lllllllIP^ |||i|i|||||l:ii|iiiË |||il||ig||ii|i: illilljllllllliir, „Ik was bijna ziek van heimwee naar thuis, naar pappa en mamma", vertelt Hilde verder en er was geen post. Ze wisten zelfs niet eens waar ik was. Pas later, met de bevrijding. Als de poes er niet geweest was, was ik denk ik, echt ziek geworden. De poes was warm en zacht, ik vertelde haar alles en stopte mijn hoofd in haar vacht. En dan spon ze zo lief, denk ik ook blij met mij, alle kusjes en aaitjes. Ze was mijn grote troost". Peinzend voegt zij er aan toe: „Pierie was m'n steun en m'n toeveriaat, waarvan het spingeluid door m'n wang m'n ziel intrilde en zo mijn hart ver warmde. Pierie was alles en ze begreep alles van mij". We zijn diep onder de indruk. „Ik stel voor om nog maar eens een fles kerst wijn te laten aanrukken!" roept Hein. „Maar verveel ik jullie niet?" vraagt Hilde ongerust. „Kind toch!" roepen wij, we luisteren ademloos. Hoe was 't verder daar, je leven van iedere dag?" „Nu, in de keuken gebeurde alles, daar was een stookfornuis, er werd gekookt, gegeten, gewassen. Eén keer per week] op zaterdag, werd ik van top tot teen gewassen op 't aanrecht. Ik had geen schorten bij me, foei! De paar jurkjes, die ik bij me had in dat kleine valiesje, werden te 'zondags' bevonden. De shan tung zijden manchetten en kraagje wer den er voor door de week afgetomd, zon dags er weer opgezet, voor mee naar de kerk. „Waar kwam nou zo'n kind van daan? met alleen maar zondagse jurkjes en géén schorten?" hoorde ik ze zeggen in 't Fries. Dat leerde ik vlug, ook op school en op de zondagsschool. Zondag zaten we in de 'mooie' kamer, wat ik heel vreemd vond. De familie zat bij zichzelf 'op visite'. Alles glom en blonk daar, hagelwitte vitrages, 't was er kil en 't rook een beetje muf. Je mocht er niet spelen, alleen stil zitten, met thee en koekjes, visite en een hele hoop geklets. Ik zat daar te kijk. Naar de kerk vond ik heerlijk, hoewel ik van de Friese dienst niet veel begreep. De orgelmuziek en de zang vond ik prachtig, 't Was ook de enige muziek, die ik hoorde. Thuis was er altijd mu ziek, verhaaltjes vertellen of voorlezen deden ze nooit, dat miste ik erg. 't Was een hard werkende, recht toe, recht aan familie. Kinderfantasieën? ,,No non sens", zouden we nu zeggen. „Als we weer vlees gaan eten, mag ik dan mee naar de slager?" vroeg ik een keer. „On dankbaar kind, krijg je soms niet ge noeg?" keef Beppe onmiddellijk. Ik vond alleen de slager zo vriendelijk en de Makkumer tegeltjes in de slagerij zo mooi. Maar zoiets geks zeg je natuurlijk niet. Béng! Mond dicht, hoofd in Pierie's vacht. De Zondagsschool in Irnsum. En dan was er nog Omke (Oompje), een oude vrijgezel in een klein huisje verder op aan de dijk, altijd lief, altijd vrien delijk, een sukerbolletje, en veel verha len. Hij was eigenlijk vrij vies en smerig, met wratten om en op zijn neus en als oorbellen aan zijn grote flaporen. Hij had een oranje lint voor mij, dat zou ik met de bevrijding krijgen, zei hij met glinste rende pretoogjes. Hij 'streek' het zonder bout, d.w.z. hij maaJcte de kreukels met spuug glad en wond het verliefd om een fles. Oranje! Het ging nog even de kast in. Lik, lik, lik, aan z'n vingers. Ja, hij was eigenlijk vreselijk vies, peinsde Hilde, maar dat deerde mij in het minst niet. Hij straalde warmte uit als een kacheltje en daar koesterde ik mij aan. 