lagen ze daar, doodgeschoten, represaille. Uren bleven ze daar liggen, als 'waarschuwing' voor ons, het pu bliek. - Sorry hoor, dit was even heel erg, maar 't hoort wel bij mijn 'plaatje' van die tijd. Je stopt 't weg overigens. Ik was geloof ik al twintig jaar met Kees ge trouwd, toen ik op een dag mijn mond opendeed. Toen was ik pas overstuur, weetje 't nog Kees? Kees weet het. Wat mij als ongelofelijk positief heugt, is de buitengewone solidariteit, die er onder de mensen was. Je was allemaal gelijk, of je nu rijk of arm was. Je vocht allemaal samen voor één doel: overle ven. Er was een hele warme band tussen men sen onder elkaar. Eén voorbeeldje. Op een dag viel ik flauw in de rij voor de centrale keuken. Je moest zo veel uren staan in die ijzige kou, soms wel vier uur. Met je emmertje, voor die vieze pulp. Toen ik bijkwam, lag ik óp jassen en ónder jassen. Daarnaast een paar bib berende mannen in hun dunne truitjes. Ze goten hete thee (van een santétablet) in mijn mond en probeerden me stukjes brood te voeren. Van hun ene boterham op één dag! „Gaat 't weer een beetje, meid? (op z'n Amsterdams). Blijf nog maar effe lekker legge, hoor. Wor je al warm?" Bibber-de-bibber in hun truitjes. ,,Dat was uniek en heel speciaal voor 'toen', 't is nooit meer teruggekeerd. Zo eindig ik m'n Amsterdamse verhaal toch nog met iets goeds, hè? Hierna werd de honger zó erg, er was gewoon niets meer te eten en van de cen trale keuken kon je niet leven. We ver hongerden. En nu zijn we op het punt, waarop jouw vader en moeder kwamen, Hilde: Kindjes de deur uit. Zo ver waren mijn vader en moeder ook nu. Een oom van ons was veeboer in Oudesluis onder Schagen in Noord Holland. Daarheen moesten mijn broertjes van twaalf lopen. Dagen, nachten. Dan maar onderweg in schuren slapen. Een paar stukjes opge spaarde zeep mee om voor eten te ruilen onderweg. Mijn zusje van acht mee met iemand op een ouwe fiets, naar Alkmaar, ook bij een oom en tante. Ik met een andere tante (Tante Nel, Hilde, je weet wel, zus van mijn vader, een supergek mens, dat beloofde nog wat!) op de houtenbandenfiets naar Friesland. Bij Zwolle door de IJssellinie. Ook zeep mee om te ruilen tegen eten onderweg. Met de zegen van thuis, wat zullen m'n ouders het vreselijk gevonden nachtponnen". „Nu ja, dat hoefje niet zo schaamteloos te demonstreren". „Nee tante Nel, welterusten Tante Nel". „Nou zeg", dacht ik, „ik ben zo mager als een stuk brandhout, wat is er helemaal aan mij te zien?" Bleef drie dagen misselijk van dat ene kopje soep, dus oppassen verder. Ik denk aan jou, Hilde, met dat eerste dampende vette bord eten voor je. Vreselijk hè, je maag wil 't spel niet meer meespelen. En dan ben je 'verwend!' De volgende morgen, uitgezwaaid door de tantens en de kinderen van het huis, zagen we een witte wereld voor ons, dat zou wel stevig trappen worden over de Veluwe, maar wat was het mooi! Met goeie moed togen we naar Hattem, de hele Veluwe over - dichtbij Zwolle - naar een hele leuke Oom en Tante, neef jes en nichtjes. Een groot huis, dus wel plaats voor even twee zieltjes erbij, 't Voelde als een bevrijding na Amster dam. De pittige lucht, och, en m'n tante was heus heel grappig, alleen nog wat Victoriaans, ze was vijf-en-twintig jaar ouder dan ik. Mijn moeder was ook Vic toriaans opgevoed, van 1898, ik wist er alles van. Ik voelde me de koning te rijk met een nieuwe skibroek en een leuk, stevig windjack, van de zorgvuldig opge spaarde textielpunten