J
Een historische terugblik, vijftig jaar geleden
Biz. 2
EILANDEN-NIEUWS
VRIJDAG 30 DECEMBER 1994
„Dieke toch, ik wist niet, dat 't zó erg
was", zegt Hilde, ,,in Amstelveen zag je
dat zo niet en ik was ook nog zo klein.
Wat verschrikkelijk". De mannen knik
ken, noch in Twente, noch in Zeeland
werd je zo met de lijdensweg van de oor
log gekonfronteerd. Kees werd zelfs een
halfjaar eerder bevrijd - wel met 't of
fer van de inundatie van 't arme Walche
ren die de weg naar Antwerpens haven
vrijmaakte - toen moest bij ons 't aller
ergste nog komen: de hongerwinter van
1944-1945!
„Ik vertel dit gauw af", zeg ik, „eigenlijk
is 't afschuwelijk om het op te halen,
maar 't geeft een beeld van die tijd. En 't
maakt óók duidelijk waarom ouders
zomaar op de bonnefooi hun kinderen de
deur uitdeden. God weet waarheen. Dat
doe je alleen in uiterste nood. Zoals jij en
je broertje, Hilletje. Zoals mijn broertjes
en zusje en ik. Weg, nog onbekende ver
ten tegemoet.
Nog twee dingen wil ik vertellen, dan ga
ik naar Friesland. De terreur van de woe
dende Duitsers en de ongelofelijke soli
dariteit van de Hollanders onder elkaar.
De terreur werd grimmig. Woedend wa
ren de Duitsers op dit eigenwijze Hol
landse 'rot'-volk, dat zich maar niet dis
ciplinair wilde onderwerpen, halsstarrige
Hollandse kaaskoppen, 't Verzet nam
toe, goed georganiseerd. Brughoofden en
munitiedepóts vlogen de lucht in,
wapens werden van hen gejat. Joden ver
borgen gehouden, bonkaarten voor on
derduikers grootscheeps vervalst, En
gelse radioberichten opgevangen en in
krantjes verspreid onder de mensen. Wij
wisten allen dat Stalingrad gevallen was,
dat de geallieerden na de invasie stevig
oprukten, dat 't Duitse front ineenzaktc.
Dat de Koningin ons dag in, dag uit,
moed in sprak: Geeft u 't nóóit op,
landgenoten, hoe zwaar het u ook moet
vallen, het einde is nabij, de overwinning
in*zicht!" Daarbij de schattige plaatjes
van onze prinsesjes in Canada, wc leef
den erop, uitgeworpen door vliegtuigen.
Terreur went nooit, 't blijft een horror
beeld op je netvlies. Ze sloegen tcx:, de
Duit.sers, fel en gemeen, gedreven door
machteloosheid. Nog zie ik de stoeten
arme Joden, mannen, vrouwen, kinderen,
oudjes, met een klein bundeltje kleren bij
zich, opgedreven als onwillige ezels,
luide kreten, klappen met geweerkolven.
Dan huil je geluidloos, je kunt niets
doen. Bij 't minste of geringste protest
vanuit het publiek, werden de geweerlo
pen op ons gericht.
Soms schoot 't verzet een belangrijke
Duitse hoge officier dood. Ik herinner
mij Ölschlagel. Die speciaal, omdat ik op
weg naar school op de hoek van de
Apollolaan twintig jonge mannen zag
liggen uit 't verzet, zónder vorm van pro
ces uit de gevangenis gehaald. Op de
stoep lagen ze daar, doodgeschoten,
represaille. Uren bleven ze daar liggen,
als 'waarschuwing' voor ons, het pu
bliek. -
Sorry hoor, dit was even heel erg, maar
't hoort wel bij mijn 'plaatje' van die
tijd. Je stopt 't weg overigens. Ik was
geloof ik al twintig jaar met Kees ge
trouwd, toen ik op een dag mijn mond
opendeed. Toen was ik pas overstuur,
weetje 't nog Kees? Kees weet het.
Wat mij als ongelofelijk positief heugt,
is de buitengewone solidariteit, die er
onder de mensen was. Je was allemaal
gelijk, of je nu rijk of arm was. Je vocht
allemaal samen voor één doel: overle
ven.