't Mooiste was: ik vond hem helemaal niet vies!" „Je had dus poes Pierie en je had Omke, verder niemand die lief voor je was?" „Nou, ik mocht om de dag met Sietske naar de boerderij verderop, in 't land. De melk roomde Siets af en daar kamde ze boter van. Een dikke tarwesnee met eigen gemaakte boter erop vond ik op den duur van al het eten nog het lekker ste. - Maar op die boerderij vond ik 't zo mooi en gezellig. Een lamp met een gordijntje van melkwitte kraaltjes boven tafel, hij brandde altijd. De boerin was hartelijk, ik mocht altijd even met m'n wijsvinger langs de kraaltjes tinkelen. Sietske meende 't goed, ze nam me altijd mee, Coba en de anderen waren veel stuurser. Op een dag kwam er nog een meisje uit Amsterdam, Treesje. Dat werd mijn vriendinnetje. Pas later, met de bevrij ding ontdekte ik nog een Joods meisje uit Amsterdam. Maar ik was half Joods, dus dachten ze, dat hoeft niet, die is toch anders. Jammer hè, en raar. Ik was eigenlijk best trots op mijn Joodse kant. Pappa's familie was heel muzikaal, later hoorde ik, dat veel kunstenaars Joods waren, wetenschappers, professoren. Dat die allemaal uitgeroeid moesten worden! - En tóén kwam er die dag in mei, dat alle vlaggen en 't oranje te voorschijn gehaald werden, we waren vrij! Er reden tanks door het dorp met khaki-kleurige soldaten, helmen op met netjes erover, takjes erin. Juichend en zwaaiend naar iedereen, reepjes chocola en sigaretten uitdelend, een joelende menigte. Met 't volle emmertje kwamen Sietske en ik net van de boerderij, toen ons een auto achterop reed. Ik mocht 't emmertje dragen. De auto was legergroen met een witte ster en stopte opeens naast ons. Ik keek erin: ,,0, o, mien Heit en mien Mem!" Dit kind stortte zich naar binnen door 't open portier met emmertje en al, 'Heit' en 'Mem' ónder de melk, in wee paar hunkerende armen. Wat een weer zien! Melk en traantjes. Wat was 't lang geweest zonder pappa en mamma. Treesje snikkend, haar ouders waren er nog niet. Waar had pappa zo gauw die auto vandaan, hij was weer helemaal terug, vol verrassingen! Bij de familie Riemersma was de be groeting heel hartelijk. Tot mijn stomme verbazing - 't was zo opeens! - werd onder 't gepraat mijn valiesje weer inge pakt, ik mocht mee naar huis! 's Avonds zou ik weer in ons eigen huis zijn, in Amstelveen. Ik was sprakeloos, wierp mij op Pierie, ik knuffelde haar haast huilend en vertelde haar, dat ik echt weg moest maar altijd aan haar zou denken. Ze spinde zo begrijpend. Dat was 't eer ste afscheid, dat me echt iets dééd, de poes. Maar ik moest nog langs school, de juf van de verhaaltjes op zondagsschool, én Omke. Och, wat een afscheid was dat! Hij hield zijn armen wijd open en ik kroop op zijn schoot. „Mien Ijeave lytse famke (mijn lieve kleine meisje), kom bij Omke". Ik kuste zijn hele lieve smoe zelige wrattengezicht met wel honderd kusjes, kroop dicht tegen zijn borst met de morsige trui. Tot pappa en mamma's ontsteltenis en afgrijzen! „Mien Ijeave bem (m'n lieve kind), whet scil Omke dy missen (wat zal...)