in ons gezin, m'n broers nog een paar ribfluwelen broeken. Schoenen van Tante Nel. Anders had deze tocht niet gekund, het vroor nog steeds, dat het kraakte. Handschoenen hadden we van uitgehaalde iruienwol. We wisten, dat als er gezoem in de lucht alleen nog maar rechtdoor te rijden naar Leeuwarden, naar 't huis van m'n groot vader. Tante Nel zal dezelfde weg terug gaan, kan dan nog een paar dagen op haar verhaal komen in Hattem en de voorraden mee naar huis nemen. Nu goed, nog een nachtje slapen, in één van die stapelbedden en dan Friesland- waarts. „Die arme tante Nel, helemaal alleen terug", denk ik nog, „langs die V2 raketbasis, over die eindeloze Veluwe", dan val ik in slaap. 't Wordt een dolle tocht, bij Wolvega een boerderij zoeken om te overnachten, nu 'in den vreemde' dus. Ik móet 't even vertellen, 't was zo leuk. Wonder boven wonder vonden we vrij gauw een aardige boer. Waren scherp gecontroleerd - persoonsbewijzen! - bij de IJssellinie, de grote brug over de IJssel bij Zwollcrkerspel - mochten door. In een mooie kamer bij de boer samen in de bedstee. Een waskom met lampetkan. En een emmer met deksel, maar die stond onder die wastafel en die zag Tante Nel niet. Enfin, 't hele ritueel - dat sloeg ze nooit over - van poedelen in haar blootje, spetteren, tanden poet- .sen, rozenwater. De smetteloze nachtpon aan, haarnetje op. Dit alles bij een kaars in een kandelaber. „En nu jij". „Ja dag hoor", zeg ik, „ik heb 't bed vast voorge- warmd. Ik heb me al gewassen bij de pomp op de deel" jok ik schaamteloos. Middenin de nacht moet Tante Nel eruit, ik verwachtte 't en lig dus bij 't achter schot. Lucifers zoeken, kaars aan, waar nu heen? Ze verdwijnt door de deur in haar witte pon, met de kaars. Ze heeft de (vervolg uit Kerstnummer) hebben. Zag je die kinderen ooit levend terug? Maar ja, 't moest, thuis gingen ze zéker dood. Ze hielden nu thuis zes bon- kaarten over, dat betekende meer brood. De pulp tel ik niet mee. Op naar Friesland nu dus! Halleluja, wat stond ons te wachten? Ik vond 't stiek- um, toch wel een heerlijk avontuur, weg uit de troosteloosheid. Zwaar zwoegend op de houten bandcnfiets, een lege maag voorlopig nog. en met beschietingen over de weg (van Engelse jagers op Duitse Icgerauio's) op je buik in de grep pels. Tante Nel natuurlijk vo' verrassin gen, daar kon je van alles van verwach ten. Op en top vrijgczcllin (haar huwelijk duurde ooit drie maanden, toen hield ze 't voor gezien), tekenlerares op een defti ge mei-sjesschool, every inch a lady, vol decorum. Ze vond mij waarschijnlijk even 'gek' als ik haar. Dat werd vast lol lig, dacht ik, én lastig. En jawel hoor! Ze zag mij uitsluitend als 'het kind', sprak me ook aan met 'kind'. Dit kind had echter al heel wat meegemaakt en wist wel van wanten! Eerst naar een paar deftige tantes in Amersfoort, die daar een kindertehuis hadden. Heel gezellig en nog zo normaal in een keurige slaapka mer te overnachten. Ik merkte voor 't eerst, dat ik niet meer tegen gewoon 'eten' kon. Van een kopje erwtensoep dood-mis.selijk. „Je bent txik zo gulzig", aldus m'n tante. „Ja hoor", ik liet 't maar zo. Voelde me Joop ter Heul van Cissy van Marxveldt. Wc sliepen op een kamer. M'n tante ontvouwde een keurig gestreken witte katoenen nachtpon met kant aan hals en manchetten. Bette haar gezicht met rozenwater. „Dat ze dat nog had", dacht ik, „zeker een tank vol van gehamsterd". Ik sliep in mijn hemd. „Kind!" riep ze, „heb je geen ndchtpon?" „Nee