Er was een hele warme band tussen men
sen onder elkaar. Eén voorbeeldje. Op
een dag viel ik flauw in de rij voor de
centrale keuken. Je moest zo veel uren
staan in die ijzige kou, soms wel vier
uur. Met je emmertje, voor die vieze
pulp. Toen ik bijkwam, lag ik óp jassen
en ónder jassen. Daarnaast een paar bib
berende mannen in hun dunne truitjes.
Ze goten hete thee (van een santétablet)
in mijn mond en probeerden me stukjes
brood te voeren. Van hun ene boterham
op één dag! „Gaat 't weer een beetje,
meid? (op z'n Amsterdams). Blijf nog
maar effe lekker legge, hoor. Wor je al
warm?" Bibber-de-bibber in hun truitjes.
,,Dat was uniek en heel speciaal voor
'toen', 't is nooit meer teruggekeerd. Zo
eindig ik m'n Amsterdamse verhaal toch
nog met iets goeds, hè?
Hierna werd de honger zó erg, er was
gewoon niets meer te eten en van de cen
trale keuken kon je niet leven. We ver
hongerden. En nu zijn we op het punt,
waarop jouw vader en moeder kwamen,
Hilde: Kindjes de deur uit. Zo ver waren
mijn vader en moeder ook nu. Een oom
van ons was veeboer in Oudesluis onder
Schagen in Noord Holland. Daarheen
moesten mijn broertjes van twaalf lopen.
Dagen, nachten. Dan maar onderweg in
schuren slapen. Een paar stukjes opge
spaarde zeep mee om voor eten te ruilen
onderweg. Mijn zusje van acht mee met
iemand op een ouwe fiets, naar Alkmaar,
ook bij een oom en tante.
Ik met een andere tante (Tante Nel,
Hilde, je weet wel, zus van mijn vader,
een supergek mens, dat beloofde nog
wat!) op de houtenbandenfiets naar
Friesland. Bij Zwolle door de IJssellinie.
Ook zeep mee om te ruilen tegen eten
onderweg. Met de zegen van thuis, wat
zullen m'n ouders het vreselijk gevonden
nachtponnen". „Nu ja, dat hoefje niet zo
schaamteloos te demonstreren". „Nee
tante Nel, welterusten Tante Nel". „Nou
zeg", dacht ik, „ik ben zo mager als een
stuk brandhout, wat is er helemaal aan
mij te zien?"
Bleef drie dagen misselijk van dat ene
kopje soep, dus oppassen verder. Ik denk
aan jou, Hilde, met dat eerste dampende
vette bord eten voor je. Vreselijk hè, je
maag wil 't spel niet meer meespelen. En
dan ben je 'verwend!'
De volgende morgen, uitgezwaaid door
de tantens en de kinderen van het huis,
zagen we een witte wereld voor ons, dat
zou wel stevig trappen worden over de
Veluwe, maar wat was het mooi! Met
goeie moed togen we naar Hattem, de
hele Veluwe over - dichtbij Zwolle -
naar een hele leuke Oom en Tante, neef
jes en nichtjes. Een groot huis, dus wel
plaats voor even twee zieltjes erbij, 't
Voelde als een bevrijding na Amster
dam. De pittige lucht, och, en m'n tante
was heus heel grappig, alleen nog wat
Victoriaans, ze was vijf-en-twintig jaar
ouder dan ik. Mijn moeder was ook Vic
toriaans opgevoed, van 1898, ik wist er
alles van. Ik voelde me de koning te rijk
met een nieuwe skibroek en een leuk,
stevig windjack, van de zorgvuldig opge
spaarde textielpunten in ons gezin, m'n
broers nog een paar ribfluwelen broeken.
Schoenen van Tante Nel. Anders had
deze tocht niet gekund, het vroor nog
steeds, dat het kraakte. Handschoenen
hadden we van uitgehaalde iruienwol.
We wisten, dat als er gezoem in de lucht
alleen nog maar rechtdoor te rijden naar
Leeuwarden, naar 't huis van m'n groot
vader. Tante Nel zal dezelfde weg terug
gaan, kan dan nog een paar dagen op
haar verhaal komen in Hattem en de
voorraden mee naar huis nemen.