!" Plechtig haalde hij 't plat 'gestreken' oranje spuuglint uit de kast, dat was mijn afscheidscadeau. Ik vond 't heel erg. Bij de Riemersma's was 't gauw gebeurd, handjes geven en dank je zeggen en dag! Pappa heeft ze wel goed bedacht, daar waren ze blij mee. Dag Irnsum, op naar Broek op Langendijk, waar mijn broertje Sieg was. Hij had 't ook goed gehad, maar droeg een levenslang trauma met zich mee van 't mee door hem verzorgde en vertroetelde varken, dat daarna zonder sentimenten op de boerderij geslacht werd. Tja, zo gaat het nu eenmaal op 't platteland. Bij 't mooie bruine karbo- naadje op je bord denkt vrijwel geen enkele stedeling ooit aan 't gillende var ken, dat voor jou het loodje legde. „C'est la vie de cochon ('t varkensleven): snel eindig." ,,En hoe was je thuiskomst, Hil, vreemd?" „'t Was of ik jearen was weg geweest, heel raar alles, maar heel heer lijk, 't Fijnste was gewoon jezelf te kun nen zijn, niet aldoor te hoeven denken: „Doe ik iets raars of zeg ik iets raars?" „En dan die heerlijke badkamer en die verrukkelijke, schone, mooie, witte wc! Ik voelde me ais een prinses op een troon. Idioot hè? een gewone wc! 't Malste was trouwens, dat ik alleen nog maar Fries kon spreken, niemand sprak in Irnsum 'Hollands', ook op school en in de kerk niet". „Ik wéét 't nog", herinner ik me opeens, we waren allemaal net terug, je was bij ons in de tuin en een kind tilde onze poes op aan zijn buik. „Och", riep jij: „Krekt oan 't buukske, jouw 'm hjir!" (geef hem hier!) Hein vindt 't kostelijk. „Ik kan 't me nauwelijks voorstellen", lacht hij, onze Friese Hilde!" „Was 't met jou ook zó erg, Dieke?" „Jawol hjear", zeg ik (ja hoor), „maar een taal naast de mijne". „Wat zal poes Pierie je gemist hebben", zeg ik peinzend. „En 't ouwe Omke!" roepen we allemaal. „Pappa hield nog wel kontakt", vertelt Hilde, „en we hoor den, dat én Omke én Pake én Beppe vrij spoedig daarna zijn overleden. En dat was dan mijn verhaal", zegt Hilde, „zien jullie nou dat 't stomvervelend was, nau welijks de moeite waard?" „Nou nee", vinden wij, „'t was een boei end avontuur van een klein meisje met een naamkaartje om haar hals. Dank je Hilde!" - We zitten zo prettig hier in dit hoekje op de boot, zo rustig, en zo ple zierig onder elkaar, 't is heel fijn. En je kom elkaar zo ongemerkt zó nader. „Zullen we niet even een rondje doen langs de verschillende orkesten?" opper ik hoopvol. „O nee Dieke, jij kom er niet onderuit hoor, de beurt is aan jou! Je wou zeker ook nog even de show gaan bekijken en de nachtfilm in de bioscoop zaal, nee, meisje, brand maar los". „Maar niet zó", zegt Kees, „'t is nu mijn beurt voor een fles wijn". „Nu OK", zegt Hein, „en dan nemen we er wat knabbel- hapjes bij, de patrijs en de plumpudding zijn al een aardig eindje gezakt, bij jullie toch ook?" 't Is heel feestelijk, we 'bezatten' ons niet, een fles wijn met z'n vieren is niet overdadig en we drinken genietend ons glaasje. 'Op Friesland' nu. Ja zeg ik. „Op 't Heitelan, Fryslan boppe!" (bo ven). „Wel", zeg ik, „heel erg in details dat gaat niet, dan komen we vannacht niet meer in onze kooien. Ik zal 't net als Hilde meer in telegramstijl doen, flitsen, als 't nodig is iets meer toegelicht. Oei, hoe moet ik nu beginnen? Help me eens op weg". ,,De oorlog begon", zeggen de beide mannen, ,,'t was 10 mei 1940! Hoe maakte jij dat mee?" Het grote meisje Dieke vertelt haar verhaal Wat is groot? Ik was helemaal nog niet gróót. Een paar daagjes voor die nacht van de negende op de tiende mei elf geworden, toen barstten alle verschrik kingen van het bombardement op Schip hol, vlakbij, los. Jij bent van juni, hè Hil- letje en je moest dus nog vier worden. Ik dus net elf, natuurlijk ervaar je de dingen