EIIIVriDEI1-l1IEUli/5 De vergeten zalmvisserij van Ouddorp Personeel en Direktie wensen u een gezellig uiteinde en een voorspoedig en gezond 1995 Wij starten het nieuwe jaar met een Dinsdag 3 januari 9.00 uur start uitverkoop 4e Blad VRIJDAG 30 DECEMBER 1994 No. 6363 door Keesje Bok Als eilandbewoners weten wij allen dat een gedeelte van de bevolking zijn bestaan zocht in de visserij. Reeds vele eeuwen lang hebben mensen hier hun bestaan in gevon den. Als wij in de oudheid denken dan lezen wij dat reeds in het jaar 1100 de mensen hier met kleine scheepjes vanaf Vissershoek ter haringvangst gingen. Deze scheepjes noemde men slabbers. De grote moeilijkheid was hoe deze vis goed te houden. En pas toen de persoon Jan Machiel Duffel hier in Ouddorp het haringkaken uitvond, pas toen kon men de vis langer goed houden. Het was in de jaren 1415 dat men hier met haring be gon. Dus wel iets later dan Beukelszoon in Biervliet die overleed in 1397. Maar voor deze omgeving was hij de uitvin der. Op zijn grafsteen in de Ned. Her vormde Kerk van Ouddorp is zijn naam en een haringnet en kaakmes afbeeld. Alle stenen in de Ned. Hervormde Kerk zitten onder een houten vloer en zijn dus niet zichtbaar. De ontwikkeling op het gebied van de vissersvaartuigen ging steeds voort. Van de kleine houten vaartuigen is onze vloot veranderd in een van de grootste en mo dernste vloten van Europa. Door alle eeuwen heen is op allerlei manieren ge probeerd om de vis uit het water te ha len. In onze grote zee-armen kwamen ook verschillende soorten vis voor, ook de enorm snelle zalm, thans nog ver krijgbaar in blik, maar dat is niet de zalm zoals die vroeger hier werd gevangen. Door overlevering is mij bekend dat hier al in 1856 zgn. Weervisserijen werden gemaakt, deze zalmvisserijen waren groot van omvang. De eerste werden zelfs gemaakt van roggestro. Bij laag water werd een geul in het slik gegraven, daar werd het roggestro in gezet en met latten aan beide zijden stevig vast ge maakt. Later ging men over op rijshout, dat moest berken hakhout zijn en een enkele eiken er door heen. In het begin van 1900 werd het flink aan gepakt er kwam een stal (weervisserij) aan de Kilhaven in Ouddorp een aan de Steenweg en een aan de Boerepolder. Verder was er nog een op Melissant, Herkingen en een op Battenoord. De plaats waar zo'n stal moest komen speelde een grote rol. Het slik moest aflopen, met liefst een stroomgeul er door en er moest water blijven staan in de haak. Op de aangegeven tekening zullen wij eerst de benaming noemen. De gehele opbouw was van rijshout, dit noemde men 'de risse'. Vanaf de dijk werd er be gonnen met het ingraven of inspuiten van het rijshout. Een risse werd aan beide zijden met slieten bij elkaar gehou den. A is de dijk. B is de landrisse. C is de zeerisse. D is de haak. E is de Vee. F is de kering. G is het sleepnet. De lengte van de landrisse bedroeg plm. 400 meter van de zeerisse 700 a 800 meter en dan nog de haak van 200 meter. Alles bij elkaar was het ongeveer IVz kilometer. Als de winter weer voorbij was dan begon het grote werk. In februari begon men met de grote her stelwerkzaamheden. Het ene jaar of het ander maakte soms een groot verschil. De vernielingen door storm en ijs waren soms erg. Er moest eerst in Brabant rijs hout worden gekocht. Met schepen kwam het rijshout naar de haven en werd daar gelost. Dit rijshout werd weer over geladen in een blazer, plm. 150 bossen. Dan voer de blazer met hoog water uit de haven naar de plaats waar de weervisse rij stond. Het schip ging daar voor anker en wachtte op laag water. Dan kwam het schip op het slik te zitten en de beman ning wachtte tot het werkvolk met lies laarzen aan bij het vaartuig kon komen. Moeite voor werkvolk behoefde je niet te doen. Het was getijwerk, dus dat kon zijn heel vroeg of heel laat, als het maar licht was. En dan bovendien was het voor dat natte en zware werk een dubbe le dag geld a 2,00 per getij terwijl toen het dagloon 1,00 was. Het waren alle maal bossen rijshout met 12 takken erin, deze moest men aan het vaartuig dragen naar de risse waar ze verwerkt moesten worden. Dat gebeurde met spaden, gra ven dus. De laatste jaren gebeurde het ook met een pomp (kattekop), deze per ste het water