Nu goed, nog een nachtje slapen, in één
van die stapelbedden en dan Friesland-
waarts. „Die arme tante Nel, helemaal
alleen terug", denk ik nog, „langs die V2
raketbasis, over die eindeloze Veluwe",
dan val ik in slaap.
't Wordt een dolle tocht, bij Wolvega
een boerderij zoeken om te overnachten,
nu 'in den vreemde' dus. Ik móet 't even
vertellen, 't was zo leuk.
Wonder boven wonder vonden we vrij
gauw een aardige boer. Waren scherp
gecontroleerd - persoonsbewijzen! - bij
de IJssellinie, de grote brug over de
IJssel bij Zwollcrkerspel - mochten
door. In een mooie kamer bij de boer
samen in de bedstee. Een waskom met
lampetkan. En een emmer met deksel,
maar die stond onder die wastafel en die
zag Tante Nel niet. Enfin, 't hele ritueel
- dat sloeg ze nooit over - van poedelen
in haar blootje, spetteren, tanden poet-
.sen, rozenwater. De smetteloze nachtpon
aan, haarnetje op. Dit alles bij een kaars
in een kandelaber. „En nu jij". „Ja dag
hoor", zeg ik, „ik heb 't bed vast voorge-
warmd. Ik heb me al gewassen bij de
pomp op de deel" jok ik schaamteloos.
Middenin de nacht moet Tante Nel eruit,
ik verwachtte 't en lig dus bij 't achter
schot. Lucifers zoeken, kaars aan, waar
nu heen? Ze verdwijnt door de deur in
haar witte pon, met de kaars. Ze heeft de
(vervolg uit Kerstnummer)
hebben. Zag je die kinderen ooit levend
terug? Maar ja, 't moest, thuis gingen ze
zéker dood. Ze hielden nu thuis zes bon-
kaarten over, dat betekende meer brood.
De pulp tel ik niet mee.
Op naar Friesland nu dus! Halleluja, wat
stond ons te wachten? Ik vond 't stiek-
um, toch wel een heerlijk avontuur, weg
uit de troosteloosheid. Zwaar zwoegend
op de houten bandcnfiets, een lege maag
voorlopig nog. en met beschietingen
over de weg (van Engelse jagers op
Duitse Icgerauio's) op je buik in de grep
pels. Tante Nel natuurlijk vo' verrassin
gen, daar kon je van alles van verwach
ten. Op en top vrijgczcllin (haar huwelijk
duurde ooit drie maanden, toen hield ze
't voor gezien), tekenlerares op een defti
ge mei-sjesschool, every inch a lady, vol
decorum. Ze vond mij waarschijnlijk
even 'gek' als ik haar. Dat werd vast lol
lig, dacht ik, én lastig. En jawel hoor!
Ze zag mij uitsluitend als 'het kind',
sprak me ook aan met 'kind'. Dit kind
had echter al heel wat meegemaakt en
wist wel van wanten! Eerst naar een paar
deftige tantes in Amersfoort, die daar een
kindertehuis hadden. Heel gezellig en
nog zo normaal in een keurige slaapka
mer te overnachten. Ik merkte voor 't
eerst, dat ik niet meer tegen gewoon
'eten' kon. Van een kopje erwtensoep
dood-mis.selijk. „Je bent txik zo gulzig",
aldus m'n tante. „Ja hoor", ik liet 't maar
zo. Voelde me Joop ter Heul van Cissy
van Marxveldt. Wc sliepen op een
kamer. M'n tante ontvouwde een keurig
gestreken witte katoenen nachtpon met
kant aan hals en manchetten. Bette haar
gezicht met rozenwater. „Dat ze dat nog
had", dacht ik, „zeker een tank vol van
gehamsterd". Ik sliep in mijn hemd.
„Kind!" riep ze, „heb je geen ndchtpon?"
„Nee Tante Nel, ik was elf, t(x;n de oor
log begon, nu vijftien. Er is ondertussen
heel wat bijgekomen alleen géén
Amsterdam
was, moest je uitkijken en heel alert zijn.
Passeerden er op dat moment Duitse
legerwagens, dan was 't maar één duik-
vlucht naar beneden en de mitrailleurs
erop. Ze reden 't liefst in het donker,
zonder brandende koplampen. Dus mis
schien viel het mee. Je luisterde steeds
wel gespannen. Roggebrood mee van de
tantes, we aten ergens met onze voeten
in de greppel langs de kant. Gezellig,
amusante verhalen.