dan anders, je bent je meer bewust. Dat is ons verschil tussen groot en klein meisje. De intocht van het Duitse leger, direkt na de capitulatie - en wat hadden die Hol landse jongens heldhaftig gevochten, als kerels tegen die grote overmacht! - heeft een onuitwisbare indruk op me gemaakt. Die triomferende bevelhebbers voorop in open legerauto's, dan de tanks en tot slot die nooit eindigende straf marcherende grijze colonnes van manschappen, de in gekeepte helmen, de dreun van die hon derden, nee duizenden leren laarzen. Wat zouden we later de pest krijgen aan het geluid van die zwaar beslagen laarzen. Daarmee begon alles. De Koningin (Wil- helmina) was weg, naar Engeland (Lon den), 't Goeie mens wou helemaal niet weg, maar de regering wist haar te over tuigen, dat ze toch geïnterneerd zou wor den door de Duitsers en dat ze in Londen veel meer waard zou zijn voor haar volk. En dat was ook zo. Ze sprak ons gewel dig bemoedigend toe via de (verboden!) Engelse radio, liet zich voortdurend in lichten over de toestanden hier via gehei me zenders (levensgevaarlijk) en ontving elke Engelandvaarder, die wist te ontko men. Als 't Koningsschap in feite alleen nog maar een symbool is, dan was zij dat in levenden lijve. Onze Willemien. Die arme Koning Leopold van België blééf, hij werd dus echt geïnterneerd en was de hele oorlog monddood voor zijn volk. Ik geef jullie nu flitsen, tot aan Friesland. Luchtalarm, bombardementen, nu van Engelse jagers op het 'Duitse' Schiphol. Vreselijke jagergevechten in de lucht. Die zilveren sterretjes van een Engelse jager 's nachts in de schijnwerpers. Wij smeken, dat ze eruit mochten komen, 't Zware geschut rondom ons heen. Dat weet jij ook nog vast wel Hilde, onze huizen dreunden en schudden, op 300 m. stond dat geschut met van die dreunende zware klappen. ledere nacht was 't 'feest'. Een Engelse jager stortte op de laatste rij huizen achter onze Lagere School, hij had nog geprobeerd 't wei land te bereiken, drie meter daarnaast. Veel doden. Je begon nu de oorlog te 'voelen'. Thuis werd ons ingeprent nooit te laten merken, dat we niet Duitsgezind waren, nooit over de stiekeme radio te praten in de kast, waar mijn vader naar Londen luisterde, 't Verraad van NSB- ers lag overal op de loer. Je vader zou dan opgepakt worden en nooit meer terugkomen. Wij waren 'op ons dood'. Weet je nog Hilde, dat kleine Petertje de Gidts, net zo oud als jij, ook vier, uit ons buurtje luidkeels op straat bazuinde 'Paria Londra, paria Londra!'. De Ita liaanse uitzending zat vlak voor de Ne derlandse op de Engelse radio. O, o. Pe tertje vond 't vast prachtig klinken. Zijn ouders vielen bijna flauw van ontzetting. Er kwamen de Bekanntmachungen: auto's, als je er één had toen, inleveren. Jouw vader stopte zijn Citroen toen Jong zijn in Amsterdam. onder de grond, Hil, wat was mijn oom Siegfried toch een slimmerik. Alleen, wij kinderen, hoorden dat pas met de bevrij ding! Veel beter natuurlijk, wij konden 't zo nooit per ongeluk verklappen. Jullie en ons koper, jullie tafel, onze ketels en vijzels en krissen, gingen mee de grond in. Goed zo! 