door de slang naar een ijze ren buis met een haakse bocht er aan, al spuitend werd de grond los gemaakt en werd de tak erin gedrukt, plm. 75 cm. diep, dan werden er aan beide zijden slieten (lange dunne takken) aangebon den met gedraaide tenen. Er moest hard gewerkt worden, want als het water weer op kwam moest alles weer aan boord zijn en de manschappen weer aan de dijk. Het vaartuig bleef zo lang wachten tot dat het vlot kwam en zette dan weer koers naar de haven, waar de manschap pen weer aanwezig waren om het schip weer met rijshout te laden voor de vol gende dag. En zo ging dat door tot de gehele stal weer hersteld was. Als zo'n risse er dan in zat moest hij helemaal nog met fijn rijshout worden opgestopt dat er (vanuit het stal) zo weinig mogelijk vis door kon glippen. Het was een zeer koud en nat werk, want in februari kon het nog vriezen, als laat ste werk werd het sleepnet nog geplaatst. De hoofdzaak van deze weervisserij was de zalm, de andere kleine vissoorten was maar een heel klein deel van de inkom sten. De kleine vissoorten waren bot, schar, haring, ansjovis, rog, pijlstaart en geep enz. Als dan in februari de vangst begon, dan kwam allereerst de grote winterzalm. Waar die zalm vandaan kwam en waar ging die naar toe? De zalm kwam uit de Noordzee en ging de rivieren op tot diep in Duitsland om daar in de zijrivieren hun kuit te schieten. Alvorens dat dit ging gebeuren verble ven ze eerst een tijd in onze zeegaten om gewend te worden van zout aan zoet water. Ze kwam dus het Brouwersha- vense gat in en kwamen met hoog water 7.ALMWEER.YJ55ERId IN DE ZEELLWSEWATEREN BIJ OU.DDORP naar binnen maar gingen met zakkend water weer terug naar zee. Juist als ze weer naar ze wilde, kwamen ze achter de haak terecht, de ebbe was dan al zo sterk dat die ze verder de stal in deed. Door hun instinkt wilden ze met de ebbe mee naar zee, maar de val van het water ging snel door en kregen ze de kans niet meer om, om de haak te komen. Hij moest dus in de stal blijven en het water viel al meer weg, hij zocht dan ook de diepste plekken op waar hij nog kon zwemmen. Als het water goed weg ging werd zijn oppervlaktewater steeds minder. En hij kon dus nu de stalvisser afwachten. Dit werk heeft mijn vader 36 jaren uitgeoe fend. Het was een werk dat per getij moest gebeuren, dus als hij 's middags één uur ging vissen dan moest hij er 's nachts ongeveer twee uur weer zijn. Zo'n visbeurt duurde ongeveer 2Vi uur. Als het dan tijd was om te gaan vissen dan moest je de lieslaarzen of een waadpak aan en een jutezak mee nemen. Vroeger gebeurde dat lopend, later ging men per fiets met een grote bagagedrager voorop. Aangekomen bij de stal moesten de laar zen worden aangetrokken, de jutezak op de rug en een stevig stokje van een Vi meter en het schepnet dat hing op een paaltje op de dijk. Dan ging men al wa dende door het water vanaf de dijk, langs de risse. Als er vis in de stal zat kon men dat di- rekt aan de meeuwen zien. Het ging in hoofdzaak om de zalm. En als echte zalmvisser kon je aan de rimpeling van het water al zien of er zalm aanwezig was. Als je hem zag na deren dan moest je altijd proberen tegen de stroom te scheppen, even met je laar zen door de modder draaien dan werd het water troebel en dat was je kans. Als hij nog flink water had en je schepte een paar keer mis dan kon je het wel verge ten. En dan moest het sleepnet er aan te pas komen wat dus een heel werk was. Een zalm is zeer snel en als ondeskundi ge denk je dat er wel 3 of 4 in zitten, ze keren zich zo snel. En dan bleek het er toch maar één te zijn. Eenmaal in het schepnet, u weet het oude spreekwoord het neusje van de zalm. Nu komt het stokje van Vi meter voor de dag, en hoe sterk dat een zalm ook is, een tik op de neus en het is afgelopen. Meestal verbleven de meeste zalmen in de haak, dat was hun laatste ontvluch- tingspoging. Als het water slecht wegging en er veel wind stond, dan werd het werk erg be moeilijkt, of ging in zijn geheel niet. In het voorjaar ving men de winterzal men. Deze wogen van de 20 tot 30 pond. Na de maand mei kwamen de zomerzal- men en die wogen van de 8 tot 15 pond. De zalm werd op Ouddorp heel zelden gegeten, ze was voor de gewone mens veel en veel te duur, 2,50 tot 4,00 