We kwamen door vele wit bepoederde
dorpjes, heel vredig. Maar ik dacht wel
bij Putten aan alle mannen en jongens
die daar afgevoerd waren naar concen
tratiekampen, weer als represaille, omdat
daar een belangrijke Duitser - ik meen
Rauter - geliquideerd was door het ver
zet. Het blééf oorlog tenslotte. We waren
nu al ver de Veluwe over, ongeveer ter
hoogte van Oldebrock. Het werd al sche
merig, opschieten dus. Zonder enige
waarschuwing zaten we ineens midden
in de gloed van een vuurkolom. Toen
een geweldige luchlverplaatsmg, je snak
te naar adem. Onder 't donderend geweld
stormden wc de greppel in. 't Was of de
wereld verging. Wat wij niet wisten en
hoe kon iemand thuis dit ook weten, was
dat hier een afvuurbasis was van V2
raketten op Londen! Vlakbij. M'n oom
in Hattem vertelde ons dit later.
Kleinschaliger, maar vergelijkbaar met
Cape Carnavcral in Amerika nu. waar
raketten de ruimte in geschoten worden.
Bevend en bibberend kwamen we einde
lijk in Hattem aan dodelijk geschrokken.
We zochten naar mijn Ooms huis, met 't
bekende strodak aan de Veldweg, het
'Heidehuis'. En jawel, daar zat de Duitse
Kommandantur in! Dat heb je er van als
je in zo'n mooie villa woont. Ze kozen
heus geen hutje op de hei uit. Waar
waren zij gebleven? We zochtenn in de
grote bostuin en daar stond een nissen-
hut. Hoera. Wat een ontvangst, zo wel
kom! En toch zaten ze daar hutje bij
mutje opeengepropt, vader, moeder en
vijf kinderen! M'n Oom goed bcxis uiter
aard op de Kommandantur die daar vor
stelijk in hun comfortabele gezellige huis
verbleven en zij met z'n allen in een nis-
senhut. Er was een lange tafel met ban
ken aan weerszij, vele stapelbedden tot
aan 't plafond. Een brandende olielamp
boven tafel - „Als de olie op is, haal ik
gewoon nieuwe aan de overkant, dat dur
ven ze me niet te weigeren!" - en een
heerlijk warme potkachel, brandend op
dennenhout blokken. En eten, want vele
bevriende boeren rondom in de omtrek.
Ik bepaal mij tot roggepap van geiten
melk en dat gaat goed. 't Is er dolgezel-
lig, „ook al kan je je kont niet keren",
zegt m'n oom. De volgende dag moet ik
er alleen op uit met pakjes opgespaard
zeeppoeder en blokken Sunlightzeep, om
tegen rogge en bonen te ruilen voor
thuis. Wel van harte meecten, maar toch
'zunig' met ruilen, merk ik. Mijn mooi
ste jurk van petrolekleurig fluweel, ook
voor de ruil helaas, wordt kritisch be
keken. Hij is 'verkleurd' zeggen ze nota
bene. Hard groen en hard blauw kennen
ze, niet die kleur ertussen in. Enfin, 't
levert nog een zak bruine bonen op,
ongesorteerd. Dus wij met z'n allen 's
avonds 'bonen pikken'. Oom boos, hij
zal die boer wel eens mores leren!"
Dan hoor ik ook, dat tante Nel nog mee
zal gaan tot Wolvega, Friesland in. Nog
verder ziet ze 't niet meer zitten, 't Arme
mens is doodversleten. Ik hoef dan
hele boerderij doorkruist op zoek naar
het toilet, vertelde ze mij. Nergens!"
„Mens, dan ga je toch in de groep achter
de koeien", mompelde ik, ,,die koeien
kijken er niet van op. En 't huuske staat
natuurlijk buiten op 't erf'. „Ja", dat zei
de biicr ook". Hij was wakker geworden
van 't gestommel en zei verbaasd: „Mar
dou hast toch een emmer!" „Maar waar
dan?" De boer kwam mee om hem aan te
wijzen in zijn lange jaeger onderbroek.