't Koper moesten ze hebben om kogels van te maken en mitrailleur hulzen. Nou 't onze dus niet. Onze fiet sen werden wel ingepikt. Doodonschul- dig naar Amsterdam fietsend, was er hal verwege de Amstelveenseweg een Duit se stelling. Hand omhoog, dag fiets! Zo eenvoudig ging dat. Een vergoeding? Nee Hein, daar hadden ze nog nooit van gehoord. Wel een verklaring op hun Bekanntmachungen. Hou je vast: ze waren hier gekomen om ons te 'beschüt- zen' (te beschermen) tegen de geallieer den en deze dingen, die ze van ons jatten - dat was een foute zienswijze! - was eenkleine 'bijdrage' van het Nederlandse volk aan haar eigen bescherming, door hen uitgevoerd. Hè, geef me nóg maar een glaasje, ik word weer helemaal woest. Er kwamen de razzia's. De grote weg werd aan twee kanten afgezet. Alles aan jonge, maar ook oudere mannen, op die weg - 't was een valkuil - werd opgepikt om in Duitse fabrieken te gaan werken. En dan de overvallen huis aan huis. Onderdui kers alom, in de 'geheime' bergplaats, vaak onder de grond, bij de watermeter. Hè, hè, willen jullie 't nog horen, 't is niet leuk!" ,,Maar jij beleefde het als jong meisje, dat willen we toch graag horen, 't Is een soort oorlogsdocumentaire, gezien door jouw ogen. En we beleefden 't allemaal weer anders. Kees op Noord Beveland, Hein in Twente, Amsterdam blijft toch wel een verhaal apart. Er gebeurde veel waar wij geen weet van hebben". „Nou goed, soms is 't rot, ik waarschuw jullie maar vast. Ik ging pas toen 't op z'n allerergst was naar Friesland. Daar voor gebeurde er nog heel veel. Ik vertel 't één keer en daarna nooit weer". „O.K. wij luisteren". „Goed, eerst nog wat leuke dingen. We hadden nog genoeg te eten, ook al door Pap's gehamster. Brood met gebakken appeltjes mee naar school, lekker. M'n kleren pasten nog en m'n schoenen waren nog heel. In wat voor vodden we nog zouden lopen, wisten we nog niet. Ik was in die tussentijd een klein lyceïstje Die lange ijswinters. geworden, ging naar 't Hervormd Ly ceum in Amsterdam, elke dag met de trein. Nog een lange vlechtenmeisje toen. Met de eerste vriendjes en nieuwe vriendinnen gezellig en leuk soms roeien op de Vinkeveense plasen, soms naar de bios in de stad. We legden aan op kleine eilandjes in de plassen, die dreven en soms kantelden, grote pret. 't Water, glas helder, kon je zo drinken - geen spoor nog van vervuiling! - we plukten bra men, zwemmend vanuit 't water. In de bios zagen we Zarah Leander, Hans Moser en Theo Lingen, Heinz Ruh- mann, Maria Schneider en Wolff Albach Retty, de moeder en vader van de latere Romy Schneider (Sissy). We gingen altijd na het journaal van 'Duitsland wint op alle fronten'. Later moest je alles zien, anders mocht je er niet in. Toen gingen we niet meer. 's Winters maakten we eindeloze schaats tochten over 't ijs van de plassen, in lange rijen vrienden 'aan de stok', zalig, 't Vroor dat het kraakte in die oorlogs winters. Maar er waren nog kolen, de kachel brandde thuis heerlijk. Hoé heer lijk dat was beseften we later pas! Ik zat op athletiek, we zwommen in 't zwem bad aan de Heilige weg, vlak achter de Kalverstraat en ik ging deftig op dansles. Noch geen koutje aan de lucht, zul je zeggen. Dat was ook zo, ik vertel het voor 't kontrast, het onheil, dat boven onze nog niets vermoedende hoofden hing. „En nu ga ik eerst even een frisse neus halen aan dek, want er komt nog meer ergs. En jullie willen 't horen! Gaan jul lie mee?" Aan dek is 't fris, wij diep in de kragen, 't heeft zo iets geruststellends, het zachte geruis van de scheepsmotoren, de maan, die even om de wolken heen piept, de schuimsporen van de boot, wit in 't don kere