lllllllIP^
|||i|i|||||l:ii|iiiË
|||il||ig||ii|i:
illilljllllllliir,
„Ik was bijna ziek van heimwee naar
thuis, naar pappa en mamma", vertelt
Hilde verder en er was geen post. Ze
wisten zelfs niet eens waar ik was. Pas
later, met de bevrijding. Als de poes er
niet geweest was, was ik denk ik, echt
ziek geworden. De poes was warm en
zacht, ik vertelde haar alles en stopte
mijn hoofd in haar vacht. En dan spon ze
zo lief, denk ik ook blij met mij, alle
kusjes en aaitjes. Ze was mijn grote
troost". Peinzend voegt zij er aan toe:
„Pierie was m'n steun en m'n toeveriaat,
waarvan het spingeluid door m'n wang
m'n ziel intrilde en zo mijn hart ver
warmde. Pierie was alles en ze begreep
alles van mij".
We zijn diep onder de indruk. „Ik stel
voor om nog maar eens een fles kerst
wijn te laten aanrukken!" roept Hein.
„Maar verveel ik jullie niet?" vraagt
Hilde ongerust. „Kind toch!" roepen wij,
we luisteren ademloos. Hoe was 't verder
daar, je leven van iedere dag?"
„Nu, in de keuken gebeurde alles, daar
was een stookfornuis, er werd gekookt,
gegeten, gewassen. Eén keer per week]
op zaterdag, werd ik van top tot teen
gewassen op 't aanrecht. Ik had geen
schorten bij me, foei! De paar jurkjes,
die ik bij me had in dat kleine valiesje,
werden te 'zondags' bevonden. De shan
tung zijden manchetten en kraagje wer
den er voor door de week afgetomd, zon
dags er weer opgezet, voor mee naar de
kerk. „Waar kwam nou zo'n kind van
daan? met alleen maar zondagse jurkjes
en géén schorten?" hoorde ik ze zeggen
in 't Fries. Dat leerde ik vlug, ook op
school en op de zondagsschool. Zondag
zaten we in de 'mooie' kamer, wat ik
heel vreemd vond. De familie zat bij
zichzelf 'op visite'. Alles glom en blonk
daar, hagelwitte vitrages, 't was er kil en
't rook een beetje muf. Je mocht er niet
spelen, alleen stil zitten, met thee en
koekjes, visite en een hele hoop geklets.
Ik zat daar te kijk.
Naar de kerk vond ik heerlijk, hoewel ik
van de Friese dienst niet veel begreep.
De orgelmuziek en de zang vond ik
prachtig, 't Was ook de enige muziek,
die ik hoorde. Thuis was er altijd mu
ziek, verhaaltjes vertellen of voorlezen
deden ze nooit, dat miste ik erg. 't Was
een hard werkende, recht toe, recht aan
familie. Kinderfantasieën? ,,No non
sens", zouden we nu zeggen. „Als we
weer vlees gaan eten, mag ik dan mee
naar de slager?" vroeg ik een keer. „On
dankbaar kind, krijg je soms niet ge
noeg?" keef Beppe onmiddellijk. Ik vond
alleen de slager zo vriendelijk en de
Makkumer tegeltjes in de slagerij zo
mooi. Maar zoiets geks zeg je natuurlijk
niet. Béng! Mond dicht, hoofd in Pierie's
vacht.
De Zondagsschool in Irnsum.
En dan was er nog Omke (Oompje), een
oude vrijgezel in een klein huisje verder
op aan de dijk, altijd lief, altijd vrien
delijk, een sukerbolletje, en veel verha
len. Hij was eigenlijk vrij vies en smerig,
met wratten om en op zijn neus en als
oorbellen aan zijn grote flaporen. Hij had
een oranje lint voor mij, dat zou ik met
de bevrijding krijgen, zei hij met glinste
rende pretoogjes. Hij 'streek' het zonder
bout, d.w.z. hij maaJcte de kreukels met
spuug glad en wond het verliefd om een
fles. Oranje! Het ging nog even de kast
in. Lik, lik, lik, aan z'n vingers. Ja, hij
was eigenlijk vreselijk vies, peinsde
Hilde, maar dat deerde mij in het minst
niet. Hij straalde warmte uit als een
kacheltje en daar koesterde ik mij aan. 't
Mooiste was: ik vond hem helemaal niet
vies!"