,,Sjuch!" (Kijk!) ,,0, maar moet ik nu
naast mijn nichtje" zomaar plassen op
een emmer? ,,Dou sjuchst mar" (ziet
maar), zei de boer, „woltercsten" (welte
rusten). Wie was er nu het 'kind'?
„Tante Nel, ik slaap. Naacht". Wat een
zalig mens toch hè?" Dan scheiden onze
wegen, de volgende morgen. Tante Nel
koopt nog wat boter van de boer en wc
zwaaien elkaar uit. „Zul je goed op jezelf
passen, niet met vreemde mannen mee
gaan?" vraagt ze nog bezorgd. „Ik niet",
zeg ik, „jij ook niet?" ..Kind!" roept ze
nog een keer.
Dag tante Nel. Op naar Ljouweri (Leeu
warden) naar m'n goeie lieve Opa Eriks.
Hij is al oud en ik vind 't er niet gezellig.
Het huis zit vol cvacué's en gestrande
familieleden. Een tante van mij zwaait
de scepter met ijzeren hand. Na een paar
weken bedden opmaken, vloeren dwei
len, ramen zemen - 't diensimei.sje. Alie,
wordt er verlegen van - emmers aardap
pels schillen, hoor ik van de hongerkin-
derlransporten uit Amsterdam. Met de
'Slanfries' op De Lemmer. Dat wil ik
gaan doen. Opa is commissaris van de
Stanfries (vrachtboten), 't vervoer er
heen met vrachtauto's zonder licht, 's
nachts. Opa eigenlijk heel bezorgd, ik
ben ,,nog maar" vijftien. Tante briesend,
dal zou mijn zuster nooit goed vinden
(mijn moeder). „Ik ga!" zei ik. „U kunt
mij niet tegenhouden". „Zo eigenwijs als
een bos wortels", hoorde ik nog en ik
ging. Ik vertelde hier al van, 't was span
nend enerzijds, hartverscheurend die
kinderen anderzijds. Tot wc beschoten
werden 's nachts. Toen werd 't te 'link'.
„We nemen nog een slaapmui.sje", vin
den de mannen, „om straks lekker op te
kunnen rusten, 't is mid-night intussen".
Och, verveel, ik jullie toch niet?" roep ik
onthutst, „ik ben zó in mijn verhaal, dan
vergeet je alles om je heen, foei!" „Maar
wij zijn net zo in het verhaal als jij
Dieke", zegt Hein allerliefst, ,,en wc
hebben het toch gcied samen, niet
Hilde?" Hij pakt haar hand. „En vertelde
je dit zo ooit aan Kees?" „Nee, welnee",
zeg ik. „Ik zei al: dit is eens, mar nooit
weer. Kees weet stukjs, meer niet".
Heerlijk, die gloeiend hete rumpunch.
goed voor kleine nipjes. Gesterkt zwoeg
ik verder.
Terug dus naar Leeuwarden. Opa en
tante Mimi. 't Werd nog erger dan eerst,
m'n handen zagen op den duur rood van
't schrobben en boenen. M'n enige leuke
'uitstapje' was melk halen bij een boer in
Cornjum (Kwaanjum op z'n Fries), zo'n
tien kilometer op de fiets iedere dag.
Heerlijk, 'n Gezellig terpdorpje, 't kerkje
bovenop de terp, mooie grote boerderijen
eromheen (veeboeren). Een piepklein lief
dorpje.
Op een dag besloot ik daar een boerderij
uit te zoeken, eerst nog stilletjes, om
daar m'n eigen kostje te verdienen.
Zoekt en gij zult vinden. De boer van de
melk wees me de boerderij van Boer
r-
Hylke Roorda met vrouw en één dochter
van zeventien. Wie weet?
Geweldig! Ik mocht meteen mee aan
tafel (12 uur 's middags) wel verlegen,
maar zeer vastberaden deed ik mijn
zegje. Ze zagen 't wel zitten met mij, ik
met hen. Dochter Boukje vond 't leuk! -
We zijn nü nog bevriend. -
Ik zou leren melken, de stal helpen rui
men, melk helpen zeven, de bussen
'himmelje' (schoonmaken). De boerin in
huis helpen, 's Middags vrij, 's avonds
weer melken (met de hand natuurlijk
nog). Om kwart voor vijf op, er waren
tachtig koeien en een fokstier. Twee
paarden, schapen in de 'ben' (schapen
stal) en vele kippen om te voeren. Ik in
de wolken terug naar Ljouwert. Kon de
volgende dag al komen. Een klein eigen
slaapkamertje op de vliering. „Ik zet er
meteen een grendel op", zei de boer grin
nikend, ,,we hebben verplicht een Mof
op de boerderij, hij slaapt in 't kamertje
naast je! 't Is een kapper uit München.