water. Engeland lijkt op de kaart zo dichtbij, maar 't is toch nog een hele nacht varen. Hilde en ik pakken elkaars hand vast. Al die ontboezemingen ook! Logisch eigenlijk, dat we nooit spraken over onze ervaringen, 't Zijn geen praat jes, voor even bij de koffie. Een oorlog grijpt diep in in een mensenleven, of je nu jong bent of oud. Hoe diep, dat reali seer je je pas als je terugblikt, alles sa menvat. En nu in onze tijd levend, hoe andere mensen dit ervaren in weer nieu we oorlogen helaas, 't Is goed om hier eens even bij stil te staan, met alle luxe van nu om ons heen, alles wat zomaar kan. 't Wordt voor ons een merkwaardi ge kerstreis. Van diepe bezinning ener zijds, van weer vrolijk en onbezorgd ver der gaan anderzijds. Die toevallige ont moeting is misschien wel zo bedoeld, zoiets weet je nooit. We voelen ons in elk geval heel verbonden nu. ,,Ik ben weer gesterkt!" roep ik vrolijk, „terug naar de kajuit". We 'doen' nu een klein soupertje, heer lijk en gezellig. En dat kan allemaal zomaar, toen 'eens' dus was dat heel anders. „Weer een flits. Er kwam: de spoorweg staking in september '43. En hoe juich ten we die toch allemaal toe, het eerste gróte teken van verzet tegen de Duitsers, van alle spoorwegmannen. Petje af, zó georganiseerd! Maar er volgde een krasse Duitse tegen maatregel. Geen treinen? Géén voedsel- transport meer naar de grote steden. Geen kolen. Wat dat betekende zouden we voelen. Geen aardappels meer, geen broodgraan, geen vlees, geen vet of boter, geen melk, geen eieren, geen brandstof. Geen suiker, koffie of thee. Dat werd verschrikkelijke armoe. Alle hamstervoorraden bij ieder een raakte natuurlijk na drie jaar schoon op. Wij hadden nog wel wat knolletjes, prei en wortels uit de tuin, maar de men sen in de stad niet. Met onze ondernemende moeder - mijn vader had in september '43 kinderver lamming gekregen, een dwarslaesie - gingen we in 't najaar aren lezen en aard appels wroeten op de gerooide akkers, in de nacht in spertijd. De akkers lagen naast Schiphol, 't Was uiterst gevaarlijk, op 't bevel 'Halt!' zouden we stokstijf moeten blijven staan, anders werd er iiiiiiiiliiiiiiirt. gericht geschoten. En er waren de bom bardementen! Plat op je buik in de grep pels, terwijl de wereld boven je hoofd verging. Mijn vader in angst en beven alleen thuis met m'n kleine zusje. - Dat werd de man één aardappel per dag tot ze op waren. Tarwekoekjes van meel uit de koffiemolen, met water, 't Vet was cacaoboter van stiftjes voor je lippen van de drogist. Dit alles werd bereid op ons kleine biscuitblikkacheltje bovenop de kachel, ook die vieze, bittere bietenpulp- stroop, ik ruik het nog, die weeë, zoete geur. Dat was ons 'zoet'. Gefilterde wé- genpekel ons 'zout'. Als jouw vader plotseling, soms opdook uit zijn schuiladres Hilde - zo gevaarlijk, zonder Jodenster natuurlijk! - dan kwam hij soms ineens met een worst, als een tovenaar. Hij vergaat nooit zijn gehan dicapte vriend, onze vader. De nood sloeg toe. Ik ging eerst nog melk halen op de laatste overgebleven fiets met houten banden, heel ver, achter Schiphol, bij een boer. Maar ik moest daarvoor door een Duitse stelling, vragen of ik mocht passeren. Maar je begrijpt, die kerels vonden 't maar al te leuk elke avond zo'n jonge, flinke meid van in middels vijftien jaar, op een presenteer blaadje. Het werd te 'link', geen melk meer. Broertjes nog