per pond. Het spreekwoord zegt: zalm of steur komt zelden voor de deur. De grootste vangst per getij ooit op Ouddorp in een stal gevangen waren 12 stuks; de zwaarste zalm gevangen in de Ouddorpse stallen woog 52 pond. Voor zover ik weet is er ook driemaal een steur in gevangen. De laatste is gevangen in april 1911 en woog 180 pond. De zalmvangst bedroeg meestal per getij een of twee of drie, maar ook vele malen géén. Dan werd er ook nog wat kleine vis ge vangen, dat bracht weinig op. 10 grote haringen voor een dubbeltje. Als je eind mei 100 zalmen gevangen had dan werd dat een goed seizoen. Als men met de zalm thuis kwam dan werd die zo snel mogelijk in een langwerpige tenen mand verpakt in stro, later ging er ook ijs bij. Voor dat de RTM reed moest men de mand op de kruiwagen zetten en gaan lopen naar de Stellendamse boot. Later ging dat per RTM, zij moest zo snel mogelijk naar Rotterdam. Aan het Kralingse veer, daar was de grote zalm afslag. Want ook in Holland, op de rivie ren werd op zalm gevist. Het was heel mooi werk met mooi weer en overdag, maar met regen en storm in de donkere nacht moest je er ook op tijd wezen. Want het water wachtte niet. De tenen manden voor het vervoer van de zalmen kon je aanvragen bij de Jong Kralingseveer, deze kwamen dan in pak ken van 8 manden mee met de RTM. Men moest dan maar afwachten wat je zalm op de afslag opbracht. Overdag kon je het vangen wel alleen af, maar zodra het donker werd moest je het met 2 personen doen, want iemand moest de verlichting dragen. Die bestond uit een eenvoudige stallantaam, dat was dus de gehele verlichting. Als jongetje van 9 jaar moest ik in het donker, al met vader mee, want een lan taarn kon je al gauw dragen. Anders moest vader iemand anders meenemen en dat kostte 1 gulden per nacht, dat moest ik maar verdienen. Ook gingen er nog al eens huisvaders in de nacht mee, ze kregen dan wat kleine vis, wat voor het gezin heel wat was. Zo gingen we dan naar de zomer toe, maar dan kwam er meer werk in de stal. Het groene blad dat in de zomer in grote hoeveelheden in het water groeit, ging zich dan overal in de risse vastvlechten, zo erg soms dat het water er niet vol doende meer door kon. Het water in het stal stond dan omdat het niet weg kon stromen, zo'n 20 centime ter hoger. Dit zocht dan zijn uitweg; in een ogenblik was er dan een geweldig gat in de bodem, en op het laagst ging een stuk risse omver. Daarom moest je met laag water zoveel mogelijk van dat groene blad verwijderen dat het water er weer doorheen kon. Dit moest dan zo snel mogelijk gemaakt worden, zodat het volgende tij de risse weer dicht was en het vissen weer gewoon door kon gaan. Gedurende het gehele visseizoen moest er van alles gebeuren, de risse moest weer bijgebonden worden, steeds kijken of er door de stroom geen gat bij kwam, als dat gebeurde werd er bij zakkend water een zandzak in gestopt. Het vis-seizoen was ongeveer in oktober afgelopen. Het sleepnet, schepnet en de fuik die in de punt van land en zeerisse stonden werden naar huis vervoerd. En dan moesten we maar afwachten wat er in de winter ging gebeuren. Als het hard vroor dan kraakte de risse en ging er veel van verloren, ook als het hard vroor en het ijs vast vroor aan de risse werden er hele stukken uit de grond gelicht als het water weer hoog kwam. Al dat rijshout spoelde dan weg en verdween in zee. Als dan de werkzaamheden in het voor jaar weer begonnen dan was dat meestal een groep mannen die dit werk al jaren deed. Zij waren geheel met de werk zaamheden op de hoogte. Deze visserij werd meestal door dezelfde families uit geoefend. Het begon vroeger met de namen Breen en Mastenbroek maar ook vele jaren door de Mieroppen, Human en Kees heel bekend, het gehele geslacht Bezuyen, de zonen van Simen Bezuyen, de familie Van der Bok, Aren Jan en Piet en als laatste H. v. d. Linde. Het is een visserij die voor goed verdwenen is. Alleen de oudste mensen kunnen dit alles nog goed herinneren en ik hoop dat dit voor onze jeugdige vissers die thans met modern vistuig werken even een blik is geweest in vroegere tijden. C. van der Bok Weststraat 9, Ouddorp Tel. (01878) 1333 DAVERENDE OPRUIMING

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1994 | | pagina 13