„Je had dus poes Pierie en je had Omke,
verder niemand die lief voor je was?"
„Nou, ik mocht om de dag met Sietske
naar de boerderij verderop, in 't land. De
melk roomde Siets af en daar kamde ze
boter van. Een dikke tarwesnee met
eigen gemaakte boter erop vond ik op
den duur van al het eten nog het lekker
ste. - Maar op die boerderij vond ik 't
zo mooi en gezellig. Een lamp met een
gordijntje van melkwitte kraaltjes boven
tafel, hij brandde altijd. De boerin was
hartelijk, ik mocht altijd even met m'n
wijsvinger langs de kraaltjes tinkelen.
Sietske meende 't goed, ze nam me altijd
mee, Coba en de anderen waren veel
stuurser.
Op een dag kwam er nog een meisje uit
Amsterdam, Treesje. Dat werd mijn
vriendinnetje. Pas later, met de bevrij
ding ontdekte ik nog een Joods meisje
uit Amsterdam. Maar ik was half Joods,
dus dachten ze, dat hoeft niet, die is toch
anders. Jammer hè, en raar. Ik was
eigenlijk best trots op mijn Joodse kant.
Pappa's familie was heel muzikaal, later
hoorde ik, dat veel kunstenaars Joods
waren, wetenschappers, professoren. Dat
die allemaal uitgeroeid moesten worden!
- En tóén kwam er die dag in mei, dat
alle vlaggen en 't oranje te voorschijn
gehaald werden, we waren vrij! Er reden
tanks door het dorp met khaki-kleurige
soldaten, helmen op met netjes erover,
takjes erin. Juichend en zwaaiend naar
iedereen, reepjes chocola en sigaretten
uitdelend, een joelende menigte.
Met 't volle emmertje kwamen Sietske
en ik net van de boerderij, toen ons een
auto achterop reed. Ik mocht 't emmertje
dragen. De auto was legergroen met een
witte ster en stopte opeens naast ons. Ik
keek erin: ,,0, o, mien Heit en mien
Mem!" Dit kind stortte zich naar binnen
door 't open portier met emmertje en al,
'Heit' en 'Mem' ónder de melk, in wee
paar hunkerende armen. Wat een weer
zien! Melk en traantjes. Wat was 't lang
geweest zonder pappa en mamma.
Treesje snikkend, haar ouders waren er
nog niet. Waar had pappa zo gauw die
auto vandaan, hij was weer helemaal
terug, vol verrassingen!
Bij de familie Riemersma was de be
groeting heel hartelijk. Tot mijn stomme
verbazing - 't was zo opeens! - werd
onder 't gepraat mijn valiesje weer inge
pakt, ik mocht mee naar huis! 's Avonds
zou ik weer in ons eigen huis zijn, in
Amstelveen. Ik was sprakeloos, wierp
mij op Pierie, ik knuffelde haar haast
huilend en vertelde haar, dat ik echt weg
moest maar altijd aan haar zou denken.
Ze spinde zo begrijpend. Dat was 't eer
ste afscheid, dat me echt iets dééd, de
poes. Maar ik moest nog langs school, de
juf van de verhaaltjes op zondagsschool,
én Omke. Och, wat een afscheid was dat!
Hij hield zijn armen wijd open en ik
kroop op zijn schoot. „Mien Ijeave lytse
famke (mijn lieve kleine meisje), kom
bij Omke". Ik kuste zijn hele lieve smoe
zelige wrattengezicht met wel honderd
kusjes, kroop dicht tegen zijn borst met
de morsige trui. Tot pappa en mamma's
ontsteltenis en afgrijzen! „Mien Ijeave
bem (m'n lieve kind), whet scil Omke dy
missen (wat zal...)!" Plechtig haalde hij
't plat 'gestreken' oranje spuuglint uit de
kast, dat was mijn afscheidscadeau. Ik
vond 't heel erg. Bij de Riemersma's was
't gauw gebeurd, handjes geven en dank
je zeggen en dag!