Tante Nel, ik was elf, t(x;n de oor log begon, nu vijftien. Er is ondertussen heel wat bijgekomen alleen géén Amsterdam was, moest je uitkijken en heel alert zijn. Passeerden er op dat moment Duitse legerwagens, dan was 't maar één duik- vlucht naar beneden en de mitrailleurs erop. Ze reden 't liefst in het donker, zonder brandende koplampen. Dus mis schien viel het mee. Je luisterde steeds wel gespannen. Roggebrood mee van de tantes, we aten ergens met onze voeten in de greppel langs de kant. Gezellig, amusante verhalen. We kwamen door vele wit bepoederde dorpjes, heel vredig. Maar ik dacht wel bij Putten aan alle mannen en jongens die daar afgevoerd waren naar concen tratiekampen, weer als represaille, omdat daar een belangrijke Duitser - ik meen Rauter - geliquideerd was door het ver zet. Het blééf oorlog tenslotte. We waren nu al ver de Veluwe over, ongeveer ter hoogte van Oldebrock. Het werd al sche merig, opschieten dus. Zonder enige waarschuwing zaten we ineens midden in de gloed van een vuurkolom. Toen een geweldige luchlverplaatsmg, je snak te naar adem. Onder 't donderend geweld stormden wc de greppel in. 't Was of de wereld verging. Wat wij niet wisten en hoe kon iemand thuis dit ook weten, was dat hier een afvuurbasis was van V2 raketten op Londen! Vlakbij. M'n oom in Hattem vertelde ons dit later. Kleinschaliger, maar vergelijkbaar met Cape Carnavcral in Amerika nu. waar raketten de ruimte in geschoten worden. Bevend en bibberend kwamen we einde lijk in Hattem aan dodelijk geschrokken. We zochten naar mijn Ooms huis, met 't bekende strodak aan de Veldweg, het 'Heidehuis'. En jawel, daar zat de Duitse Kommandantur in! Dat heb je er van als je in zo'n mooie villa woont. Ze kozen heus geen hutje op de hei uit. Waar waren zij gebleven? We zochtenn in de grote bostuin en daar stond een nissen- hut. Hoera. Wat een ontvangst, zo wel kom! En toch zaten ze daar hutje bij mutje opeengepropt, vader, moeder en vijf kinderen! M'n Oom goed bcxis uiter aard op de Kommandantur die daar vor stelijk in hun comfortabele gezellige huis verbleven en zij met z'n allen in een nis- senhut. Er was een lange tafel met ban ken aan weerszij, vele stapelbedden tot aan 't plafond. Een brandende olielamp boven tafel - „Als de olie op is, haal ik gewoon nieuwe aan de overkant, dat dur ven ze me niet te weigeren!" - en een heerlijk warme potkachel, brandend op dennenhout blokken. En eten, want vele bevriende boeren rondom in de omtrek. Ik bepaal mij tot roggepap van geiten melk en dat gaat goed. 't Is er dolgezel- lig, „ook al kan je je kont niet keren", zegt m'n oom. De volgende dag moet ik er alleen op uit met pakjes opgespaard zeeppoeder en blokken Sunlightzeep, om tegen rogge en bonen te ruilen voor thuis. Wel van harte meecten, maar toch 'zunig' met ruilen, merk ik. Mijn mooi ste jurk van petrolekleurig fluweel, ook voor de ruil helaas, wordt kritisch be keken. Hij is 'verkleurd' zeggen ze nota bene. Hard groen en hard blauw kennen ze, niet die kleur ertussen in. Enfin, 't levert nog een zak bruine bonen op, ongesorteerd. Dus wij met z'n allen 's avonds 'bonen pikken'. Oom boos, hij zal die boer wel eens mores leren!" Dan hoor ik ook, dat tante Nel nog mee zal gaan tot Wolvega, Friesland in. Nog verder ziet ze 't niet meer zitten, 't Arme mens is doodversleten. Ik hoef dan hele boerderij doorkruist op zoek naar het toilet, vertelde ze mij. Nergens!" „Mens, dan ga je toch in de groep achter de