Maar als je 't slot er goed op doet, kan
hij niet bij je en dat zal'ie wel willen, dus
pas op!" Prachtig, maar nu naar Opa.
,,Opa, ik wil zo graag leren melken, m'n
eigen kostje verdienen. En de boer komt
bij u langs heeft hij beloofd. Hij ziet er
heel betrouwbaar uit. M'n hartje bloedde
want ik was dol op m'n opa. We hielden
heel veel van elkaar. Maar van tante
Mimi werd ik echt stapelgek. Dat zei ik
niet, dat begreep opa ook wel. Ik moet
even zeggen, dat ik haar later beter
begreep. Ze leek zo bezeten toen en
reageerde dat op mij af. Haar man was
ondergedoken (hij was Direkteur van 't
Provinciaal Friese Elektriciteitsnet en
had dat stilgelegd, de Duitsers woedend).
Hun oudste twee zoons, studenten, zaten
in 't Friese verzet en waren toen al opge
pakt, beiden met wapens bij zich. Deze
twee neven van mij, Henk en Klaas, wer
den later gefusilleerd. Arme tante, arme
oom. Afschuwelijk, 23 en 21 jaar. -
Nu naar boer Roorda. Heerlijk had ik het
er. Wel even wennen. Om kwart voor
vijf eruit, in de overall. Om vijf uur: eer
ste ontbijt, thee met twee boterhammen.
Na 't melken, tweede ontbijt, acht uur.
Boukje hield niet van melken, leerde
voor apothekersassistente in de stad
(Leeuwarden). Onwennig was 't op 't
melkkrukjc met één poot, daar klem je je
been om heen. De pocpstaart in een ijze
ren klem. Soms toch pats! in je gezicht,
't melken is een vingeroefening, knijpen
van boven naar bence. Je handen invet
ten, trits, irats. Eerst 't ene kwartier
(twee spenen) lecgmelken, dan pas 't
andere. Spannend, de koe voelt, dat je
een beginneling bent. Wat een gepruts
aan haar uier! Uit protest trapt ze mijn
emmer om, alle kostelijke melk in de
groep. Ik huil bijna. Maar de boer lacht
en alle melkers en melkstcrs lachen mee.
Dat gebeurt nu eenmaal als je 't voor 't
eerst doet. Ze stellen me voor nu ook
nog even 'de bolle' te melken. Ik denk
aan een bolle koe, een dikke.
„Moet dat?" vraag ik, „waar staat ze?"
Ze brengen me met veel plezier naar de
'bolle'. Maar dat is de stier! Bolle is stier
in 't Fries. Onthutst staar ik naar de enor
me stier, die zijn 'dieet'" opslobbert, een
emmer melk met twintig eieren! nog
geen K.l.) De hele stal ligt dubbel van de
lach. Dat was m'n vuurproef.
Wel, en ik zorgde dat ik gauw weerbaar
der werd. Als je geplaagd wordt, wil je
ook terug kunnen plagen nietwaar? Dat
werd in een hoog tempo Fries leren!
Geen woord Hollands meer wilde ik
horen. Nu de familie vond dat prachtig
en hield zich eraan, „'t Wetter yn e tsjet-
tel siedet Dieke, wol Dieke wol thee
mait.sje?"
(Het water in de ketel kookt Dieke, wil
je wel even thee zetten). Het wees zich
van zelf.
Om die rare werkwoorden onder de knie
te krijgen, kocht ik een Friese grammati
ca in Leeuwarden. (Maitsje is maken,
maar ik héb gemaakt: ik haw make). En
wat kwam het me van pas! Je wordt ook
meer 'eigen', ik werd echt de tweede
dochter in huis.