Pappa heeft ze wel goed bedacht, daar
waren ze blij mee. Dag Irnsum, op naar
Broek op Langendijk, waar mijn broertje
Sieg was. Hij had 't ook goed gehad,
maar droeg een levenslang trauma met
zich mee van 't mee door hem verzorgde
en vertroetelde varken, dat daarna zonder
sentimenten op de boerderij geslacht
werd. Tja, zo gaat het nu eenmaal op 't
platteland. Bij 't mooie bruine karbo-
naadje op je bord denkt vrijwel geen
enkele stedeling ooit aan 't gillende var
ken, dat voor jou het loodje legde. „C'est
la vie de cochon ('t varkensleven): snel
eindig."
,,En hoe was je thuiskomst, Hil,
vreemd?" „'t Was of ik jearen was weg
geweest, heel raar alles, maar heel heer
lijk, 't Fijnste was gewoon jezelf te kun
nen zijn, niet aldoor te hoeven denken:
„Doe ik iets raars of zeg ik iets raars?"
„En dan die heerlijke badkamer en die
verrukkelijke, schone, mooie, witte wc!
Ik voelde me ais een prinses op een
troon. Idioot hè? een gewone wc! 't
Malste was trouwens, dat ik alleen nog
maar Fries kon spreken, niemand sprak
in Irnsum 'Hollands', ook op school en
in de kerk niet".
„Ik wéét 't nog", herinner ik me opeens,
we waren allemaal net terug, je was bij
ons in de tuin en een kind tilde onze poes
op aan zijn buik. „Och", riep jij: „Krekt
oan 't buukske, jouw 'm hjir!" (geef hem
hier!) Hein vindt 't kostelijk. „Ik kan 't
me nauwelijks voorstellen", lacht hij,
onze Friese Hilde!" „Was 't met jou ook
zó erg, Dieke?" „Jawol hjear", zeg ik (ja
hoor), „maar een taal naast de mijne".
„Wat zal poes Pierie je gemist hebben",
zeg ik peinzend. „En 't ouwe Omke!"
roepen we allemaal. „Pappa hield nog
wel kontakt", vertelt Hilde, „en we hoor
den, dat én Omke én Pake én Beppe vrij
spoedig daarna zijn overleden. En dat
was dan mijn verhaal", zegt Hilde, „zien
jullie nou dat 't stomvervelend was, nau
welijks de moeite waard?"
„Nou nee", vinden wij, „'t was een boei
end avontuur van een klein meisje met
een naamkaartje om haar hals. Dank je
Hilde!" - We zitten zo prettig hier in dit
hoekje op de boot, zo rustig, en zo ple
zierig onder elkaar, 't is heel fijn. En je
kom elkaar zo ongemerkt zó nader.
„Zullen we niet even een rondje doen
langs de verschillende orkesten?" opper
ik hoopvol. „O nee Dieke, jij kom er niet
onderuit hoor, de beurt is aan jou! Je
wou zeker ook nog even de show gaan
bekijken en de nachtfilm in de bioscoop
zaal, nee, meisje, brand maar los".
„Maar niet zó", zegt Kees, „'t is nu mijn
beurt voor een fles wijn". „Nu OK", zegt
Hein, „en dan nemen we er wat knabbel-
hapjes bij, de patrijs en de plumpudding
zijn al een aardig eindje gezakt, bij jullie
toch ook?"
't Is heel feestelijk, we 'bezatten' ons
niet, een fles wijn met z'n vieren is niet
overdadig en we drinken genietend ons
glaasje. 'Op Friesland' nu. Ja zeg ik.
„Op 't Heitelan, Fryslan boppe!" (bo
ven).
„Wel", zeg ik, „heel erg in details dat
gaat niet, dan komen we vannacht niet
meer in onze kooien. Ik zal 't net als
Hilde meer in telegramstijl doen, flitsen,
als 't nodig is iets meer toegelicht. Oei,
hoe moet ik nu beginnen? Help me eens
op weg".
,,De oorlog begon", zeggen de beide
mannen, ,,'t was 10 mei 1940! Hoe
maakte jij dat mee?"