koeien", mompelde ik, ,,die koeien kijken er niet van op. En 't huuske staat natuurlijk buiten op 't erf'. „Ja", dat zei de biicr ook". Hij was wakker geworden van 't gestommel en zei verbaasd: „Mar dou hast toch een emmer!" „Maar waar dan?" De boer kwam mee om hem aan te wijzen in zijn lange jaeger onderbroek. ,,Sjuch!" (Kijk!) ,,0, maar moet ik nu naast mijn nichtje" zomaar plassen op een emmer? ,,Dou sjuchst mar" (ziet maar), zei de boer, „woltercsten" (welte rusten). Wie was er nu het 'kind'? „Tante Nel, ik slaap. Naacht". Wat een zalig mens toch hè?" Dan scheiden onze wegen, de volgende morgen. Tante Nel koopt nog wat boter van de boer en wc zwaaien elkaar uit. „Zul je goed op jezelf passen, niet met vreemde mannen mee gaan?" vraagt ze nog bezorgd. „Ik niet", zeg ik, „jij ook niet?" ..Kind!" roept ze nog een keer. Dag tante Nel. Op naar Ljouweri (Leeu warden) naar m'n goeie lieve Opa Eriks. Hij is al oud en ik vind 't er niet gezellig. Het huis zit vol cvacué's en gestrande familieleden. Een tante van mij zwaait de scepter met ijzeren hand. Na een paar weken bedden opmaken, vloeren dwei len, ramen zemen - 't diensimei.sje. Alie, wordt er verlegen van - emmers aardap pels schillen, hoor ik van de hongerkin- derlransporten uit Amsterdam. Met de 'Slanfries' op De Lemmer. Dat wil ik gaan doen. Opa is commissaris van de Stanfries (vrachtboten), 't vervoer er heen met vrachtauto's zonder licht, 's nachts. Opa eigenlijk heel bezorgd, ik ben ,,nog maar" vijftien. Tante briesend, dal zou mijn zuster nooit goed vinden (mijn moeder). „Ik ga!" zei ik. „U kunt mij niet tegenhouden". „Zo eigenwijs als een bos wortels", hoorde ik nog en ik ging. Ik vertelde hier al van, 't was span nend enerzijds, hartverscheurend die kinderen anderzijds. Tot wc beschoten werden 's nachts. Toen werd 't te 'link'. „We nemen nog een slaapmui.sje", vin den de mannen, „om straks lekker op te kunnen rusten, 't is mid-night intussen". Och, verveel, ik jullie toch niet?" roep ik onthutst, „ik ben zó in mijn verhaal, dan vergeet je alles om je heen, foei!" „Maar wij zijn net zo in het verhaal als jij Dieke", zegt Hein allerliefst, ,,en wc hebben het toch gcied samen, niet Hilde?" Hij pakt haar hand. „En vertelde je dit zo ooit aan Kees?" „Nee, welnee", zeg ik. „Ik zei al: dit is eens, mar nooit weer. Kees weet stukjs, meer niet". Heerlijk, die gloeiend hete rumpunch. goed voor kleine nipjes. Gesterkt zwoeg ik verder. Terug dus naar Leeuwarden. Opa en tante Mimi. 't Werd nog erger dan eerst, m'n handen zagen op den duur rood van 't schrobben en boenen. M'n enige leuke 'uitstapje' was melk halen bij een boer in Cornjum (Kwaanjum op z'n Fries), zo'n tien kilometer op de fiets iedere dag. Heerlijk, 'n Gezellig terpdorpje, 't kerkje bovenop de terp, mooie grote boerderijen eromheen (veeboeren). Een piepklein lief dorpje. Op een dag besloot ik daar een boerderij uit te zoeken, eerst nog stilletjes, om daar m'n eigen kostje te verdienen. Zoekt en gij zult vinden. De boer van de melk wees me de boerderij van Boer r- Hylke Roorda met vrouw en één dochter van zeventien. Wie weet? Geweldig! Ik mocht meteen mee aan tafel (12 uur 's middags) wel verlegen, maar zeer vastberaden deed ik mijn zegje. Ze zagen 't wel zitten met mij, ik met hen. Dochter Boukje vond 't leuk! - We zijn nü nog bevriend. - Ik zou leren melken, de stal helpen rui men, melk helpen zeven, de bussen 'himmelje' (schoonmaken). De boerin in huis helpen, 's Middags vrij, 's avonds weer melken (met de hand natuurlijk nog). Om kwart voor vijf op, er waren tachtig koeien en een fokstier. Twee paarden, schapen in de 'ben' (schapen stal) en vele kippen om te voeren. Ik in de wolken terug naar Ljouwert. Kon de volgende dag al komen. Een klein eigen slaapkamertje op de vliering. „Ik zet er meteen een grendel op", zei de boer grin nikend, ,,we hebben verplicht een Mof op de boerderij, hij slaapt in 't kamertje naast je! 