te klein, m'n moeder haar handen vol. Vader ging naar 't zie kenhuis in de stad, elke dag twee uur lopen heen en twee uur terug. De winter zette in met felle vorst en 't bleef vriezen tot eind maart! Sneeuw en ijs en geen kolen. Geen elektriciteit meer, een drijverpitje op een dun laagje raapolie in een kopje water. Geen gas. In de ijzige kou uren in de rij voor de cen trale keuken. Va 1. bietenpulp per persoon met zoute bonen of kroten erdoor. Eerst nog één bruine bonenbrood per persoon per week, later een half. Eén sneetje in- geklonken brood per dag. We vochten om de kruimels! Die honger werd vreselijk. Eerst was 't nog de gezonde honger van ,,hè, wat heb ik een trek', wij kinderen in de groei natuurlijk. Maar dat werd nu een niet aflatend knagend gevoel van binnen, je werd er duf en dof van. De bietenpulp hielp niet. Nooit zeiden we „ik heb zo'n honger", we hadden 't immers allemaal? Een appeltje was al een feest! De kou was 't meest monsterlijk. Het dreef de mensen tot pure wanhoop. Alles wat van hout was werd gesloopt. Ven sterbanken, tuinameublementen, alles ging eraan. Hoge, fraaie bomen verdwe nen geruisloos midden in de nacht, in spertijd. Vanaf acht uur 's avonds tot zes uur 's morgens was 't verboden buiten te zijn, er werd dan geschoten. Naar 't Lyceum elke dag werd heel zwaar. Geen trein, dus lopen, fiets te gammel. Twee uur heen, twee uur terug. Etensblikje met bietenpulp bij je. Soms liften met een schillenboer. Schoenen kapot, kartonnetjes erin. Ik liep vaak op blote voeten, ook 's winters, in de stad deed ik ze weer aan. Je kleren versleten, je was in de groei. Mijn overgooiertje van toen ik twaalf was, liet ik zakken tot heuphoogte (dun genoeg), een truitje erover. Dun jasje, bibber-de-bibber. Later om de drie weken portie huiswerk halen. De school sloot, geen kolen, lera ren ondergedoken. Amsterdam werd vreselijk om aan te zien, een totale 'verloedering'. Anders dan nu met de verloedering van de over vloed, de junks en de drugs. Dit noem ik decadentie. Wij gingen terug naar de Middeleeuwen. Alle vensterbanken waren al gesloopt van de huizen, bomen omgehakt, de tramrails nu ook overal opgebroken om de houtblokjes, waar de rails op rustten er van onder te slopen, de trams reden toch niet meer. De vuilnis werd niet meer opgehaald (goddank was er nog geen plastic!), dat lag in lange wallen aan weerskanten van de straten. De grachten werden niet meer doorgespoeld en stonken. De pompen van de riolering werkten niet meer en dus liep je op vele plaatsen door een vieze enkelhoge drab. En dan die arme scharminkelige mensen, zo vermagerd in hun versleten dunne jas jes, schoenen met touwtjes bij elkaar gebonden. Hun wangen ingevallen, diepe, holle oogkassen. Overal bedelen de kinderen. De tv-beelden van nu van die Afrikaanse stammen, dat was Amsterdam. Maar bij ons vroor het er ook nog bij! De doden werden niet meer begraven - en er bezweken er zoveel - geen kisten, geen doodgravers, die het werk nog konden doen in de bevroren grond. Ze werden opgestapeld in de Westerkerk. Tot ééns de bevrijding. Wanneer? In dat opzicht (conservatie) was 't gelukkig, dat het zo hard vroor. Och, en ik hield zo van Amsterdam, het deed je hart zeer, die totale onttakeling, die ontreddering". (wordt vervolgd) Dieke Schippers-Vaarzon Morel Vic^

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1994 | | pagina 19