Het grote meisje Dieke
vertelt haar verhaal
Wat is groot? Ik was helemaal nog niet
gróót. Een paar daagjes voor die nacht
van de negende op de tiende mei elf
geworden, toen barstten alle verschrik
kingen van het bombardement op Schip
hol, vlakbij, los. Jij bent van juni, hè Hil-
letje en je moest dus nog vier worden. Ik
dus net elf, natuurlijk ervaar je de dingen
dan anders, je bent je meer bewust. Dat
is ons verschil tussen groot en klein
meisje.
De intocht van het Duitse leger, direkt na
de capitulatie - en wat hadden die Hol
landse jongens heldhaftig gevochten, als
kerels tegen die grote overmacht! - heeft
een onuitwisbare indruk op me gemaakt.
Die triomferende bevelhebbers voorop in
open legerauto's, dan de tanks en tot slot
die nooit eindigende straf marcherende
grijze colonnes van manschappen, de in
gekeepte helmen, de dreun van die hon
derden, nee duizenden leren laarzen. Wat
zouden we later de pest krijgen aan het
geluid van die zwaar beslagen laarzen.
Daarmee begon alles. De Koningin (Wil-
helmina) was weg, naar Engeland (Lon
den), 't Goeie mens wou helemaal niet
weg, maar de regering wist haar te over
tuigen, dat ze toch geïnterneerd zou wor
den door de Duitsers en dat ze in Londen
veel meer waard zou zijn voor haar volk.
En dat was ook zo. Ze sprak ons gewel
dig bemoedigend toe via de (verboden!)
Engelse radio, liet zich voortdurend in
lichten over de toestanden hier via gehei
me zenders (levensgevaarlijk) en ontving
elke Engelandvaarder, die wist te ontko
men. Als 't Koningsschap in feite alleen
nog maar een symbool is, dan was zij dat
in levenden lijve. Onze Willemien.
Die arme Koning Leopold van België
blééf, hij werd dus echt geïnterneerd en
was de hele oorlog monddood voor zijn
volk.
Ik geef jullie nu flitsen, tot aan Friesland.
Luchtalarm, bombardementen, nu van
Engelse jagers op het 'Duitse' Schiphol.
Vreselijke jagergevechten in de lucht.
Die zilveren sterretjes van een Engelse
jager 's nachts in de schijnwerpers. Wij
smeken, dat ze eruit mochten komen, 't
Zware geschut rondom ons heen. Dat
weet jij ook nog vast wel Hilde, onze
huizen dreunden en schudden, op 300 m.
stond dat geschut met van die dreunende
zware klappen. ledere nacht was 't
'feest'. Een Engelse jager stortte op de
laatste rij huizen achter onze Lagere
School, hij had nog geprobeerd 't wei
land te bereiken, drie meter daarnaast.
Veel doden. Je begon nu de oorlog te
'voelen'. Thuis werd ons ingeprent nooit
te laten merken, dat we niet Duitsgezind
waren, nooit over de stiekeme radio te
praten in de kast, waar mijn vader naar
Londen luisterde, 't Verraad van NSB-
ers lag overal op de loer. Je vader zou
dan opgepakt worden en nooit meer
terugkomen. Wij waren 'op ons dood'.
Weet je nog Hilde, dat kleine Petertje de
Gidts, net zo oud als jij, ook vier, uit ons
buurtje luidkeels op straat bazuinde
'Paria Londra, paria Londra!'. De Ita
liaanse uitzending zat vlak voor de Ne
derlandse op de Engelse radio. O, o. Pe
tertje vond 't vast prachtig klinken. Zijn
ouders vielen bijna flauw van ontzetting.
Er kwamen de Bekanntmachungen:
auto's, als je er één had toen, inleveren.
Jouw vader stopte zijn Citroen toen
Jong zijn in Amsterdam.
onder de grond, Hil, wat was mijn oom
Siegfried toch een slimmerik. Alleen, wij
kinderen, hoorden dat pas met de bevrij
ding! Veel beter natuurlijk, wij konden 't
zo nooit per ongeluk verklappen. Jullie
en ons koper, jullie tafel, onze ketels en
vijzels en krissen, gingen mee de grond
in. Goed zo! 't Koper moesten ze hebben
om kogels van te maken en mitrailleur
hulzen. Nou 't onze dus niet. Onze fiet
sen werden wel ingepikt. Doodonschul-
dig naar Amsterdam fietsend, was er hal
verwege de Amstelveenseweg een Duit
se stelling. Hand omhoog, dag fiets! Zo
eenvoudig ging dat. Een vergoeding?