't Is een kapper uit München. Maar als je 't slot er goed op doet, kan hij niet bij je en dat zal'ie wel willen, dus pas op!" Prachtig, maar nu naar Opa. ,,Opa, ik wil zo graag leren melken, m'n eigen kostje verdienen. En de boer komt bij u langs heeft hij beloofd. Hij ziet er heel betrouwbaar uit. M'n hartje bloedde want ik was dol op m'n opa. We hielden heel veel van elkaar. Maar van tante Mimi werd ik echt stapelgek. Dat zei ik niet, dat begreep opa ook wel. Ik moet even zeggen, dat ik haar later beter begreep. Ze leek zo bezeten toen en reageerde dat op mij af. Haar man was ondergedoken (hij was Direkteur van 't Provinciaal Friese Elektriciteitsnet en had dat stilgelegd, de Duitsers woedend). Hun oudste twee zoons, studenten, zaten in 't Friese verzet en waren toen al opge pakt, beiden met wapens bij zich. Deze twee neven van mij, Henk en Klaas, wer den later gefusilleerd. Arme tante, arme oom. Afschuwelijk, 23 en 21 jaar. - Nu naar boer Roorda. Heerlijk had ik het er. Wel even wennen. Om kwart voor vijf eruit, in de overall. Om vijf uur: eer ste ontbijt, thee met twee boterhammen. Na 't melken, tweede ontbijt, acht uur. Boukje hield niet van melken, leerde voor apothekersassistente in de stad (Leeuwarden). Onwennig was 't op 't melkkrukjc met één poot, daar klem je je been om heen. De pocpstaart in een ijze ren klem. Soms toch pats! in je gezicht, 't melken is een vingeroefening, knijpen van boven naar bence. Je handen invet ten, trits, irats. Eerst 't ene kwartier (twee spenen) lecgmelken, dan pas 't andere. Spannend, de koe voelt, dat je een beginneling bent. Wat een gepruts aan haar uier! Uit protest trapt ze mijn emmer om, alle kostelijke melk in de groep. Ik huil bijna. Maar de boer lacht en alle melkers en melkstcrs lachen mee. Dat gebeurt nu eenmaal als je 't voor 't eerst doet. Ze stellen me voor nu ook nog even 'de bolle' te melken. Ik denk aan een bolle koe, een dikke. „Moet dat?" vraag ik, „waar staat ze?" Ze brengen me met veel plezier naar de 'bolle'. Maar dat is de stier! Bolle is stier in 't Fries. Onthutst staar ik naar de enor me stier, die zijn 'dieet'" opslobbert, een emmer melk met twintig eieren! nog geen K.l.) De hele stal ligt dubbel van de lach. Dat was m'n vuurproef. Wel, en ik zorgde dat ik gauw weerbaar der werd. Als je geplaagd wordt, wil je ook terug kunnen plagen nietwaar? Dat werd in een hoog tempo Fries leren! Geen woord Hollands meer wilde ik horen. Nu de familie vond dat prachtig en hield zich eraan, „'t Wetter yn e tsjet- tel siedet Dieke, wol Dieke wol thee mait.sje?" (Het water in de ketel kookt Dieke, wil je wel even thee zetten). Het wees zich van zelf. Om die rare werkwoorden onder de knie te krijgen, kocht ik een Friese grammati ca in Leeuwarden. (Maitsje is maken, maar ik héb gemaakt: ik haw make). En wat kwam het me van pas! Je wordt ook meer 'eigen', ik werd echt de tweede dochter in huis. De avonden waren gezellig onder de olielamp, met z'n allen rorid de tafel. Er waren schapen, dus wol. Die sponnen we zelf