De avonden waren gezellig onder de
olielamp, met z'n allen rorid de tafel. Er
waren schapen, dus wol. Die sponnen we
zelf en we breiden en praatten. De
Duitser was ingekwartierd, dus er altijd
bij. Boven op z'n kamertje was het te
koud. Hij was een veertiger en heette
Franz Schuhmacher. Ik zei altijd Herr
Franz, boer Roorda nooit anders dan
Herr Mof. De boer had niet echt een
hekel aan hem, maar hij vond, dat hij
niets te maken had in ons land, hij moest
maar gauw weer ophoepelen naar z'n
Heimat. Hij zinspeelde erop, dat het
Duitse front ineenstortte en dat dat laat
ste dus niet meer veraf was. Daarbij
plaagde hij Herr Mof ontzettend graag.
Haast elke avond was er 't zware gezoem
in de lucht, in golven, van de honderden
Engelse en Amerikaanse bommenwer
pers. „Harkje, hark je" (hoor, hoor) zei de
boer dan, „daar gaan ze weer. Naar Mün
chen, denk ik". Daar woonde Herr Mof's
vrouw en kinderen. „Nee, daar blijft niet
veel van overeind". Gewoon alles in 't
Fries. Ik moest dat dan in 't Duits verta
len. En deze Franz had al een maag
zweer! Der Franz hoorde bij 't 'paarden-
volk', het waren allen afgekeurde front
soldaten. Sommigen met afgevroren le
dematen van 't Russisch front.
Der Franz was thuis kapper en had
natuurlijk net zoveel verstand van paar
den als van 't achtereind van het varken,
't Front zakte nu zo snel ineen, dat ze op
een moment weg zouden moeten vluch
ten. Hoe? Ze waren niet gemotoriseerd.
Ze ronselden nu alle paarden van alle
boeren in de omtrek. Boer Roorda had
een zeer grote stal. Daar werden paar-
denboxen bij getimmerd en alle paarden
kwamen bij ons te staan. En eigenwijs
die kapper. Hij wist ineens alles van
paarden. Boer Roorda kende alle paarden
bij de naam en ook hun eigenaardighe
den, zeg maar kuren. Dan zei hij: „Je
moet de zwarte hengst niet te stijf vast
binden vannacht, dan trapt hij z'n stalle
tje in mekaar". Dieke, vertalen! Maar der
Franz wist ganz genau hoe 't moest.
's Nachts een vreselijk lawaai in de stal.
De zwarte had van zijn box nog slechts
kachelhoutjes overgelaten. Uiterst grap
pig vonden wij dat.
Aan tafel at der Franz zijn eigen dieet,
uit de Duitse keuken. Om 12 uur aten wij
altijd aardappels zoveel je wou, een stuk
je vlees (altijd rund) in roomboter gebra
den. De boerin karnde zelf, maakte ook
zelf kaas (tsies). Eén lepeltje ingemaakte
groente en molkenbrij (van melk) of sup-
penbrij (soepenbrij) van karnemelk. Nau
welijks gebonden, een handje tarwe, ge
malen erin. 's Zondags stond er soep op
't menu. Tot mijn stomme verbazing in
plaats van pap, dus toe! Maar dat zeg jc
niet, natuurlijk, 's Zondags gingen we
ook naar 't kleine Hervormde kerkje op
de terp. De dominee preekte in 't Fries,
ik ging het steeds beter begrijpen. En wc
zongen in 't Fries! Met rok van Boukje.
in skibroek hoort niet vanzelf, 't Was er
fijn.
De kerst naderde. Ik mocht 's middags
toch altijd al op pad, kocht dan stukjes
boter bij boeren voor schapenwollen
sokken. Die wilde ik naar huis sturen
met opa's Stanfries. In de geleende (heel
nux)i, met ruggesteunen) rugzak van een
Amsterdamse vriendin. Ik had nu een
rugzak vol heerlijkheden, boer Roorda
deed er nog een flink zakje tarwe bij. En
een stukje spek. Ik moest dus nu naar
Leeuwarden en kreeg een keer vrij van 't
melken. Kerstmis 1944, de meest merk
waardige en heugelijke, die ik ooit ge-
Oorlo!isprc,Ujc (uu^c^unpen door Engelse vliegtuigen, waar we op leefden')
Het prinselijk gezm. vermeerderd door de geboorte van prinses Margriet.
KerstmIs 1994
"/-Vfj
-.,}., s»"*--,-;^?^.