Nee Hein, daar hadden ze nog nooit van
gehoord. Wel een verklaring op hun
Bekanntmachungen. Hou je vast: ze
waren hier gekomen om ons te 'beschüt-
zen' (te beschermen) tegen de geallieer
den en deze dingen, die ze van ons jatten
- dat was een foute zienswijze! - was
eenkleine 'bijdrage' van het Nederlandse
volk aan haar eigen bescherming, door
hen uitgevoerd.
Hè, geef me nóg maar een glaasje, ik
word weer helemaal woest. Er kwamen
de razzia's. De grote weg werd aan twee
kanten afgezet. Alles aan jonge, maar
ook oudere mannen, op die weg - 't was
een valkuil - werd opgepikt om in
Duitse fabrieken te gaan werken. En dan
de overvallen huis aan huis. Onderdui
kers alom, in de 'geheime' bergplaats,
vaak onder de grond, bij de watermeter.
Hè, hè, willen jullie 't nog horen, 't is
niet leuk!"
,,Maar jij beleefde het als jong meisje,
dat willen we toch graag horen, 't Is een
soort oorlogsdocumentaire, gezien door
jouw ogen. En we beleefden 't allemaal
weer anders. Kees op Noord Beveland,
Hein in Twente, Amsterdam blijft toch
wel een verhaal apart. Er gebeurde veel
waar wij geen weet van hebben".
„Nou goed, soms is 't rot, ik waarschuw
jullie maar vast. Ik ging pas toen 't op
z'n allerergst was naar Friesland. Daar
voor gebeurde er nog heel veel. Ik vertel
't één keer en daarna nooit weer". „O.K.
wij luisteren".
„Goed, eerst nog wat leuke dingen. We
hadden nog genoeg te eten, ook al door
Pap's gehamster. Brood met gebakken
appeltjes mee naar school, lekker. M'n
kleren pasten nog en m'n schoenen
waren nog heel. In wat voor vodden we
nog zouden lopen, wisten we nog niet. Ik
was in die tussentijd een klein lyceïstje
Die lange ijswinters.
geworden, ging naar 't Hervormd Ly
ceum in Amsterdam, elke dag met de
trein. Nog een lange vlechtenmeisje
toen. Met de eerste vriendjes en nieuwe
vriendinnen gezellig en leuk soms roeien
op de Vinkeveense plasen, soms naar de
bios in de stad. We legden aan op kleine
eilandjes in de plassen, die dreven en
soms kantelden, grote pret. 't Water, glas
helder, kon je zo drinken - geen spoor
nog van vervuiling! - we plukten bra
men, zwemmend vanuit 't water. In de
bios zagen we Zarah Leander, Hans
Moser en Theo Lingen, Heinz Ruh-
mann, Maria Schneider en Wolff Albach
Retty, de moeder en vader van de latere
Romy Schneider (Sissy).
We gingen altijd na het journaal van
'Duitsland wint op alle fronten'. Later
moest je alles zien, anders mocht je er
niet in. Toen gingen we niet meer. 's
Winters maakten we eindeloze schaats
tochten over 't ijs van de plassen, in
lange rijen vrienden 'aan de stok', zalig,
't Vroor dat het kraakte in die oorlogs
winters. Maar er waren nog kolen, de
kachel brandde thuis heerlijk. Hoé heer
lijk dat was beseften we later pas! Ik zat
op athletiek, we zwommen in 't zwem
bad aan de Heilige weg, vlak achter de
Kalverstraat en ik ging deftig op dansles.
Noch geen koutje aan de lucht, zul je
zeggen. Dat was ook zo, ik vertel het
voor 't kontrast, het onheil, dat boven
onze nog niets vermoedende hoofden
hing.
„En nu ga ik eerst even een frisse neus
halen aan dek, want er komt nog meer
ergs. En jullie willen 't horen! Gaan jul
lie mee?"