en we breiden en praatten. De Duitser was ingekwartierd, dus er altijd bij. Boven op z'n kamertje was het te koud. Hij was een veertiger en heette Franz Schuhmacher. Ik zei altijd Herr Franz, boer Roorda nooit anders dan Herr Mof. De boer had niet echt een hekel aan hem, maar hij vond, dat hij niets te maken had in ons land, hij moest maar gauw weer ophoepelen naar z'n Heimat. Hij zinspeelde erop, dat het Duitse front ineenstortte en dat dat laat ste dus niet meer veraf was. Daarbij plaagde hij Herr Mof ontzettend graag. Haast elke avond was er 't zware gezoem in de lucht, in golven, van de honderden Engelse en Amerikaanse bommenwer pers. „Harkje, hark je" (hoor, hoor) zei de boer dan, „daar gaan ze weer. Naar Mün chen, denk ik". Daar woonde Herr Mof's vrouw en kinderen. „Nee, daar blijft niet veel van overeind". Gewoon alles in 't Fries. Ik moest dat dan in 't Duits verta len. En deze Franz had al een maag zweer! Der Franz hoorde bij 't 'paarden- volk', het waren allen afgekeurde front soldaten. Sommigen met afgevroren le dematen van 't Russisch front. Der Franz was thuis kapper en had natuurlijk net zoveel verstand van paar den als van 't achtereind van het varken, 't Front zakte nu zo snel ineen, dat ze op een moment weg zouden moeten vluch ten. Hoe? Ze waren niet gemotoriseerd. Ze ronselden nu alle paarden van alle boeren in de omtrek. Boer Roorda had een zeer grote stal. Daar werden paar- denboxen bij getimmerd en alle paarden kwamen bij ons te staan. En eigenwijs die kapper. Hij wist ineens alles van paarden. Boer Roorda kende alle paarden bij de naam en ook hun eigenaardighe den, zeg maar kuren. Dan zei hij: „Je moet de zwarte hengst niet te stijf vast binden vannacht, dan trapt hij z'n stalle tje in mekaar". Dieke, vertalen! Maar der Franz wist ganz genau hoe 't moest. 's Nachts een vreselijk lawaai in de stal. De zwarte had van zijn box nog slechts kachelhoutjes overgelaten. Uiterst grap pig vonden wij dat. Aan tafel at der Franz zijn eigen dieet, uit de Duitse keuken. Om 12 uur aten wij altijd aardappels zoveel je wou, een stuk je vlees (altijd rund) in roomboter gebra den. De boerin karnde zelf, maakte ook zelf kaas (tsies). Eén lepeltje ingemaakte groente en molkenbrij (van melk) of sup- penbrij (soepenbrij) van karnemelk. Nau welijks gebonden, een handje tarwe, ge malen erin. 's Zondags stond er soep op 't menu. Tot mijn stomme verbazing in plaats van pap, dus toe! Maar dat zeg jc niet, natuurlijk, 's Zondags gingen we ook naar 't kleine Hervormde kerkje op de terp. De dominee preekte in 't Fries, ik ging het steeds beter begrijpen. En wc zongen in 't Fries! Met rok van Boukje. in skibroek hoort niet vanzelf, 't Was er fijn. De kerst naderde. Ik mocht 's middags toch altijd al op pad, kocht dan stukjes boter bij boeren voor schapenwollen sokken. Die wilde ik naar huis sturen met opa's Stanfries. In de geleende (heel nux)i, met ruggesteunen) rugzak van een Amsterdamse vriendin. Ik had nu een rugzak vol heerlijkheden, boer Roorda deed er nog een flink zakje tarwe bij. En een stukje spek. Ik moest dus nu naar Leeuwarden en kreeg een keer vrij van 't melken. Kerstmis 1944, de meest merk waardige en heugelijke, die ik ooit ge- Oorlo!isprc,Ujc (uu^c^unpen door Engelse vliegtuigen, waar we op leefden') Het prinselijk gezm. vermeerderd door de geboorte van prinses Margriet. KerstmIs 1994 "/-Vfj -.,}., s»"*--,-;^?^.

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1994 | | pagina 6