Aan dek is 't fris, wij diep in de kragen,
't heeft zo iets geruststellends, het zachte
geruis van de scheepsmotoren, de maan,
die even om de wolken heen piept, de
schuimsporen van de boot, wit in 't don
kere water. Engeland lijkt op de kaart zo
dichtbij, maar 't is toch nog een hele
nacht varen. Hilde en ik pakken elkaars
hand vast. Al die ontboezemingen ook!
Logisch eigenlijk, dat we nooit spraken
over onze ervaringen, 't Zijn geen praat
jes, voor even bij de koffie. Een oorlog
grijpt diep in in een mensenleven, of je
nu jong bent of oud. Hoe diep, dat reali
seer je je pas als je terugblikt, alles sa
menvat. En nu in onze tijd levend, hoe
andere mensen dit ervaren in weer nieu
we oorlogen helaas, 't Is goed om hier
eens even bij stil te staan, met alle luxe
van nu om ons heen, alles wat zomaar
kan. 't Wordt voor ons een merkwaardi
ge kerstreis. Van diepe bezinning ener
zijds, van weer vrolijk en onbezorgd ver
der gaan anderzijds. Die toevallige ont
moeting is misschien wel zo bedoeld,
zoiets weet je nooit. We voelen ons in
elk geval heel verbonden nu. ,,Ik ben
weer gesterkt!" roep ik vrolijk, „terug
naar de kajuit".
We 'doen' nu een klein soupertje, heer
lijk en gezellig. En dat kan allemaal
zomaar, toen 'eens' dus was dat heel
anders.
„Weer een flits. Er kwam: de spoorweg
staking in september '43. En hoe juich
ten we die toch allemaal toe, het eerste
gróte teken van verzet tegen de Duitsers,
van alle spoorwegmannen. Petje af, zó
georganiseerd!
Maar er volgde een krasse Duitse tegen
maatregel. Geen treinen? Géén voedsel-
transport meer naar de grote steden.
Geen kolen. Wat dat betekende zouden
we voelen.
Geen aardappels meer, geen broodgraan,
geen vlees, geen vet of boter, geen melk,
geen eieren, geen brandstof. Geen suiker,
koffie of thee. Dat werd verschrikkelijke
armoe. Alle hamstervoorraden bij ieder
een raakte natuurlijk na drie jaar schoon
op. Wij hadden nog wel wat knolletjes,
prei en wortels uit de tuin, maar de men
sen in de stad niet.
Met onze ondernemende moeder - mijn
vader had in september '43 kinderver
lamming gekregen, een dwarslaesie -
gingen we in 't najaar aren lezen en aard
appels wroeten op de gerooide akkers, in
de nacht in spertijd. De akkers lagen
naast Schiphol, 't Was uiterst gevaarlijk,
op 't bevel 'Halt!' zouden we stokstijf
moeten blijven staan, anders werd er
iiiiiiiiliiiiiiirt.
gericht geschoten. En er waren de bom
bardementen! Plat op je buik in de grep
pels, terwijl de wereld boven je hoofd
verging. Mijn vader in angst en beven
alleen thuis met m'n kleine zusje. - Dat
werd de man één aardappel per dag tot
ze op waren. Tarwekoekjes van meel uit
de koffiemolen, met water, 't Vet was
cacaoboter van stiftjes voor je lippen van
de drogist. Dit alles werd bereid op ons
kleine biscuitblikkacheltje bovenop de
kachel, ook die vieze, bittere bietenpulp-
stroop, ik ruik het nog, die weeë, zoete
geur. Dat was ons 'zoet'. Gefilterde wé-
genpekel ons 'zout'.
Als jouw vader plotseling, soms opdook
uit zijn schuiladres Hilde - zo gevaarlijk,
zonder Jodenster natuurlijk! - dan kwam
hij soms ineens met een worst, als een
tovenaar. Hij vergaat nooit zijn gehan
dicapte vriend, onze vader.
De nood sloeg toe. Ik ging eerst nog
melk halen op de laatste overgebleven
fiets met houten banden, heel ver, achter
Schiphol, bij een boer. Maar ik moest
daarvoor door een Duitse stelling, vragen
of ik mocht passeren. Maar je begrijpt,
die kerels vonden 't maar al te leuk elke
avond zo'n jonge, flinke meid van in
middels vijftien jaar, op een presenteer
blaadje. Het werd te 'link', geen melk
meer. Broertjes nog te klein, m'n moeder
haar handen vol. Vader ging naar 't zie
kenhuis in de stad, elke dag twee uur
lopen heen en twee uur terug.
De winter zette in met felle vorst en 't
bleef vriezen tot eind maart! Sneeuw en
ijs en geen kolen. Geen elektriciteit
meer, een drijverpitje op een dun laagje
raapolie in een kopje water. Geen gas. In
de ijzige kou uren in de rij voor de cen
trale keuken. Va 1. bietenpulp per persoon
met zoute bonen of kroten erdoor. Eerst
nog één bruine bonenbrood per persoon
per week, later een half. Eén sneetje in-
geklonken brood per dag. We vochten
om de kruimels!
Die honger werd vreselijk. Eerst was 't
nog de gezonde honger van ,,hè, wat heb
ik een trek', wij kinderen in de groei
natuurlijk. Maar dat werd nu een niet
aflatend knagend gevoel van binnen, je
werd er duf en dof van. De bietenpulp
hielp niet. Nooit zeiden we „ik heb zo'n
honger", we hadden 't immers allemaal?
Een appeltje was al een feest!
De kou was 't meest monsterlijk. Het
dreef de mensen tot pure wanhoop. Alles
wat van hout was werd gesloopt. Ven
sterbanken, tuinameublementen, alles
ging eraan. Hoge, fraaie bomen verdwe
nen geruisloos midden in de nacht, in
spertijd. Vanaf acht uur 's avonds tot zes
uur 's morgens was 't verboden buiten
te zijn, er werd dan geschoten.
Naar 't Lyceum elke dag werd heel
zwaar. Geen trein, dus lopen, fiets te
gammel. Twee uur heen, twee uur terug.
Etensblikje met bietenpulp bij je. Soms
liften met een schillenboer. Schoenen
kapot, kartonnetjes erin. Ik liep vaak op
blote voeten, ook 's winters, in de stad
deed ik ze weer aan. Je kleren versleten,
je was in de groei. Mijn overgooiertje
van toen ik twaalf was, liet ik zakken tot
heuphoogte (dun genoeg), een truitje
erover. Dun jasje, bibber-de-bibber.
Later om de drie weken portie huiswerk
halen. De school sloot, geen kolen, lera
ren ondergedoken.
Amsterdam werd vreselijk om aan te
zien, een totale 'verloedering'. Anders
dan nu met de verloedering van de over
vloed, de junks en de drugs. Dit noem ik
decadentie.
Wij gingen terug naar de Middeleeuwen.
Alle vensterbanken waren al gesloopt
van de huizen, bomen omgehakt, de
tramrails nu ook overal opgebroken om
de houtblokjes, waar de rails op rustten
er van onder te slopen, de trams reden
toch niet meer. De vuilnis werd niet
meer opgehaald (goddank was er nog
geen plastic!), dat lag in lange wallen
aan weerskanten van de straten. De
grachten werden niet meer doorgespoeld
en stonken. De pompen van de riolering
werkten niet meer en dus liep je op vele
plaatsen door een vieze enkelhoge drab.
En dan die arme scharminkelige mensen,
zo vermagerd in hun versleten dunne jas
jes, schoenen met touwtjes bij elkaar
gebonden. Hun wangen ingevallen,
diepe, holle oogkassen. Overal bedelen
de kinderen. De tv-beelden van nu van
die Afrikaanse stammen, dat was
Amsterdam. Maar bij ons vroor het er
ook nog bij! De doden werden niet meer
begraven - en er bezweken er zoveel -
geen kisten, geen doodgravers, die het
werk nog konden doen in de bevroren
grond. Ze werden opgestapeld in de
Westerkerk. Tot ééns de bevrijding.
Wanneer? In dat opzicht (conservatie)
was 't gelukkig, dat het zo hard vroor.
Och, en ik hield zo van Amsterdam, het
deed je hart zeer, die totale onttakeling,
die ontreddering".
(wordt vervolgd)
Dieke Schippers-Vaarzon Morel
Vic^